ECLI:NL:GHARL:2023:6828

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
200.328.990
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad in gezagskwestie met betrekking tot minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland. De moeder, die alleen het gezag heeft over haar zoon, verzocht het hof om de uitvoerbaarverklaring van de machtiging tot uithuisplaatsing van haar zoon te schorsen. Het hof weegt de belangen van de moeder en het kind tegen elkaar af. De moeder stelt dat het belangrijk is dat zij en haar zoon samen thuis kunnen blijven wonen, terwijl het hof van oordeel is dat het belang van het kind om naar school te gaan en zich te ontwikkelen zwaarder weegt. De rechtbank had eerder de uithuisplaatsing van de minderjarige goedgekeurd, omdat hij maandenlang niet naar school was geweest en er zorgen waren over zijn ontwikkeling. Het hof concludeert dat de moeder niet in staat is om haar zoon weer naar school te krijgen en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is om hem in een vast schoolritme te brengen. Het verzoek van de moeder wordt afgewezen, waardoor de eerdere beschikking van de rechtbank uitvoerbaar blijft tijdens de procedure bij het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.328.990/02
(zaaknummer rechtbank 419525)
beschikking van 15 augustus 2023 op het verzoek tot schorsing
in de zaak van
[verzoekster],
wonende in [woonplaats1 ] ,
verzoeker,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.H.J. Willemsen in Arnhem,
en
de
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd in Arnhem,
verweerder,
verder te noemen: de raad.
Belanghebbende is:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd in Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 5 juni 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking).
2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met verzoek tot schorsing met producties, binnengekomen op 29 juni 2023;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht van de moeder van 24 juli 2023 met producties, en
  • een journaalbericht van de moeder van 27 juli 2023 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling was op 7 augustus 2023. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger van de raad en
  • een vertegenwoordiger van de GI.

3.De feiten

3.1
De moeder heeft alleen het gezag over haar zoon [de minderjarige] , die is geboren [in] 2008. [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.2
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter:
  • [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 5 juni 2023 tot 5 juni 2024;
  • een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [de minderjarige] in deeltijd in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van zondagavond tot en met vrijdagmiddag na school met ingang van 5 juni 2023 tot 5 december 2023, en
  • de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De motivering van de beslissing

4.1
De moeder verzoekt het hof om de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing.
4.2
Een veroordeling is uitvoerbaar, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft bij de belangenafweging buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
4.3
Het hof stelt vast dat de rechtbank de beslissing om de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niet heeft gemotiveerd. Het hof weegt daarom de belangen af die de moeder en [de minderjarige] hebben bij het schorsen of uitvoeren van de bestreden beschikking. De moeder vindt het belangrijk dat zij en [de minderjarige] samen thuis kunnen blijven wonen en dat geldt ook voor [de minderjarige] . Het hof is van oordeel dat het voor [de minderjarige] ook belangrijk is dat hij naar school gaat en zich zo goed mogelijk ontwikkelt. Dit laatste is op dit moment belangrijker en het hof legt hierna uit waarom.
4.4
[de minderjarige] is voor de zomervakantie maandenlang vrijwel niet naar school geweest. Hierdoor zijn er zorgen over zijn ontwikkeling. [de minderjarige] heeft al die tijd geen structurele dagbesteding gehad en nauwelijks contact gehad met leeftijdsgenoten. Het lukt de moeder niet om [de minderjarige] weer ‘in beweging te krijgen’ en weer naar school te laten gaan. De raad heeft daarom verzocht om [de minderjarige] doordeweeks uit huis te plaatsen, zodat hij weer in een vast schoolritme kan komen. Toen zijn moeder vanwege ziekte tijdelijk niet voor [de minderjarige] kon zorgen heeft hij eerder op een woongroep gewoond, waar hij zich positief ontwikkelde. Hij ging naar school, reisde zelfstandig en was ondernemender.
4.5
De moeder heeft verteld dat het een stuk beter met [de minderjarige] gaat dan een paar maanden geleden. De moeder heeft [de minderjarige] aangemeld op een nieuwe school en verklaart dat hij zin heeft om daar na de zomervakantie te gaan beginnen. Daarnaast heeft hij inmiddels een fijn gesprek gehad met een hulpverlener van [naam1] en heeft hij sinds kort ook weer meer contact met zijn vader. Hij gaat daar nu om de week een weekend naartoe. Dit doet hem allemaal erg goed volgens de moeder. Het hof vindt dit ook allemaal positieve en voor [de minderjarige] belangrijke ontwikkelingen. Maar ondanks dat is het hof niet van oordeel dat de uithuisplaatsing daarom kan wachten tot na de beslissing in de hoofdzaak. De raad schrijft in het raadsrapport dat het vaker is voorgekomen dat [de minderjarige] ondanks zijn toezeggingen het toch liet afweten met het naar school gaan en met het starten en volhouden van de ingezette hulpverlening. Dit is een patroon waar [de minderjarige] in vast lijkt te zitten en waar de moeder hem niet (meer) uit krijgt. Door de werking van de bestreden beschikking nu te schorsen is het risico te groot dat [de minderjarige] de start van het nieuwe schooljaar mist en opnieuw met een achterstand begint.
4.6
Het hof wijst daarom het verzoek van de moeder af. Dat betekent dat de bestreden beschikking uitvoerbaar blijft tijdens de procedure bij het hof.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Hamer, J.B. de Groot en H. Phaff, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier, en is op 15 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.