ECLI:NL:GHARL:2023:6827

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
200.328.013
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikkingen tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van minderjarigen na schending van hoor- en wederhoor

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders, de moeder en de vader, waren in hoger beroep gekomen tegen de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 3 en 19 april 2023. De kinderrechter had de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen verlengd zonder de ouders te horen, wat het hof als een ernstige schending van het recht op hoor en wederhoor heeft beoordeeld. Het hof oordeelde dat de rechtbank in strijd met de wet had gehandeld door de ouders niet te horen voordat de beschikkingen werden gegeven. Dit leidde tot de conclusie dat de beschikkingen van de kinderrechter niet rechtsgeldig waren.

Het hof vernietigde de beschikkingen van 3 en 19 april 2023 en wees het verzoek van de gecertificeerde instelling, stichting Samen Veilig Midden-Nederland, tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing af. Het hof benadrukte het belang van procedurele gelijkheid en het beginsel van 'equality of arms' in zaken die het gezinsleven aangaan. De ouders hadden niet de kans gekregen om hun standpunten naar voren te brengen, wat in deze context onacceptabel was. De uitspraak van het hof heeft grote gevolgen voor de betrokken minderjarigen en hun ouders, aangezien de eerdere beslissingen nu ongeldig zijn verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.328.013
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 554476)
beschikking van 15 augustus 2023
inzake

1.[verzoekster] ,

verder te noemen: de moeder,
2. [verzoeker],
verder te noemen: de vader,
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. M. Erkens te Wateringen
en
de gecertificeerde instelling
stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de pleegmoeder],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de pleegmoeder.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 en 19 april 2023, uitgesproken onder zaaknummer 554476.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder en de vader hebben een beroepschrift met producties ingediend dat op 6 juni 2023 door het hof is ontvangen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 juli 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder en de vader, bijgestaan door hun advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI; en
- een vertegenwoordiger van de raad.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2015 in [plaats1] (België); en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2017 in [plaats1] (België).
De ouders oefenen samen het gezag uit over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 24 januari 2019 heeft de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (voorlopig) onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd.
3.3
De kinderrechter heeft bij beschikking van 24 januari 2019 voor het eerst een machtiging gegeven tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg. Deze machtiging is steeds verlengd. Het betreft een netwerkplaatsing: de pleegmoeder is de oudtante (moederszijde) van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.4
Tot de beschikkingen van 3 en 19 april 2023 liep de geldigheidsduur voor de lopende ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing tot en met 18 april 2023.
3.5
Sinds de ouders in Nederland vlakbij de pleegmoeder wonen, verblijft [de minderjarige1] elke week van vrijdag uit school tot en met maandag bij de ouders; dit zal worden uitgebreid met een dag. [de minderjarige2] verblijft elke week van vrijdag uit school tot en met donderdag bij de ouders.
3.6
De GI heeft de kinderrechter op 24 maart 2023 verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in het huidige pleeggezin ook na 18 april 2023 voor de duur van een jaar (tot 19 april 2024) te verlengen.
3.7
Bij beschikking van 3 april 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een pleeggezin met ingang van 19 april 2023 verlengd voor de duur van één maand (tot 19 mei 2023). De rechtbank heeft blijkens de beschikking deze verlengingen voor een korte duur gegeven, omdat het voor de rechtbank niet mogelijk was om het verzoek voor afloop van de termijn op een mondelinge behandeling te plannen en niet was gebleken dat de gronden voor verlenging niet meer aanwezig waren. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het verzoek is voor het overige aangehouden en de GI, de vader, de moeder en de pleegmoeder zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 19 april 2023.
3.8
Bij beschikking van 19 april 2023 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met een half jaar, dus tot 19 november 2023. Het verzoek van de GI is voor het overige aangehouden in afwachting van nadere berichtgeving van de GI, met het verzoek aan de Gl om de kinderrechter en mr. M. Erkens uiterlijk 27 oktober 2023 te informeren over de actuele stand van zaken en of zij haar verzoek handhaaft, wijzigt of intrekt. Ook die beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
De ouders zijn met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 3 en 19 april 2023. De ouders verzoeken het hof die beschikkingen te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de verzoeken van de GI af te wijzen, althans de GI in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren.
4.2
De GI voert verweer en zij vraagt het hof de beschikkingen van 3 en 19 april 2023 te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wat staat er in de wet?
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
Wat vinden de ouders?
5.3
De ouders zijn het in de eerste plaats niet eens met de beschikking van 3 april 2023. De ouders, de GI en de raad zijn door de rechtbank niet gehoord op het verzoek van de GI voordat deze beschikking is gegeven. De beschikking is (dus) gegeven zonder dat (ook) de ouders in de gelegenheid zijn gesteld om hun mening te geven en zonder dat (inhoudelijk) getoetst is of de gronden voor de onderscheiden verlengingen nog aanwezig waren. Op grond van artikel 800 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) [1] is het alleen in de in dat artikellid genoemde gevallen mogelijk om een beslissing te nemen zonder de ouders te horen én als er sprake is van onmiddellijk en ernstig gevaar van de minderjarige. De rechtbank heeft dus bij het nemen van de beschikking van 3 april 2023 in strijd met de wet gehandeld en beslist. In dit geval ging het namelijk niet om een verzoek tot een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging van de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet om een minderjarige uit huis te plaatsen als bedoeld in artikel 800 lid 3 Rv, maar om verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing. Ook was er geen sprake van onmiddellijk en ernstig gevaar voor de kinderen, althans dat heeft de rechtbank nagelaten te toetsen. De beschikking geeft voorts blijk van vooringenomenheid van de rechtbank, nu de rechtbank zonder partijen gehoord te hebben en zonder onderzoek overweegt dat niet is gebleken dat de gronden voor de verlenging van de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig waren. Als deze beschikking wordt vernietigd, en de verlengingsverzoeken dus stranden, is ook grondslag voor andere beschikking van 19 april 2023 komen te vervallen, aldus de ouders.
Wat vindt het hof?
5.4
Uit artikel 800 lid 1 Rv [2] volgt dat door de rechtbank aan de belanghebbenden een afschrift van het verzoekschrift wordt toegezonden en dat zij worden opgeroepen voor behandeling. De rechtbank heeft de ouders (en ook de andere belanghebbenden) echter niet opgeroepen voor de mondelinge behandeling. Sterker nog: er heeft voorafgaand aan de beschikking van 3 april 2023 geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierdoor hebben de ouders niet de mogelijkheid gekregen hun mening te geven over de verzoeken die door de GI zijn gedaan. De rechtbank heeft haar inhoudelijke oordeel - dat de (door de GI genoemde) gronden een verlenging met (in elk geval) een maand rechtvaardigen - immers gebaseerd op gegevens waar de ouders zich niet over hebben kunnen uitlaten. De (wel) aangelegde toets dat niet is gebleken dat de gronden voor verlenging niet meer aanwezig zijn is, doet daar niet aan af. Het hof is van oordeel dat dit een ernstige schending van het recht van de ouders op hoor en wederhoor tot gevolg heeft en deze handelswijze van de rechtbank evident strijdig is met (het systeem van) de wet, zoals dat (onder meer) is vastgelegd in artikel 19 lid 1 Rv [3] . Juist in een procedure zoals deze, waarin het zeker voor wat betreft de uithuisplaatsing gaat om een verreikende inbreuk op het familie- en gezinsleven, is het van groot belang dat er sprake is van procedurele gelijkheid van partijen en er ten volste recht wordt gedaan aan het beginsel van ‘equality of arms’ (balans van rechten) zoals dat voortvloeit uit artikel 6 EVRM. Door de beschikking te geven zonder (ook) de ouders te horen, heeft de rechtbank dit beginsel geschonden. Het hof zal daarom de beschikking van 3 april 2023 vernietigen als zijnde strijdig met (het systeem van) de wet.
5.5
De vernietiging van de beschikking van 3 april 2023 heeft tot gevolg dat de rechtbank door eerst op 19 april 2023 - en dus na het verstrijken van de termijn - te beslissen op het verlengingsverzoek van de GI niet tijdig heeft beslist, zodat dat verzoek alsnog dient te worden afgewezen. Na het expireren van de lopende machtigingen per 18 april 2023 bestond op 19 april 2023 immers geen grondslag meer tot verlenging daarvan. De grieven van de ouders slagen: de beschikking van 19 april 2023 deelt het lot van de beschikking van 3 april 2023.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de beschikkingen van 3 en 19 april 2023 vernietigen en bepalen dat (het gevolg daarvan is dat) het inleidend verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van de beide kinderen ook na 18 april 2023 te verlengen alsnog zal worden afgewezen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 3 april 2023 en 19 april 2023 en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor de periode na 18 april 2023 alsnog af;
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voor de periode na 18 april 2023 alsnog af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, P.B. Kamminga en I.J. Pieters, bijgestaan door mr. I.M. Redert als griffier, en is op 15 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Artikel 800 lid 3 Rv: De beschikkingen tot voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige en tot machtiging van de gecertificeerde instelling, bedoeld in
2.Artikel 800 lid 1 Rv: Tenzij de rechter aanstonds een beschikking geeft waarbij hij zich onbevoegd verklaart of het verzoek toewijst, wordt aan de belanghebbenden, voorzover hun woonplaats bekend is, een afschrift van het verzoekschrift en van de daarbij behorende bescheiden toegezonden en worden de belanghebbenden opgeroepen voor de behandeling. Is de woonplaats niet bekend, dan wordt bij de oproeping het verzoek kort aangeduid.
3.Artikel 19 lid 1 Rv: De rechter stelt partijen over en weer in de gelegenheid hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht, een en ander tenzij uit de wet anders voortvloeit. Bij zijn beslissing baseert de rechter zijn oordeel, ten nadele van een der partijen, niet op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten.