ECLI:NL:GHARL:2023:6826

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
200.327.308
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [de minderjarige2] en [de minderjarige3]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verleend en verlengd. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing terecht heeft verleend, gezien de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarigen, die onder toezicht zijn gesteld. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen, maar het hof heeft geoordeeld dat de machtiging noodzakelijk was voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof heeft de zorgen van de GI en de raad voor de kinderbescherming over de opvoedsituatie en de emotionele veiligheid van de kinderen meegewogen. De moeder heeft hulpverlening nodig om haar emotieregulatie te verbeteren, maar heeft nog niet aan een hulpverleningstraject deelgenomen. Het hof heeft het verzoek van de moeder afgewezen en de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij iedere partij de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.327.308
(zaaknummers rechtbank Gelderland 413715, 413709 en 409528)
beschikking van 15 augustus
inzake
[verzoekster] ,
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.P.E. Buchele in Arnhem,
en
de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd in Amsterdam,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende in [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 21 februari 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 19 mei 2023;
  • een journaalbericht van mr. Schiettekatte van 9 juni 2023 waarin zij zich onttrekt als advocaat van de vader, en
  • het verweerschrift van de GI.
2.2
De mondelinge behandeling was op 29 juni 2023. Aanwezig waren:
  • de moeder met haar advocaat;
  • twee vertegenwoordigers van de GI en
  • een persoonlijk begeleider van de moeder, aan wie bijzondere toegang is verleend,.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , die is geboren [in] 2014;
  • [de minderjarige2] , die is geboren [in] 2016;
  • [de minderjarige3] , die is geboren [in] 2018;
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .
3.2
In de beschikking van 2 maart 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd en is geldig tot 2 maart 2024.
3.3
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter, voor zover hier van belang,:
  • een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verleend in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 21 februari 2023 tot 2 maart 2023;
  • de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in een gezinsgerichte voorziening verlengd met ingang van 2 maart 2023 tot 2 september 2023;
  • de behandeling van het verzoek tot het verlengen van een machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige2] en [de minderjarige3] voor het overige aan tot een nader te bepalen mondelinge behandeling in de tweede helft van augustus 2023;
  • de GI verzocht om uiterlijk één week voorafgaand aan die mondelinge behandeling een standpunt in te nemen over het resterende deel van het verzoek.
3.4
[de minderjarige2] en [de minderjarige3] hebben na de bestreden beschikking eerst samen in een gezinshuis gewoond. [de minderjarige2] woont nog steeds in dat gezinshuis. [de minderjarige3] woont nu in een ander gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken over de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] af te wijzen, kosten rechtens.
4.2
De GI verzoekt het hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren of af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtmatigheidstoets
5.1
De moeder komt in hoger beroep van zowel de verlening als de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . De machtiging tot uithuisplaatsing was geldig was van 21 februari 2023 tot 2 maart 2023. Die termijn is inmiddels verstreken. Deze machtiging heeft inbreuk gemaakt op het recht op family life van de moeder en de kinderen (artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). Het hof is van oordeel dat de moeder er belang bij heeft om te laten toetsen of die inbreuk terecht is geweest. Het hof zal hierna de machtiging en de verlenging tot 2 september 2023 gezamenlijk beoordelen.
Procedure
5.2
De moeder voert aan dat de GI haar verzoekschrift om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 2 maart 2024 pas op 22 februari 2023 heeft ingediend bij de rechtbank. De kinderrechter heeft de verlenging echter mondeling uitgesproken op de zitting van 21 februari 2023. Volgens de moeder kon de kinderrechter toen nog niet beslissen op het verzoek en moet de verlenging daarom vernietigd worden.
5.3
Het hof leest in de bestreden beschikking dat de GI het verzoek voor de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing mondeling heeft gedaan op de zitting van 21 februari 2023 en dat de schriftelijke onderbouwing van dat verzoek op 27 februari 2023 is binnengekomen bij de rechtbank. De GI heeft toegelicht waarom het verzoek voor de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing niet voor de zitting van 21 februari 2023 is ingediend. De kinderrechter heeft in 15 november 2022 de beslissing op het verzoek van de GI van oktober 2022 om een machtiging tot uithuisplaatsing voor de kinderen voor de duur van de ondertoezichtstelling (einddatum 2 maart 2023) aangehouden tot de zitting van 21 februari 2023 om de ouders nog een kans te geven een uithuisplaatsing te voorkomen. Op dat verzoek moest op 21 februari dus nog een beslissing volgen. Er was toen nog geen machtiging waarvan de verlenging verzocht kon worden. De GI heeft daarnaast toegelicht dat de kinderrechter om praktische redenen heeft besloten om niet een paar dagen later een nieuwe zitting te houden voor de behandeling van een verlengingsverzoek maar het verzoek tot afgifte en een (mondelinge) verzoek tot verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing op dezelfde zitting te behandelen en dat de kinderrechter de voorwaarde heeft gesteld dat de GI de schriftelijke onderbouwing kort na de zitting zou indienen.
5.4
Het hof merkt op dat het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing onder deze omstandigheden ook mondeling gedaan kon worden. Het hof stelt vast dat het mondelinge verzoek van de GI is besproken tijdens de zitting van 21 februari 2023. De moeder was op die zitting aanwezig met haar (waarnemend) advocaat en heeft de kans gekregen om zich tegen het verzoek te verweren. Het hof maakt uit de bestreden beschikking niet op dat partijen hebben geprotesteerd tegen de behandeling van het verzoek. Dit heeft de moeder ook niet gesteld. Bovendien betrof het oordeel van de kinderrechter op het verzoek om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing hetzelfde feitencomplex en dezelfde situatie als het verzoek tot afgifte van die machtiging. De machtiging kon immers in verband met de einddatum van de ondertoezichtstelling maar voor ruim een week worden afgegeven en de uithuisplaatsing was nog niet gerealiseerd. Het hof stelt vast dat de kinderrechter de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing mondeling heeft uitgesproken op de zitting. Gelet op het voorgaande volgt het hof de moeder dan ook niet in haar standpunt dat de goede procesorde is geschaad doordat de GI het verzoekschrift pas na de zitting heeft ingediend. De inhoud van dit later ingediende verzoekschrift heeft geen invloed meer gehad op de beslissing van de kinderrechter, want die beslissing was al genomen.
5.5
Het hof begrijpt dat de moeder zich overvallen heeft gevoeld door deze gang van zaken, maar het hof is van oordeel dat de goede procesorde en het procesbelang van de moeder hierdoor niet zijn geschaad. Het hof zal de bestreden beschikking dus niet om deze reden vernietigen.
Machtiging tot uithuisplaatsing
5.6
Zowel de GI als de raad voor de kinderbescherming kunnen de rechter verzoeken aan de GI een machtiging te geven om de kinderen uit huis te plaatsen. De rechter kan die machtiging geven als uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de kinderen of voor onderzoek van de kinderen. De rechter kan die machtiging ook verlengen als de GI of de raad dat verzoekt (artikel 1:265b en 1:265c van het Burgerlijk Wetboek).
5.7
Het hof is van oordeel dat de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing terecht heeft verleend en daarna ook heeft verlengd. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en voegt daar nog het volgende aan toe.
5.8
Het hof heeft, net als de kinderrechter, zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. [naam1] heeft hier uitgebreid onderzoek naar gedaan, voordat [de minderjarige2] en [de minderjarige3] uit huis werden geplaatst. [naam1] heeft in juli en augustus 2022 via camera’s meegekeken met de omgangsmomenten tussen de moeder en [de minderjarige1] . Na dit onderzoek had [naam1] zorgen over de emotionele beschikbaarheid en opvoedingsvaardigheden van de moeder. In december 2022 en januari 2023 heeft [naam1] opnieuw onderzoek gedaan met camera’s. Tijdens deze periode kreeg de moeder meerdere keren per week ambulante begeleiding en kreeg zij wekelijks feedback over de camerabeelden. Ook na dit tweede onderzoek heeft [naam1] geconcludeerd dat de emotionele veiligheid voor de kinderen onvoldoende was. [naam1] constateert dat de moeder overbelast lijkt te zijn door de zorg voor de kinderen en moeite heeft om haar emoties te reguleren. Zij belast de kinderen door tegen hen te schreeuwen en snauwen en zij bespreekt volwassenenzaken met hen. Het hof leest in het verslag van [naam1] ook positieve dingen over de moeder. Als de moeder goed in haar vel zit, kan zij goed aansluiten bij de kinderen, biedt zij structuur en heeft zij liefdevolle momenten met de kinderen. Dat doet helaas niet af aan de zorgelijke signalen.
5.9
Daarbij stelt het hof vast dat de zorg voor [de minderjarige3] en met name [de minderjarige2] zeer intensief is. [de minderjarige2] heeft het 2q37deletie-syndroom. Hierdoor heeft zij last van gedragsproblemen. De GI heeft verteld dat [de minderjarige2] op sociaal-emotioneel gebied functioneert op een leeftijdsniveau van 36 maanden. [de minderjarige2] krijgt speciaal onderwijs en [de minderjarige3] gaat naar een voorloper van speciaal onderwijs. Bovendien hebben [de minderjarige2] en [de minderjarige3] al veel meegemaakt in hun leven. De GI heeft verteld dat [de minderjarige3] is verhuisd naar een ander gezinshuis, omdat de dynamiek tussen de kinderen te belastend is, zelfs voor de professionele opvoeders in het gezinshuis.
5.1
Het hof heeft ook zorgen over de gewelddadige relatie van de moeder met haar partner [naam2] . De moeder heeft tijdens de zitting verteld dat zij en [naam2] even uit elkaar zijn geweest maar dat zij heeft besloten de relatie nog een kans te geven. De moeder heeft verteld dat zij wel eens ‘bont en blauw’ is geweest door toedoen van [naam2] en dat hij daarnaast dreigend, intimiderend en treiterend is geweest tegen haar. De moeder erkent dat de kinderen dit geweld hebben meegekregen, hoewel ze volgens haar nooit iets gezien hebben. De GI schrijft echter in het verweerschrift dat zowel [de minderjarige2] als [de minderjarige3] heeft verteld bang te zijn voor [naam2] . Dat [naam2] inmiddels agressietherapie volgt en de moeder en hij samen in relatietherapie willen gaan doet aan de zorgen niets af. De door de moeder geschetste – en overigens niet onderbouwde – ontwikkelingen zijn ook nog uiterst pril en onzeker. De kinderen zijn eerder getuige geweest van huiselijk geweld tussen hun ouders en hebben dit opnieuw meegemaakt in de nieuwe relatie van de moeder. De moeder lijkt niet in te zien dat het meemaken van dat huiselijk geweld schadelijk is voor de kinderen en dat baart het hof zorgen.
5.11
Het hof is het met de kinderrechter eens dat de moeder hulpverlening nodig heeft om te werken aan haar emotieregulatie, zodat zij in de toekomst weer voldoende emotionele veiligheid aan de kinderen kan bieden. Het hof stelt vast dat deze hulpverlening nog niet is gestart. De GI heeft toegelicht dat de moeder al in februari of maart intakes heeft gehad voor een traject op basis van dagbehandeling, maar dat zij daar niet aan mee wilde werken. De moeder wilde alleen meewerken aan een traject met ambulante behandeling. Hierdoor heeft de start van de hulpverlening vertraging opgelopen. Het hof vindt het overigens zeer positief dat de moeder heeft verteld dat zij inmiddels open staat voor hulpverlening en dat zij ‘ertegenaan wil gaan’.
5.12
Het hof is van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] noodzakelijk is geweest, omdat de opvoedsituatie bij de moeder thuis onvoldoende veilig was. Voor de uithuisplaatsing heeft de GI meerdere keren hulpverlening ingezet om de opvoedsituatie te verbeteren, maar dat is onvoldoende gelukt. Het hof stelt daarnaast vast dat de opvoedsituatie sinds de uithuisplaatsing nog niet verbeterd is. De moeder is nog niet gestart met een hulpverleningstraject en heeft nog niet aan zichzelf kunnen werken. Het hof is van oordeel dat [de minderjarige2] en [de minderjarige3] daarom nog niet naar huis kunnen, waardoor de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is.
5.13
Het hof wijst het verzoek van de moeder af en bekrachtigt de bestreden beschikking.
Proceskosten
5.14
Het hof bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 21 februari 2023;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, J.B. de Groot en M.H.F. van Vugt, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is op 15 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.