ECLI:NL:GHARL:2023:6777

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
21-003180-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vrijspraak en veroordeling tot taakstraf voor het in voorraad hebben van vals geld

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1997, werd als bestuurder van een auto staande gehouden, waarbij vals geld werd aangetroffen. De politierechter had de verdachte integraal vrijgesproken, maar het gerechtshof heeft deze vrijspraak vernietigd. Het hof oordeelde dat de staandehouding rechtmatig was en dat er geen sprake was van bewijsuitsluiting. De verdachte had op 24 november 2019 opzettelijk vals geld in voorraad gehad, wat leidde tot de veroordeling tot een taakstraf van honderdtachtig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof heeft de omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, evenals de ernst van het delict, en heeft een geldboete van €750 opgelegd, bij gebreke van betaling te vervangen door vijftien dagen hechtenis. Het hof heeft de wettelijke voorschriften toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003180-20
Uitspraak d.d.: 9 augustus 2023
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 1 september 2020 met het parketnummer 16-280670-19 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 26 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof:
  • het vonnis van de politierechter zal vernietigen;
  • de verdachte zal vrijspreken van het primair aan hem ten laste gelegde feit;
  • de verdachte ter zake van het subsidiair aan hem ten laste gelegde feit zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van honderdtachtig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door negentig dagen hechtenis.
Het gerechtshof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. F.N. Dijkers, is aangevoerd ter terechtzitting in hoger beroep.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de verdachte integraal vrijgesproken.
Het gerechtshof zal dat vonnis vernietigen omdat het gerechtshof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de politierechter. Het gerechtshof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 24 november 2019 te [pleegplaats] , opzettelijk een of meer bankbiljetten van 50 euro dat/die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 24 november 2019 te [pleegplaats] drukwerken of andere voorwerpen in een vorm die ze op bankbiljetten doet gelijken, heeft ontvangen, zich heeft verschaft, in voorraad heeft gehad en/of heeft vervoerd.

Vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit

Evenals de advocaat-generaal en de raadsman acht het gerechtshof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. Redengevende feiten en/of omstandigheden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte het
oogmerkheeft gehad om de onder hem aangetroffen (valse) bankbiljetten als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven ontbreken.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Rechtmatigheidsverweer
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van rechtmatig verkregen bewijs, op nader in de appelschriftuur en in het requisitoir aangevoerde gronden.
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, op grond van bewijsuitsluiting ten gevolge van het onrechtmatig staande houden van de verdachte door de politie, op nader in de pleitnota aangevoerde gronden.
De raadsman heeft met name aangevoerd dat het aantreffen van vals geld onder de verdachte het
rechtstreeksegevolg is van het onrechtmatig staande houden van de verdachte door de politie.
Het gerechtshof kan deze stelling niet onderschrijven en overweegt hierover het volgende.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de hoofdagenten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van
24 november 2019 blijkt dat de waarneming van een kort contact tussen een man en een auto, in combinatie met tijdstip en locatie waarop die auto werd gezien, aanleiding was voor een controle van de tenaamstelling van de auto. De tenaamgestelde van de auto bleek de verdachte te zijn. Tevens werd geconstateerd dat de verdachte antecedenten heeft op het gebied van woninginbraken. Vervolgens hebben de verbalisanten de bestuurder van het voertuig een stopteken gegeven,
medeter controle op de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gestelde bepalingen en is de verdachte om inzage van zijn rijbewijs gevraagd.
Gelet op de ruime controlebevoegdheid op grond van de Wegenverkeerswet is hier naar het oordeel van het gerechtshof sprake van een rechtmatige staandehouding.
Het daarop volgende (zenuwachtige) gedrag van de verdachte en het aantreffen van (onder meer) een klopboor bij de bijrijdersstoel was voor de verbalisant [verbalisant 1] aanleiding om de verdachte te vragen of hij zijn jaszakken leeg wilde maken. Daarop heeft de verdachte zijn zakken grotendeels leeg gemaakt. Aangezien er duidelijk nog iets in een jaszak van de verdachte was blijven zitten heeft de verbalisant [verbalisant 1] hem gevraagd om dat ook nog uit zijn jaszak te halen, waarop de verdachte daaruit een enveloppe met bankbiljetten heeft gepakt en aan verbalisant heeft getoond. Het aantreffen van die bankbiljetten is aldus niet het
rechtstreeksegevolg geweest van enig tegen de verdachte uitgeoefend dwangmiddel of van de inzet van enige opsporingsbevoegdheid, maar van het vrijwillig voldoen van de verdachte aan een (herhaald) verzoek van de hoofdagent aan hem om zijn jaszakken leeg te maken.
Vervolgens heeft er een fouillering plaatsgevonden op grond van de Opiumwet en is de verdachte aangehouden op verdenking van het rijden onder invloed van (soft) drugs.
Op dat moment - op straat - is voor de politie nog niet duidelijk geweest dat de bankbiljetten in de enveloppe valse bankbiljetten betroffen. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt niet dat die bankbiljetten
reeds op dat momentin beslag zijn genomen door de politie.
Nadat de verdachte was overgebracht naar het politiebureau heeft de politie bij de insluitingsfouillering van de verdachte de bankbiljetten niet meer bij hem aangetroffen. Aan hem is vervolgens gevraagd waar de bankbiljetten gebleven waren, waarop de verdachte heeft geantwoord dat hij die heeft weggegooid. Vervolgens is op goede gronden door de politie gezocht naar die bankbiljetten, onder meer in de auto van de verdachte.
Deze doorzoeking van de auto van de verdachte merkt het gerechtshof aan als gerechtvaardigd, aangezien die doorzoeking kennelijk tot doel heeft gehad om de verklaring van de verdachte over het weggooien van de bankbiljetten te kunnen verifiëren en/of die bankbiljetten terug te vinden, juist om die ten behoeve van de verdachte veilig te stellen.
Na het aantreffen van de biljetten in de auto van de verdachte is bij een daarop volgend onderzoek vervolgens gebleken dat de bankbiljetten vals waren.
Aldus is geen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het verweer van de raadsman dat strekt tot bewijsuitsluiting.
Inhoudelijk bewijsverweer
Subsidiair is door de raadsman aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de valsheid van de bankbiljetten, waardoor hij niet wist dat hij valse bankbiljetten in voorraad had. Dit dient te leiden tot vrijspraak van (ook) het subsidiair ten laste gelegde feit, aldus de raadsman.
Het gerechtshof is van oordeel dat hetgeen door de raadsman is aangevoerd wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Het gerechtshof stelt vast dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de stapel met biljetten van € 50, - vals geld betroffen en dat de verdachte deze onder zich heeft gehad en vervoerd. Daarmee staat vast dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het hem subsidiair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Van een situatie waarin sprake is van afwezigheid van alle schuld is niet gebleken.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof het inhoudelijke bewijsverweer van de raadsman dat strekt tot vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde feit.

Bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit

Op grond van wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 24 november 2019 te [pleegplaats] drukwerken of andere voorwerpen in een vorm die ze op bankbiljetten doet gelijken, in voorraad heeft gehad en heeft vervoerd.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit

Het subsidiair bewezen verklaarde feit levert op:
drukwerken in een vorm die ze op bankbiljetten doet gelijken in voorraad hebben
en
drukwerken in een vorm die ze op bankbiljetten doet gelijken vervoeren

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dat feit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde feit heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat vals geld in het algemeen het vertrouwen in papiergeld kan ondermijnen en het monetaire verkeer schade kan toebrengen als het in omloop wordt gebracht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
20 juni 2023, waaruit onder meer blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van het plegen van een soortgelijk delict, maar wél is veroordeeld ter zake van andersoortige delicten en dat die veroordelingen onherroepelijk zijn;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken. De kern daarvan is dat er geen zorgen lijken te zijn op diverse leefgebieden van de verdachte.
De door de advocaat-generaal geëiste taakstraf behoort niet tot de wettelijke mogelijkheden, nu in artikel 440 van het Wetboek van Strafrecht is bepaald dat voor dit feit (enkel) kan worden opgelegd een geldboete van de tweede categorie.
Het gerechtshof heeft tevens gelet op overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, nu het gerechtshof niet binnen twee jaren nadat de verdachte hoger beroep heeft ingesteld tot een uitspraak is gekomen. Echter, gelet op de omstandigheid dat het gerechtshof een geldboete zal opleggen zal het gerechtshof - behoudens de constatering van het verzuim - daaraan geen verdere gevolgen verbinden.
Op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding acht het gerechtshof passend en geboden de oplegging van een geldboete van zevenhonderd-vijftig euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vijftien dagen hechtenis.
Daarbij heeft het gerechtshof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 57, 63 en 440 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. E.C.M. Wolfert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 9 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Wolfert is buiten staat dit arrest te ondertekenen.