ECLI:NL:GHARL:2023:6749

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
21-002199-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel ten opzichte van een minderjarig slachtoffer met gevangenisstraf als gevolg

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte is veroordeeld voor mensenhandel ten opzichte van een minderjarig slachtoffer, waarbij hij een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd kreeg, met aftrek van voorarrest. De zaak betreft een minderjarige vrouw die door de verdachte werd gehuisvest en gefaciliteerd in prostitutiewerkzaamheden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte wist dat het slachtoffer minderjarig was en dat hij haar heeft vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van seksuele uitbuiting. De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer drie maanden schuldig gemaakt aan deze feiten, waarbij hij het slachtoffer financieel uitbuitte door haar te laten betalen voor huisvesting en haar naar seksafspraken te vervoeren. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer gewogen en geconcludeerd dat deze, ondanks enkele inconsistenties, voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof een schadevergoeding van € 7.100,00 heeft vastgesteld, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd door de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en heeft geen aanleiding gezien voor een vrijheidsbeperkende maatregel.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002199-22
Uitspraak d.d.: 19 juli 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van
5 april 2022 met parketnummer 08-304401-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. J.P. Plasman, naar voren is gebracht.

De omvang van het hoger beroep

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderdelen van de tenlastelegging waarvan verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken en die niet expliciet in de appelschriftuur van het openbaar ministerie worden benoemd in hoger beroep niet meer aan de orde zijn.
Het hof overweegt het volgende.
Alleen bij appelakte kan een beperking op het ingestelde hoger beroep worden aangebracht.
Het hof stelt vast dat het openbaar ministerie het hoger beroep in de appelakte niet heeft beperkt. Dat betekent dat het door het openbaar ministerie ingestelde hoger beroep tegen het gehele vonnis is ingesteld, ongeacht de inhoud van de ingediende appelschriftuur. Ook die onderdelen waarvan verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken en die niet expliciet in de schriftuur worden aangehaald, zijn in hoger beroep dus weer aan de orde.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2020 tot en met 31 oktober 2020 te [pleegplaats 1] , [pleegplaats 2] en/of [pleegplaats 3] en/of elders in Nederland,
A)
een ander, te weten [benadeelde partij] , (telkens)
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [benadeelde partij] (sub 2°) en/of
- ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [benadeelde partij] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [benadeelde partij] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5°),
immers heeft verdachte (telkens)
- foto’s gemaakt van die [benadeelde partij] en/of die [benadeelde partij] gevraagd om seksueel getinte foto’s van/met haarzelf aan verdachte toe te zenden en/of
- voor die [benadeelde partij] (een) seksadvertentie(s) aangemaakt en/of beheerd en/of
- die [benadeelde partij] instructies gegeven met betrekking tot de door die [benadeelde partij] te verrichten seksafspraken en/of
- contact gevoerd en/of onderhouden met (potentiële) klanten en/of seksafspraken geregeld van/voor die [benadeelde partij] en/of
- een woning en/of kamer beschikbaar gesteld voor de seksafspraken van die [benadeelde partij] en/of
- die [benadeelde partij] naar/van seksafspraken gebracht en/of opgehaald en/of
- zich de inkomsten van voornoemde seksafspraken toegeëigend,
terwijl die [benadeelde partij] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt (lid 3 sub 2) en/of welke feiten werden voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld (lid 3 sub 3).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De “webcrawler mensenhandel”

Het openbaar ministerie heeft het hof verzocht om zich uit te laten over de rechtmatigheid van het bewijs dat door de politie is verkregen met de zogenoemde “webcrawler mensenhandel”. Daarnaast heeft het openbaar ministerie het hof gevraagd om zich uit te laten over de bewaartermijn van de met deze webcrawler vergaarde gegevens.
In deze zaak heeft de politie met de “webcrawler mensenhandel” een aantal seksadvertenties van [benadeelde partij] veiliggesteld voor het bewijs. Deze webcrawler is een door de Nederlandse politie ontwikkeld computerprogramma dat geautomatiseerd en systematisch seksadvertentiewebsites op basis van kernwoorden afzoekt naar signalen van slachtofferschap van mensenhandel. Advertenties waarin (potentieel) slachtofferschap wordt onderkend, worden vastgelegd en zijn raadpleegbaar in de systemen van de politie.
Het hof vraagt zich af of het vergaren van informatie met deze techniek rechtmatig is op grond van de bevoegdheid zoals omschreven in artikel 3 van de Politiewet. In dit verband merkt het hof op dat door het vergaren (en vervolgens bewaren en analyseren) van seksadvertenties een vergaande inbreuk op de privacy kan worden gemaakt van de personen die (op de foto) in de advertentie staan. Het zou daarbij kunnen gaan om personen die spijt hebben van de prostitutiewerkzaamheden, hun advertentie van de website hebben laten halen of personen die vrijwillig in de prostitutie werken, maar niet willen dat dit (bij bijvoorbeeld de politie) bekend wordt (hetgeen kan gebeuren als de politie de gegevens gaat analyseren) of personen die niet hebben ingestemd met het plaatsen van hun naaktfoto’s op internet en waarvan de foto’s (ook als die verwijderd zijn van de betreffende website) door de politie worden bewaard. Het kan zo zijn dat met de inzet van webcrawler belangen worden gediend van slachtoffers van mensenhandel, maar het is de vraag of artikel 3 van de Politiewet (ook in combinatie met de bepalingen uit de Wet Politiegegevens) daar voldoende basis voor biedt en of daar niet een specifiekere wettelijke basis voor moet zijn.
Het hof gaat echter deze vraag en eventuele andere vragen die zien op de rechtmatigheid van de ‘webcrawler mensenhandel’ niet beantwoorden. In deze zaak zal het hof de (inhoud van de) seksadvertenties die met de webcrawler zijn verkregen namelijk niet tot het bewijs gebruiken. Daarnaast geldt dat met de inzet van de webcrawler geen inbreuk is gemaakt op de privacy van de verdachte. Dat betekent dat verdachte niet in enig belang is geschaad door het gebruik van deze techniek. Daarom ziet het hof - net als de rechtbank - geen aanleiding om zich uit te laten over de rechtmatigheid van het bewijs dat met de webcrawler is vergaard. Het hof zal zich evenmin uitlaten over de bewaartermijn van de gegevens die met de webcrawler zijn verkregen.

Bewijsoverwegingen

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Naast de onderdelen die door de rechtbank bewezen zijn, achten zij ook bewezen dat verdachte - kort gezegd - de foto’s van [benadeelde partij] heeft gemaakt, de seksadvertentie voor haar heeft aangemaakt en dat hij haar inkomsten heeft afgenomen. Volgens het openbaar ministerie heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het telefoonnummer [telefoonnummer] niet aan verdachte zou toebehoren. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat dit telefoonnummer staat vermeld in een seksadvertentie van [benadeelde partij] op [naam site] , welke advertentie via het account waarmee deze is aangemaakt gekoppeld kan worden aan het woonadres van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster [benadeelde partij] niet betrouwbaar zijn, nu zij op verschillende onderdelen wisselend heeft verklaard. Haar verklaringen kunnen daarom alleen tot het bewijs worden gebruikt voor zover deze worden ondersteund door een ander bewijsmiddel.
Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat er geen bewijs is voor de tenlastegelegde onderdelen die zien op het maken van de foto’s van [benadeelde partij] , het aanmaken van haar seksadvertentie en het afpakken van haar inkomsten. De rechtbank heeft verdachte terecht van deze onderdelen vrijgesproken, aldus de raadsman. De raadsman heeft verder naar voren gebracht dat verdachte niet wist dat [benadeelde partij] minderjarig was.
Oordeel van het hof
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde partij]
Net als de rechtbank heeft gedaan, stelt het hof vast dat aangeefster [benadeelde partij] op een aantal punten wisselend heeft verklaard. Deze wisselende verklaringen zien met name op de aanloop naar de prostitutiewerkzaamheden in de woning van verdachte en de mate waarin sprake was van vrijwilligheid. Gelet op de leeftijd van [benadeelde partij] en de omstandigheid dat zij in de tenlastegelegde periode in een onrustige tijd verkeerde, is dit alleszins voorstelbaar. Toch ziet het hof aanleiding om met de nodige voorzichtigheid naar de door [benadeelde partij] afgelegde verklaringen te kijken. Het hof zal haar verklaring in beginsel alleen voor het bewijs gebruiken voor zover deze wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, zoals de verklaring van verdachte of andere objectieve aanknopingspunten.
Deelvrijspraken
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde onderdelen die betrekking hebben op het maken van foto’s van [benadeelde partij] , het aanmaken van haar seksadvertentie, het geven van instructies, het regelen van seksafspraken, het toe-eigenen van de inkomsten van [benadeelde partij] en het gebruik van geweld. Alleen [benadeelde partij] heeft over deze onderdelen verklaard, maar haar verklaring wordt op deze punten niet ondersteund door één of meer andere bewijsmiddelen. De advocaten-generaal hebben nog opgemerkt dat één van de veiliggestelde seksadvertenties gekoppeld kan worden aan het woonadres van verdachte, nu uit de bewijsmiddelen zou blijken dat deze advertentie vanuit de woning van verdachte op internet is geplaatst. Naar het oordeel van het hof is dit echter niet voldoende om te kunnen bewijzen dat verdachte deze seksadvertentie heeft aangemaakt en op internet heeft gezet, omdat ook [benadeelde partij] in de woning van verdachte verbleef en zij de bewuste advertentie ook zelf kan hebben aangemaakt en geplaatst.
Net als de rechtbank acht het hof niet bewezen dat verdachte [benadeelde partij] heeft geworven, overgebracht of opgenomen. Ook van deze onderdelen zal het hof verdachte vrijspreken.
Bewezenverklaring
De overige onderdelen van de tenlastelegging zijn door de verdediging niet ter discussie gesteld. Wel is door de raadsman opgemerkt dat verdachte er in de tenlastegelegde periode niet van op de hoogte was dat [benadeelde partij] minderjarig was. Om tot een bewezenverklaring van artikel 273f lid 1 sub 5 Sr te komen, hoeft niet te worden vastgesteld dat verdachte in de tenlastegelegde periode wist van de minderjarigheid. Ten aanzien van artikel 273f lid 1 sub 2 Sr kan dat anders zijn. In geval de uitbuiting slechts wordt aangenomen op grond van de minderjarigheid van het slachtoffer, dient een verdachte op de hoogte te zijn geweest van die minderjarigheid om tot een bewezenverklaring van het oogmerk van uitbuiting te komen. In deze zaak is sprake van uitbuiting omdat [benadeelde partij] op het moment dat zij werd gefaciliteerd bij haar prostitutiewerkzaamheden minderjarig was. Dat zij op andere wijze werd uitgebuit (bijvoorbeeld omdat zij haar inkomsten moest afdragen) is niet gebleken. Gelet hierop moet het hof vaststellen dat verdachte toen hij [benadeelde partij] vervoerde en huisvestte ervan op de hoogte was dat zij minderjarig was. Daarom zal het hof een nadere bewijsoverweging wijden aan dit onderdeel van de tenlastelegging.
Aangeefster [benadeelde partij] heeft verklaard dat verdachte wist dat zij minderjarig was. Op de vraag hoe hij dat wist, heef ze verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat zij nog op de middelbare school zat. Verdachte heeft haar ook een keer ’s nachts naar huis gebracht in [plaats] omdat zij de volgende ochtend naar school moest. Verder heeft verdachte haar wel eens gevraagd om sigaretten voor hem te halen. [benadeelde partij] vertelde hem dan dat zij dit niet kon doen omdat zij nog geen 18 jaar was.
Ondanks dat er geen steunbewijs is voor de verklaring van [benadeelde partij] op voornoemde punten, ziet het hof geen aanleiding om aan dit deel van haar verklaring te twijfelen. Het hof ziet niet in wat het belang van [benadeelde partij] is om over dit onderdeel te liegen en daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat zij en verdachte vaak bij elkaar waren in de tenlastegelegde periode. Gelet op dit alles gaat het hof ervan uit dat verdachte wel degelijk wist dat [benadeelde partij] minderjarig was.
Het hof verklaart dus bewezen dat verdachte [benadeelde partij] heeft vervoerd en gehuisvest met het oogmerk van seksuele uitbuiting (sub 2). Daarnaast acht het hof ook bewezen dat verdachte [benadeelde partij] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen dan wel ten aanzien van die [benadeelde partij] handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte wist dat die [benadeelde partij] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5) op de wijze zoals hierna in de bewezenverklaring is weergegeven.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2020 tot en met 12 oktober 2020
te [pleegplaats 1] , [pleegplaats 2] en/of [pleegplaats 3] en/of eldersin Nederland,
A)
een ander, te weten[benadeelde partij] ,
(telkens
)
- heeft
geworven,vervoerd en
overgebracht,gehuisvest,
of opgenomen,met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [benadeelde partij] (sub 2°) en
/of
- ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met
en/of vooreen derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [benadeelde partij]
(telkens
) enigehandeling
(en
)heeft ondernomen waarvan verdachte wist
of redelijkerwijs moest vermoedendat die [benadeelde partij] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5°),
immers heeft verdachte (telkens)
- foto’s gemaakt van die [benadeelde partij] en/of die [benadeelde partij] gevraagd om seksueel getinte foto’s van/met haarzelf aan verdachte toe te zenden en/of
- voor die [benadeelde partij] (een) seksadvertentie(s) aangemaakt en/of beheerd en/of
- die [benadeelde partij] instructies gegeven met betrekking tot de door die [benadeelde partij] te verrichten seksafspraken en/of
- contact gevoerd en/of onderhouden met (potentiële) klanten en/of seksafspraken geregeld van/voor die [benadeelde partij] en/of
- een woning en/of kamer beschikbaar gesteld voor de seksafspraken van die [benadeelde partij] en/of
- die [benadeelde partij] naar/van seksafspraken gebracht en/of opgehaald
en/of
- zich de inkomsten van voornoemde seksafspraken toegeëigend,
terwijl die [benadeelde partij] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt (lid 3 sub 2)
en/of welke feiten werden voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld (lid 3 sub 3).
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie de in artikel 273f, eerste lid onder 2° en 5° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden (met aftrek van voorarrest).
De advocaten-generaal hebben gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar (met aftrek van voorarrest) en dat daarnaast een vrijheidsbeperkende maatregel aan hem wordt opgelegd, in de vorm van een contactverbod met [benadeelde partij] voor de duur van 5 jaar. Dit contactverbod zou dadelijk uitvoerbaar moeten worden verklaard.
De raadsman heeft het hof verzocht om een lagere gevangenisstraf op te leggen dan de rechtbank heeft gedaan. Hij heeft in dit verband naar voren gebracht dat verdachte niet wist dat [benadeelde partij] minderjarig was en dat zij vrijwillig in de prostitutie is gaan werken. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat de oplegging van de door de advocaten-generaal geëiste vrijheidsbeperkende maatregel niet noodzakelijk is, nu niet is gebleken dat verdachte de afgelopen tijd nog contact heeft gezocht met [benadeelde partij] .
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Bij het bepalen van de straf gaat het hof uit van de strafdoeleinden, te weten de vergelding, speciale en generale preventie. Het hof is van oordeel dat, gelet op die doeleinden, de oplegging van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur passend en geboden is. In verband met die strafdoeleinden acht het hof voor strafoplegging in mensenhandel - voor zover relevant in deze zaak - de volgende omstandigheden van belang:
  • de mate waarin inbreuk is gemaakt op de autonomie van het slachtoffer;
  • de periode waarin sprake is geweest van uitbuiting;
  • het aantal slachtoffers dat is uitgebuit;
  • de wijze (zoals de mate van geweld) waarop het slachtoffer is gedwongen/bewogen de werkzaamheden te doen;
  • de leeftijd en/of kwetsbaarheid van het slachtoffer;
  • het aantal dagen per week en het aantal uren per dag waarop er gewerkt moest worden;
  • de werkzaamheden die verricht moesten worden;
  • de hoeveelheid geld die werd afgedragen;
  • de rol van verdachte met betrekking tot die uitbuiting (vervulde hij een kernrol of was hij ‘slechts’ faciliterend);
  • de houding van de verdachte (heeft hij inzicht getoond in het kwalijke van zijn gedrag);
  • relevante recidive.
Ten aanzien van de vergelding gaat het om de ernst van het feit.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer drie maanden schuldig gemaakt aan mensenhandel ten opzichte van de zestienjarige [benadeelde partij] . Hij heeft haar in zijn woning gehuisvest en haar daar prostitutiewerkzaamheden laten verrichten om er zelf financieel beter van te worden. [benadeelde partij] moest verdachte immers € 70,- per dag betalen voor de huisvesting. Verdachte heeft [benadeelde partij] ook naar seksafspraken vervoerd.
Met dit handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten vaak - vroeg of laat - in hun leven ernstige psychische schade van dergelijke gebeurtenissen ondervinden, zoals ook bij [benadeelde partij] het geval is. Dit heeft verdachte er echter niet van weerhouden om het strafbare feit te plegen.
Gelet op de ernst van het feit is uit oogpunt van vergelding de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geboden.
Ten aanzien van de generale preventie is eveneens een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Duidelijk moet zijn dat voor (seksuele) uitbuiting van minderjarige slachtoffers een (langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
Ten aanzien van de speciale preventie overweegt het hof het volgende.
Het hof houdt rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 mei 2023, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit werkt derhalve niet strafverhogend of -verlagend.
Het hof houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze (onder meer) naar voren komen in het reclasseringsrapport van 26 juni 2023. Uit dit rapport blijkt dat verdachte zich (grotendeels) houdt aan zijn schorsingsvoorwaarden en dat er geen aanwijzingen zijn dat hij zich in het criminele milieu begeeft. Verdachte heeft op dit moment een baan en hij is bezig om zijn schulden af te lossen. Volgens de reclassering kan het continueren van het reclasseringstoezicht bijdragen aan het behouden van en toewerken naar een stabiel en delictvrij bestaan.
Tot slot heeft het hof - net als de rechtbank heeft gedaan - acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Het uitgangspunt voor seksuele uitbuiting van een minderjarig slachtoffer (artikel 273f, lid 1, sub 5 Sr) - zoals in deze zaak het geval is - is een gevangenisstraf van 24 maanden.
In alle hiervoor genoemde omstandigheden is het hof van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf van 24 maanden (met aftrek van voorarrest), conform voornoemd oriëntatiepunt, passend en geboden is. Het hof ziet geen aanleiding om daarnaast een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod op te leggen, nu uit niets blijkt dat verdachte op dit moment nog een bedreiging vormt voor [benadeelde partij] .
Voor zover nog aan de orde (in verband met de tijd die verdachte reeds gedetineerd heeft gezeten) zal de tenuitvoerlegging van gevangenisstraf plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 133.100,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden toegewezen tot een bedrag van € 26.700,- (€ 19.200,- aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade), met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft betoogd dat de gevorderde vergoeding aan materiële schade niet kan worden toegewezen omdat niet bewezen kan worden dat verdachte zich de inkomsten van de seksafspraken van [benadeelde partij] heeft toegeëigend. De gevorderde vergoeding aan immateriële schade zou gematigd moeten worden, volgens de raadsman.
Het hof heeft - onder meer - bewezen verklaard dat verdachte [benadeelde partij] heeft gehuisvest met het oogmerk van seksuele uitbuiting in de periode van 1 juli 2020 tot en met 12 oktober 2020. Vast staat dat [benadeelde partij] verdachte voor deze huisvesting € 70,- per dag heeft betaald. Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat [benadeelde partij] in de bewezenverklaarde periode in de weekenden heeft gewerkt in de woning van verdachte. Alleen op deze dagen zou zij verdachte dus € 70,- hebben betaald. In de bedoelde periode vallen er in totaal 30 dagen in een weekend, zodat het hof de door de benadeelde partij geleden materiële schade berekent op een bedrag van € 2.100,- (30 * € 70,-). Dit bedrag komt voor toewijzing in aanmerking.
Wat betreft de immateriële schade acht het hof de toewijzing van een bedrag van
€ 5.000,- redelijk en billijk. Nu de rol van verdachte bij de strafbare uitbuiting beperkt is gebleven tot het vervoeren en huisvesten van [benadeelde partij] ziet het hof geen aanleiding om het volledige bedrag dat aan immateriële schade is gevorderd toe te wijzen.
Het hof zal de vordering van de benadeelde partij dus toewijzen tot € 7.100,-. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan deze slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.100,00 (zevenduizend honderd euro) bestaande uit € 2.100,00 (tweeduizend honderd euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.100,00 (zevenduizend honderd euro) bestaande uit € 2.100,00 (tweeduizend honderd euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
70 (zeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 12 oktober 2020.
Aldus gewezen door
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. J.D. den Hartog en mr. R.J. Bokhorst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Jansen, griffier,
en op 19 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.J. Bokhorst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 19 juli 2023.
Tegenwoordig:
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. W. ten Kate, advocaat-generaal,
S.J.H. Salvino, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.