ECLI:NL:GHARL:2023:6716

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
200,.313.754
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door brand in bedrijfsruimte door afvalstoffen

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van [appellant] voor schade die [geïntimeerde] heeft geleden door een brand in zijn bedrijfsruimte, die is ontstaan in een afvalcontainer. De brand vond plaats op 7 november 2019 en zou zijn veroorzaakt door afvalstoffen die [appellant] de dag ervoor in de container heeft gestort. [geïntimeerde] stelt dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door brandbaar materiaal in de container te deponeren, terwijl [appellant] dit betwist. De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] toegewezen, waarna [appellant] in hoger beroep is gegaan.

De kern van het geschil draait om de vraag of de brand is ontstaan door de aanwezigheid van een open blik parketolie of in olie gedrenkte doeken in de container. Deskundigen hebben onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand, waarbij verschillende rapporten zijn opgesteld. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis de bewijslast bij [geïntimeerde] gelegd om aan te tonen dat de brand is veroorzaakt door de door [appellant] gedeponeerde afvalstoffen. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en de bewijsvoering van beide partijen kritisch bekeken.

De rechtbank concludeerde dat [geïntimeerde] voldoende bewijs had geleverd dat de brand was ontstaan door de afvalstoffen van [appellant]. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere bewijsvoering en zal de beslissing later nemen. De zaak is complex door de verschillende deskundigenrapporten en de tegenstrijdige verklaringen van de partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.313.754
zaaknummer rechtbank 382562
arrest van 8 augustus 2023
in de zaak van
[appellant] , handelend onder de naam [naam1]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: [appellant]
advocaat: mr. E.J.A.A. Dal
tegen
[geïntimeerde] , mede handelend onder de naam [naam2]
die woont in [woonplaats1]
die ook (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. J. Wassink

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 15 december 2021 en 20 april 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 7 juli 2022
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord tevens inhoudend incidenteel appel
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel
  • de akte vermindering van eis van [geïntimeerde]
  • de aantekening op de rol dat [appellant] heeft afgezien van het nemen van een antwoordakte/uitlaten vermindering van eis.
1.2.
Hierna heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellant] aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] heeft geleden door een brand in zijn bedrijfsruimte in 2019. De brand is ontstaan in een afvalcontainer die in de bedrijfsruimte van [geïntimeerde] stond. Op grond van de bevindingen van deskundigen stelt [geïntimeerde] zich op het standpunt dat de brand is veroorzaakt door de afvalstoffen die [appellant] de dag voor de brand in de container heeft gestort. Hij stelt dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door brandbaar materiaal weg te gooien in de container en daarom aansprakelijk is voor de schade die daardoor is ontstaan. [appellant] betwist dit. Volgens hem blijkt uit de onderzoeken slechts dat de brand vermoedelijk is ingeleid door een proces van smeulen of broei, maar is niet bewezen dat de brand door zijn toedoen is ontstaan.
2.2.
De rechtbank heeft het standpunt van [geïntimeerde] gevolgd en de vordering tot schadevergoeding van [geïntimeerde] toegewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de vorderingen alsnog worden afgewezen en dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot terugbetaling van alles wat [appellant] op basis van het vonnis van 20 april 2022 heeft betaald.

3.De feiten

3.1.
[geïntimeerde] exploiteert een stukadoorsbedrijf in de vorm van een eenmanszaak. Op 7 november 2019 heeft omstreeks 06.20 uur een brand gewoed in het pand van [geïntimeerde] . De brand is in een afvalcontainer ontstaan die in de bedrijfsruimte van [geïntimeerde] stond.
3.2.
[appellant] exploiteert een parketzaak, die tot aan de brand gevestigd was in het pand naast [geïntimeerde] . Op de dag voor de brand heeft [appellant] omstreeks 16.30-16.45 uur met toestemming van [geïntimeerde] bedrijfsafval weggegooid in de container van [geïntimeerde] .
3.3.
[geïntimeerde] heeft onderzoeksbureau Stekelenburg Schade Onderzoek Bureau B.V. (hierna: Stekelenburg) ingeschakeld om de oorzaak van de brand te onderzoeken. In het rapport van 11 december 2019 staat:
Afval in container
Voornoemd afval betrof volgens [appellant] meerdere lege emmers van 2 componenten laminaatlijm (merk ‘Bijlard MS 2K Floor’) met daarin afval dat bij het werk van die dag in die lege emmers werd verzameld zoals koffiepads, afwerktape, stukjes resthout en doekjes waarmee tijdens het werk (met water) lijmresten werden weggeveegd. Ook zouden er één of meerdere lege blikken parketolie uit de bus bij zijn gegooid (merk ‘Rubio Monocoat’). Deze olie zou niet tijdens het werk van die dag zijn gebruikt, maar zouden restanten zijn van een eerder werk. (...) Er zouden geen doeken met olieresten bij het afval hebben gezeten, welke overtuiging door [appellant] werd beargumenteerd met het gegeven dat er a) niet werd geolied op het werk van die dag en b) men zich bewust is van broeigevaar en gebruikte doeken altijd eerst buiten op de grond uitlegt alvorens ze weer op te bergen of weg te gooien. (...)
[geïntimeerde] verklaarde dat de betreffende container voor het laatst op woensdag 30 oktober 2019 was geleegd. Sinds dat moment had de container binnen gestaan en waren er door hen enkel gebruikte stucloop en een vuilniszak met huishoudelijk afval in gedaan. Het huishoudelijk afval betrof lege plastic koffiebekertjes, lege drankblikjes, boterhammenzakjes, etc. Ook zaten er lege sigarettenpakjes of shagbuiltjes tussen. Peuken zouden er volgens [geïntimeerde] niet tussen hebben gezeten, die deed men altijd in lege bierflesjes. (...)
Aangetroffen materialen
Door ons zijn in de brandhaard aangetroffen en veiliggesteld;
 Restanten van doeken;
 Een gebruikt blik, op de vorm door [appellant] herkend als (Rubio Monocoat Olie Plus 2C-A), met vermoedelijk (blijkens geur) restanten van de olie;
 Lijmresten (pasta van gecombineerde lijm-componenten).
(...)
Vermoedelijke toedracht
De brand is vermoedelijk ingeleid door een proces van smeulen of broeien van in de afvalcontainer aanwezige materialen of residuen, over een periode van circa 13 uur, waarna een vlammende brand is ontstaan.
De veiligheidsinformatiebladen van de twee componenten van de lijm maken geen melding van brandgevaarlijke situaties.
De beide veiligheidsbladen van de (twee componenten) parketolie Rubio Monocoat Oil Plus 2C maken geen melding van brandgevaarlijke situaties. Echter, het etiket op een soortgelijk blik uit de voorraad van [naam1] toont de waarschuwing ‘
Doeken die doordrongen zijn met olie kunnen spontaan ontbranden, en dienen dus na gebruik te worden ondergedompeld in water’.
De productfolder van Rubio Monocoat Oil Plus 2C van de website van Rubio Monocoat toont een waarschuwing voor spontane ontbranding van de in het product aanwezige lijnzaad indien aangebracht op een doek, als gevolg van broeieffect. (...)
3.4.
Vervolgens is in opdracht van ASR, de aansprakelijkheidsverzekeraar van [appellant] , een onderzoek gedaan door onderzoeksbureau I-TEK BV. (hierna: I-TEK) om de oorzaak van de brand te achterhalen. In het rapport van I-TEK van 26 november 2019 staat:
Contact brandweer
Door rapporteur is telefonisch contact opgenomen met de brandweer en is gesproken met een medewerker van Team Brandonderzoek. (...) De medewerker liet voorts weten dat door Stekelenburg uit de restanten van de afvalcontainer brandmonsters zijn getrokken van twee componentenlijm, een lege bus olie en één of meerdere poetsdoek(-en). (…)
Brandonderzoek
(…) Op de locatie voor het ontstaan van de brand zijn de restanten van een nagenoeg volledig verbrandde afvalcontainer aangetroffen. Voorts zijn de restanten aangetroffen van zaken die zich ten tijde van de brand in die afvalcontainer hadden bevonden. Gelet op die restanten hadden zich ten tijde van de brand in de afvalcontainer onder andere frisdrankblikjes, karton, kunststof en papier bevonden. Tevens is tussen de restanten een lijmachtige substantie aangetroffen. Er zijn geen restanten van sigarettenpeuken aangetroffen.
(…)
Tussen de restanten van de afvalcontainer zijn geen restanten aangetroffen van (poets-) doeken en/of (producten van) natuurlijke, drogende oliën. Of dergelijke zaken ten tijde van de brand in de afvalcontainer aanwezig zijn geweest, kon niet worden vastgesteld.
Er zijn geen sporen aangetroffen en/of aanwijzingen verkregen waaruit kan worden opgemaakt dat de brand is ontstaan als gevolg van een (elektro-)technische oorzaak.
(…)
Conclusie
(…)
 De brand is met zekerheid ontstaan in een kunststof afvalcontainer die zich in de bedrijfsruimte van [geïntimeerde] stukadoors had bevonden.
 Of de brand in de afvalcontainer is ontstaan als gevolg van een exotherme reactie door de aanwezigheid van natuurlijke, drogende oliën en/of met dergelijke oliën bevuilde (poets)doeken kon niet worden vastgesteld.
 Nader onderzoek naar de samenstelling van de aangetroffen lijmachtige substantie zou kunnen uitwijzen of die substantie aanleiding kan zijn geweest voor het ontstaan van een exotherme reactie in de afvalcontainer met brand tot gevolg.
3.5.
[geïntimeerde] heeft een aanvullend onderzoek naar de oorzaak van de brand laten
uitvoeren door Brand Technisch Bureau Nederland B.V. (hierna: BTB). In het rapport van 20 april 2020 staat:
3.2
Gevaarzetting van de afvallen
Stekelenburg Schade Onderzoek BV heeft vastgesteld dat de brand vermoedelijk is ontstaan door zelfopwarming van stoffen die door [naam1] in de afvalcontainer van [naam2] zijn achtergelaten, te weten:
I. Bijlard MS 2K Foot;
II. Rubio Monocoat Oil Plus C.
3.2.1
Algemeen / uitgangspunten
De parketlijm Bijlard MS 2K Foot en de conserveringsolie Rubio Monocoat Oil Plus 2C betreffen beide zogeheten twee component producten, die voorafgaande aan de toepassing met elkaar worden vermengd. Dit wordt gedaan om de "curing" (uitharding door cross-linking / polymerisatie) beter te laten verlopen dan in een enkelvoudig product, waarin alle bestanddelen reeds gemengd aanwezig zijn.
Tezamen in een afvalcontainer gestorte afvallen van beide producten kunnen, al dan niet nog in hun - geopende - verpakkingen, de volgende resten omvatten:
 Rubio Monocoat Oil Plus 2 C gemengd;
 Rubio Monocoat Oil Plus 2 C component A (basisolie);
 Rubio Monocoat Oil Plus 2 C component B (verharder)
(…)
3.3
Mogelijke interacties en gevaarzetting
Een belangrijkste gevaarzetting volgt uit het exotherme karakter van de hardingsreactie tussen en Monocoat olie en de bijbehorende verharder. Komen deze met elkaar in contact dan gaat dit in de meeste gevallen gepaard met een sterke warmteontwikkeling, immers de stofverhoudingen en de hoeveelheid katalysator zijn dan niet langer op elkaar afgestemd. In resten van het gerede product is de hardingsreactie veelal al volledig verlopen en behoeft daarvan in de afvalfase geen ernstige problemen te worden verwacht. (...) In het geval de olie alléén vrijkomt speelt altijd nog het gevaar van auto-oxidatie (chemische broei o.i.v. luchtzuurstof).
De conclusie luidt dan ook dat het storten van productrestanten van Monocoat olie in één en dezelfde container tot een brandgevaarlijke situatie heeft geleid, ofwel door een onbeheerste reactie tussen de beide productcomponenten dan wel door auto-oxidatie van de olie alleen.

4.CONCLUSIES

De bevindingen bij het onderzoek in onderling verband en samenhang beschouwd, leiden tot de volgende vaststellingen:
 Stekelenburg Schade Onderzoek Bureau BV heeft vastgesteld dat de brand in de bedrijfsunit van [naam2] is ontstaan in een afvalcontainer;
 ter plaatse van de bewuste afvalcontainer is door dit bureau
geentechnische - elektrische/mechanische - oorzaak voor het ontstaan van de brand aangetroffen;
 Stekelenburg Schade Onderzoek Bureau BV heeft vastgesteld dat door [naam2] zelf alleen ongevaarlijk, dat wil zeggen geen brandgevaarlijke afval in de bewuste afvalcontainer is gedeponeerd;
 Stekelenburg Schade Onderzoek Bureau BV heeft vastgesteld [naam1] in de afvalcontainer van [naam2] afval heeft gedeponeerd. Dit bestond onder meer uit resten van, dan wel was vervuild met Bijlard MS 2 Foot lijm en Rubio Monocoat Oil Plus 2 C;
 gebleken is dat het afstorten van - resten van - deze producten in één en dezelfde container onherroepelijk leidt tot een brandgevaarlijke situatie, een gevaar dat zich in de bewuste container daadwerkelijk heeft verwezenlijkt;
 tegenover Stekelenburg Schade Onderzoek Bureau BV heeft [naam1] verklaard dat zij op de hoogte was van en brand(broei) gevaar dat kan ontstaan bij het gebruik van Rubio Monocoat Oil Plus 2 C.
Geconcludeerd moet worden dat de door [naam1] gedeponeerde afvallen, resten hebben bevat die al dan niet na vermenging voor zelfopwarming gevoelig waren en tot zelfontbranding konden leiden. Hierbij moet worden aangetekend dat [naam1] wist dat het door haar gebruikte parketolie Rubió Monocoat Oil Plus 2 C, bij het gebruik tot brand(broei)gevaar kan leiden. Vastgesteld is dat [naam1] tenminste één - leeg - blik van dit product in de bewuste afvalcontainer heeft gedeponeerd.
Het spontaan ontstaan van brand in de afvalcontainer van [naam2] op 7 november 2019 wijst erop dat onmiskenbaar daarin ofwel een onbeheerste exotherme chemische reacties is opgetreden, dan wel auto-oxidatie (chemische broei o.i.v. luchtzuurstof) van de parketolie is opgetreden.
3.6.
Op basis van de rapporten heeft de advocaat van [geïntimeerde] [appellant] bij
brief van 15 juni 2020 aansprakelijk gesteld voor de schade die is veroorzaakt door de
brand.
3.7.
De aansprakelijkheidsverzekeraar van [appellant] heeft bij brieven van 17 juli
en 8 november 2020 aansprakelijkheid afgewezen.

4.De procedure bij de rechtbank

4.1.
[geïntimeerde] heeft bij de rechtbank gevorderd:
I. voor recht te verklaren dat [appellant] jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door het deponeren van brandgevaarlijk afval in de container van [geïntimeerde] en het daarmee creëren van brandgevaar, welk gevaar zich daadwerkelijk heeft verwezenlijkt en waardoor [geïntimeerde] schade heeft geleden;
II. [appellant] te veroordelen tot betaling van € 80.808,97 als schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente;
III. [appellant] te veroordelen tot betaling van € 1.583,09 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
IV. [appellant] te veroordelen in de proceskosten met wettelijke rente.
4.2.
De rechtbank heeft deze vorderingen toegewezen.

5.De beoordeling in hoger beroep

Mogelijke oorzaken, bewijslastverdeling, gevolgen voor de aansprakelijkheid
5.1.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 15 december 2021 het volgende overwogen:
4.1.
Beoordeeld moet worden of [appellant] aansprakelijk is voor het ontstaan van de brand in de bedrijfsruimte van [geïntimeerde] . Vaststaat dat de brand is ontstaan in de container die zich in de bedrijfsruimte van [geïntimeerde] bevond. Uit de deskundigenrapporten van Stekelenburg en BTB maakt de rechtbank op dat de oorzaak van de brand kan zijn gelegen in de aanwezigheid van een open blik olie of in olie gedrenkte doeken. Partijen erkennen ook dat lijmresten in ieder geval niet de oorzaak van de brand kunnen zijn, maar olie mogelijk wel; ofwel door een exotherme reactie ofwel door auto-oxidatie. [appellant] erkent dat hij een olieblik in de container heeft gedaan, maar betwist dat het blik olie open was. Hij voert aan dat het olieblik ook nog onaangetast was na de brand, terwijl [geïntimeerde] heeft verklaard dat het olieblik open en volledig zwart en uitgebrand was. Ook betwist [appellant] dat hij in olie gedrenkte doeken in de container heeft gegooid.
4.2.
De rechtbank kan op grond van de overgelegde stukken niet vaststellen of één van deze of beide brandbare afvalstoffen in de container aanwezig waren en kan daarom niet beoordelen of [appellant] brandgevaarlijk materiaal heeft weggegooid. Conform de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op [geïntimeerde] de bewijslast van het door hem gestelde feit dat de brand veroorzaakt is door handelen van [appellant] . De rechtbank draagt [geïntimeerde] daarom op feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat in de container een open olieblik en /of in olie gedrenkte doeken aanwezig waren. Als dat komt vast te staan, neemt de rechtbank vervolgens aan dat dit brandbare materiaal afkomstig is van [appellant] . (…)
4.3.
Indien komt vast te staan dat [appellant] een open olieblik en/of in olie gedrenkte doeken in de container van [geïntimeerde] heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van gevaarzetting en [appellant] is gehouden de daardoor ontstane schade aan [geïntimeerde] te vergoeden. (…).
4.4.
[appellant] heeft nog aangevoerd dat het causaal verband tussen het weggooien van afval en het ontstaan van de brand ontbreekt, omdat ook andere oorzaken hebben kunnen leiden tot de brand. De rechtbank passeert dit verweer. Uit de deskundigenrapporten blijkt dat de oorzaak van de brand niet kan zijn gelegen in ander brandgevaarlijk afval of een elektrisch of mechanisch mankement. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd weersproken dat hij sigarettenpeuken in de container zou hebben gedaan. Ook in de deskundigenrapporten zijn er geen aanwijzingen voor het ontstaan van de brand door sigarettenpeuken, want hierin staat niet dat deze zijn aangetroffen. Gezien de inhoud van de deskundigenrapporten en de verklaring van [geïntimeerde] had het op de weg van [appellant] gelegen om nader toe te lichten dat de brand is ontstaan door sigarettenpeuken. Dat heeft [appellant] nagelaten. De rechtbank neemt derhalve aan dat het olieblik en/of de in olie gedrenkte doeken de brand hebben veroorzaakt, indien komt vast te staan dat deze zich in de container bevonden.
5.2.
[appellant] heeft de overwegingen onder 4.1-4.3 niet bestreden, zodat deze ook voor het hof tot uitgangspunt dienen. [appellant] keert zich met grief 1 in het principaal hoger beroep wel tegen het oordeel onder 4.4. Zij herhaalt haar standpunt over de mogelijke alternatieve oorzaak, namelijk dat de brand in de container kan zijn ontstaan door in de container door of namens [appellant] achtergelaten sigarettenpeuken. Zij voert daarbij aan dat vaststaat dat [geïntimeerde] op 6 november 2019 met zijn collega’s aan het eind van de dag een biertje heeft gedronken in zijn bedrijfspand. De verklaring van [geïntimeerde] dat sigarettenpeuken niet in de container worden gegooid maar in lege bierflesjes worden gedaan noemt hij een loze opmerking. Hij wijst er daarbij op dat ook lege drankblikjes, waaronder een blikje Heineken, in de brandresten zijn aangetroffen. Mede gezien de opmerking van [geïntimeerde] over de sigarettenpeuken in bierflesjes acht hij het niet denkbeeldig dat er (ook) sigarettenpeuken in lege (bier)blikjes zijn gestopt die vervolgens in de container zijn terechtgekomen. Verder merkt hij op dat niet is uit te sluiten dat iemand na het opruimen van blikjes en flesjes alsnog rechtstreeks een peuk in de container heeft gegooid. Dat er geen sigarettenpeuken in de rapporten als brandresten worden genoemd, kan volgens hem meerdere oorzaken hebben: mogelijk ging de aandacht er niet naar uit of zijn de peuken volledig verbrand en/of niet herkend. [appellant] meent overigens dat op een (in de memorie van grieven onder 5 weergegeven) foto van I-TEK wel een restant van een sigarettenpeuk te zien zou kunnen zijn.
5.3.
Het hof stelt voorop dat de verklaring van [geïntimeerde] , waaraan [appellant] refereert, inhoudt dat er geen peuken tussen het huishoudelijk afval in de container zullen hebben gezeten omdat men deze altijd in lege bierflesjes doet. Het mag zo zijn dat [geïntimeerde] belang heeft bij deze verklaring, maar dat wil niet zeggen dat er geen betekenis aan kan worden gehecht. Verder is het niet geheel uitgesloten dat er sigarettenpeuken in lege blikjes kunnen zijn gestopt die vervolgens in de container zijn gegooid of dat deze rechtstreeks in de container kunnen zijn gegooid, maar concrete aanwijzingen dat dit is gebeurd zijn er niet. De verklaring van [geïntimeerde] biedt daarvoor geen steun en andere aanknopingspunten zijn er evenmin voor. Uit het rapport van Stekelenburg blijkt dat de onderzoeker zowel met [appellant] als met [geïntimeerde] specifiek over de mogelijkheid van weggegooide peuken heeft gesproken. Uit het rapport van I-TEK blijkt dat dit bureau er in het gesprek met [geïntimeerde] ook aandacht aan heeft besteed en zelf heeft geconstateerd dat er geen restanten van sigarettenpeuken in de brandresten zijn aangetroffen. Het betoog van [appellant] dat het zou kunnen dat er geen peuken zijn aangetroffen omdat er niet op is gelet of omdat de peuken niet als zodanig zijn herkend, kan het hof daarom niet volgen.
Weliswaar is niet geheel uitgesloten dat er peuken kunnen zijn geweest die volledig zijn verbrand waardoor er geen restanten van zijn aangetroffen, maar meer dan een theoretische mogelijkheid is dat niet. Blijft over de opmerking van [appellant] over de foto van I-TEK. [geïntimeerde] heeft daarop gereageerd met een verwijzing naar het nadere rapport van BTB van 9 januari 2023 dat hij als productie 18 bij memorie van antwoord heeft overgelegd. Daarin schrijft BTB dat het bedoelde object op de foto te groot lijkt om een sigarettenpeuk te kunnen zijn en dat een uitvergroting van de opname leert dat het waarschijnlijk gaat om een stukje hout. [appellant] heeft hierop nog niet kunnen reageren. Het hof zal hem in de gelegenheid dat alsnog bij akte te doen.
5.4.
Als op de bedoelde foto inderdaad geen sigarettenpeuk is te zien, dan zal ook de conclusie van het hof zijn dat [appellant] zijn standpunt over de mogelijke alternatieve oorzaak van de brand onvoldoende heeft onderbouwd. In dat geval kan worden aangenomen dat het geopende olieblik en/of de in olie gedrenkte doeken de brand hebben veroorzaakt indien komt vast te staan dat deze zich in de container bevonden, nu er geen reële aanwijzingen zijn voor een andere oorzaak van de brand. Als dat inderdaad komt vast te staan, is de aansprakelijkheid van [appellant] gegeven (dat oordeel is als zodanig niet bestreden).
Bewijswaardering: open olieblik en/of in olie gedrenkte doeken aanwezig?
5.5.
De vraag is dan of [geïntimeerde] erin is geslaagd te bewijzen dat in de container een open olieblik en/of in olie gedrenkte doeken aanwezig waren.
5.6.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg, naar aanleiding van de door de rechtbank verstrekte bewijsopdracht, een aanvullend rapport van BTB van 14 januari 2022 in het geding gebracht. Daarin staat, voor zover hier van belang, het volgende:
Bewijsopdracht Rechtbank Gelderland
Uit rechtsoverweging 4.2 van het vonnis volgt - in het kort - dat moet worden aangetoond dat in de container een open olieblik en / of in olie gedrenkte doeken aanwezig waren.
De onderzoeker van Stekelenburg Schade Onderzoek Bureau B.V. heeft op de dag van de brand, donderdag 7 november 2019 een technisch (brand)onderzoek ingesteld. Daarbij heeft hij de door hem aangetroffen situatie fotografisch vastgelegd en heeft hij de door hem aangetroffen materialen en objecten in detail vastgelegd. In kader van de bewijsopdracht zijn met name de opnamen van het blik relevant.
De Stekelenburg-onderzoeker heeft in de verbrande resten van de afvalcontainer een niet afgesloten blik aangetroffen (
foto 1). Aan de hand van de fotografische opname van het blik blijkt het volgende:

op de sluitrandvan het blik hebben zich rook- en roetdeeltjes afgezet;

in het blikhebben zich eveneens rook- en roetdeeltjes afgezet;
 het blik is
nietvervormd.
Zou het blik ten tijde van de brand met een deksel zijn afgesloten geweest, dan hadden zich op de sluitrand en in het blik geen rook- en roetdeeltjes kunnen afzetten.
Dat het blik niet is vervormd, vormt het bewijs dat het blik ook
vóórhet ontstaan van de brand
nietmet een deksel was gesloten. In gesloten toestand opgewarmd, had dit onvermijdelijk geleid tot drukopbouw in het blik waardoor de buitenwand vervormt met een karakteristieke bolling tot gevolg. Op foto 1 en de hierna te bespreken foto 2, is duidelijk waarneembaar dat van een bolling geen sprake is.
Uit 4.2 van het vonnis blijkt dat de heer [appellant] heeft erkend dat hij olieblik(ken) in de container van de heer [geïntimeerde] heeft gedeponeerd. Het blik dat de Stekelenburg-onderzoeker heeft aangetroffen, heeft hij ter plaatse vergeleken met een Rubio Monocoat blik met de kunststof klemring waarmee het blik Monocoat olie en het bijbehorende blik met harder bijeen worden gehouden (
foto 2). (…)
Geconcludeerd moet worden dat in het blik dat door de Stekelenburg-onderzoeker tussen de verbrande resten van de afvalcontainer werd aangetroffen, gevuld is geweest met Monocoat parketolie.
Op grond van bovenstaande moet worden geconcludeerd dat vast staat dat de heer [appellant] ten minste één geopend blik Rubio Monocoat in de container van de heer [geïntimeerde] heeft gedeponeerd.
5.7.
Als bijlagen bij dit rapport zijn onderstaande foto’s bijgevoegd:
Foto 1 Foto 2
5.8.
[appellant] heeft in reactie hierop een brief van I-TEK van 2 februari 2022 overgelegd met commentaar op het BTB-rapport. Hierin staat, voor zover hier belang:
Aanvullende informatie van de heer [appellant]
Op 2 februari 2022 hebben wij telefonisch contact opgenomen en gesproken met de heer [appellant] (hierna te noemen ‘verzekerde’). Tijdens dit telefoongesprek liet verzekerde ons weten dat hij één leeg en afgesloten blik parketolie van het merk Rubio Monocoat in de container van [geïntimeerde] heeft gegooid. Dit blik was afkomstig van een klus gelegen enige tijd voor die van 6 november 2019 (verlijming vloer).
Afgesloten blik
Verzekerde verklaart dat het blik was afgesloten middels het daarbij behorende deksel, op het moment dat hij dit blik in de container wierp. Uit de rapportage van Stekelenburg blijkt niet of zich op het blik een bijbehorende deksel bevond dan wel of er überhaupt een deksel tussen de restanten van de inhoud van de container is aangetroffen. Uit de foto’s die door Stekelenburg tijdens haar onderzoek zijn gemaakt en welke ondergetekenden hebben opgevraagd bij BTB, blijkt dat het door Stekelenburg aangetroffen en vervolgens veiliggestelde blik wel was voorzien en gesloten met behulp van het bijbehorende deksel. Volledigheidshalve hebben wij deze foto’s hieronder opgenomen in dit schrijven.
5.9.
Bij het rapport van I-TEK zitten onder meer de volgende foto’s met onderschrift:
(…) Op de opname is het door Stekelenburg aangetroffen en veiliggestelde blik te zien. Op de opname is de bovenzijde van het blik te zien, die aan de bovenzijde is voorzien van, en gesloten met, behulp van het deksel.
(…) Op de opname zijn de door Stekelenburg veiliggestelde zaken te zien, waaronder het blik met het deksel (binnen het rode ovaal).
I-TEK concludeert hieruit:
Kennelijk heeft Stekelenburg, na aantreffen van het blik, het blik ontsloten c.q. het deksel van het blik verwijderd om de inhoud te kunnen bekijken. Dat dit heeft plaatsgehad, blijkt uit een andere foto die Stekelenburg op 7 november 2019 heeft vervaardigd op een tijdstip dat is gelegen tussen de tijdstippen waarop foto 1 en foto 5 in dit schrijven zijn vervaardigd en waarop die inhoud van het blik (zonder het deksel) is te zien.
Met dat laatste verwijst I-TEK naar foto 1 bij het rapport van BTB (zie hiervoor rov. 5.7).
5.10.
De rechtbank heeft in het eindvonnis geoordeeld dat [geïntimeerde] is geslaagd in het bewijs. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat BTB helder gemotiveerd heeft aangegeven waarom zij concludeert dat het blik geopend was en dat I-TEK deze bevindingen niet (voldoende) heeft weersproken. Volgens de rechtbank is op foto 1 duidelijk zichtbaar dat het blik aan de binnenkant is aangetast en sluit de conclusie van I-TEK dat zich een gesloten blik Rubio Monocoat in de container bevond niet uit dat zich ook een geopend blik in de container bevond. De rechtbank wijst er daarbij op dat [appellant] weliswaar tegenover I-TEK heeft verklaard dat er maar één blik Rubio Monocoat in de afvalcontainer is gegooid, maar dat hij daar eerder minder stellig over was, gezien de verklaring van zijn kant die in het rapport van Stekelenburg van 11 december 2019 is weergegeven.
5.11.
Hiertegen keert [appellant] zich met de grieven 2 tot en met 5 in het principaal hoger beroep. Volgens [appellant] is niet aangetoond dat het door BTB bedoelde olieblik open was ten tijde van de brand. Hij baseert zich daarbij op een e-mail van I-TEK van 31 oktober 2022 met een nadere rapportage. Verder benadrukt hij dat er één leeg olieblik tussen de brandresten is aangetroffen en dat uit de gemaakte foto’s blijkt dat dit met een deksel afgesloten was. Hij betwist tegenover Stekelenburg te hebben gezegd dat er “één of meerdere” lege blikken parketolie in de container van [geïntimeerde] zijn gegooid. De redenering van de rechtbank dat de conclusie van I-TEK dat zich een gesloten blik in de container bevond niet uitsluit dat zich ook een geopend blik in de container bevond, kan volgens hem gelet op dit alles geen stand houden.
5.12.
In de e-mail van 31 oktober 2022 waarnaar [appellant] verwijst, reageert I-TEK op de conclusie in het rapport van BTB van 14 januari 2022 dat het getoonde blik ten tijde van de brand zonder deksel moet zijn geweest, omdat uit de door Stekelenburg gemaakte foto zou blijken dat op de sluitrand en in het blik rook- en roetdeeltjes hebben afgezet en het blik niet is vervormd. I-Tek schrijft daarover het volgende:
Rook- roetdeeltjes op sluitrand
Ondergetekenden bestudeerden dezelfde foto en zien juist dat deze sluitrand schoon c.q. veel schoner is dan de buitenste rand van het blik. Indien het blik ten tijde van de brand niet was voorzien van- en gesloten met de bijbehorende deksel, dan had een soortgelijke mate van vervuiling op de sluitrand verwacht mogen worden, zoals die zichtbaar is op de buitenste rand van het blik. Ondergetekenden concluderen uit dezelfde foto dus dat het blik met de deksel gesloten moet zijn geweest.
Rook- en roetdeeltjes in blik
In een leeggegoten olieblik resteert een film van olie aan de wanden. Deze "plakolie" zakt vervolgens grotendeels naar beneden. Op de bovenstaande foto van het blik (…), waarbij het deksel is verwijderd, is op de bodem van het blik een glinsterende substantie te zien. Deze glinstering wordt veroorzaakt door onverbrande, want nog een beetje vloeibare c.q.
stroperige en koekachtige, olie. Zulks impliceert dat de inhoud van het blik niet volledig is verbrand. Zou het blik ten tijde van de brand open zijn geweest, dan zou de inhoud volledig verbrand en de binnenzijde van het blik schoongebrand moeten zijn, omdat de inhoud rechtstreeks blootgesteld zou zijn geweest aan een vlammende brand.
Door de glinsterende inhoud is duidelijk dat de inhoud slechts van buitenaf is verhit. Door verhitting en de kleine hoeveelheid zuurstof die in een afgesloten blik aanwezig is, heeft een deel van de plakolie van samenstelling kunnen veranderen en manifesteert zich als een donkere film aan de binnenzijde van het blik. Een donkere binnenzijde van het blik kan dus óók ontstaan bij verhitting van een afgesloten blik. De conclusie dat uit de donkere binnenzijde van het blik volgt dat het blik ten tijde van de brand open moet zijn geweest is dus incorrect.
Vervorming blik
Op foto 1 en 2 van het rapport van BTB is te zien dat het blik niet is vervormd. Hiervan heeft BTB in haar rapport ook melding gemaakt. BTB verbindt hieraan echter de conclusie dat het blik niet met een deksel afgesloten kan zijn geweest, omdat in een afgesloten blik drukopbouw zou hebben plaatsgevonden, met vervorming tot gevolg.
Deze conclusie is te beperkt c.q. onvolledig en zodoende niet juist. Zoals eerder door ondergetekenden aangegeven (in het rapport van I-TEK B.V. d.d. 2 februari 2022) staat vast dat het
blik gesloten was. De conclusie moet dan ook zijn dat de mogelijke drukopbouw blijkbaar niet voldoende is geweest om een vervorming aan het blik te veroorzaken. Drukopbouw is namelijk afhankelijk van meerdere factoren, zoals de temperatuur waaraan het blik is blootgesteld, het volume van het blik en de inhoud daarvan, de samenstelling van de inhoud van het blik en het materiaal waaruit het blik is vervaardigd. Door BTB is niet aangetoond c.q. onderbouwd dat de in het blik opgebouwde druk ten tijde van de brand voldoende was om een vervorming aan het blik te veroorzaken, indien deze was gesloten met het deksel.
Er kan immers ook zeker sprake zijn van geen of slechts een beperkte mate van drukopbouw, die niet leidt tot een zichtbare vervorming aan het blik.
5.13.
[geïntimeerde] heeft in reactie hierop verwezen naar het nadere rapport van BTB van 9 januari 2023 (hiervoor al genoemd in rov. 5.3). Hierin staat over dit onderwerp onder meer:
2.1
Bespreking e-mailbericht van I-Tek B.V. van 31 oktober 2022
(…)
2.1.1
Afzetting van rook- en roetdeeltjes op de sluitrand van het blik
Zoals hiervoor uiteengezet, hebben de onderzoekers van I-Tek B.V. zich gebaseerd op de beoordeling van een fotokopie. (…) Vergelijking tussen de fotokopie en het origineel leert dat de rook- en roetdeeltjes die op de originele fotografische opname duidelijk zichtbaar zijn, op de kopie niet meer kunnen worden waargenomen (…).
Ter verduidelijking is het sporenbeeld op de sluitrand nader onderzocht en fotografisch vastgelegd. Het blijkt - andermaal - dat de sluitrand van het blik
egaalis beroet met rook- en roetdeeltjes (…). Hetzelfde sporenbeeld kan ook op de opname van Stekelenburg Schade Onderzoek Bureau BV worden waargenomen (…).
Geconcludeerd moet worden dat aan de hand van de originele fotografische opnamen van
Stekelenburg Schade Onderzoek Bureau BV, op overtuigende wijze kan worden vastgesteld
dat het bewuste blik Rubio Monocoat parketolie ten tijde van - het ontstaan van - de brand
niet met een passende deksel was (af-)gesloten.
(…)
2.1.2
Afzetting van rook- en roetdeeltjes in het blik
De onderzoekers van I-Tek B.V. stellen verder dat als het bewuste blik niet met een passend deksel zou zijn afgesloten en dat de inhoud - door hen aangeduid als "kleefolie" - restloos zou zijn verbrand. Feitelijk leveren zij met deze stelling het sluitend bewijs dat liet blik ten tijde van het ontstaan van de brand niet met een deksel was (af-)gesloten. Nader onderzoek van het blik leert namelijk dat de zogenoemde "kleefolie" daadwerkelijk is verbrand en dat op het inwendige van het blik zich uitsluitend rook- en roetdeeltjes hebben afgezet (…).
De donkere film die volgens de onderzoekers van I-Tek B.V. op de fotokopie te zien zou zijn en hun hypothese zou ondersteunen dat sprake zou zijn geweest van een (af-)gesloten blik, betreft dus in werkelijkheid de inwendig afgezette laag rook- en roetdeeltjes.
2.1.3
Niet opgetreden vervorming van het blik
De onderzoekers van I-Tek B.V. spreken niet tegen dat drukopbouw kan leiden tot vervorming van het bewuste blik Rubio Monocoat parketolie en dat het bewuste blik
nietis vervormd. Zij brengen evenwel naar voren dat vervorming van het blik afhankelijk is van temperatuur, volume en de inhoud van het blik. In deze gedachtegang blijft buiten beschouwing dat in een dergelijke situatie ook in een niet goed (af-)gesloten blik drukopbouw achterwege blijft. In dat scenario kan óók de nog in het blik aanwezige resten parketolie zijn vrijgekomen en in contact zijn gekomen met de bijbehorende verharder met de onderhavige brand tot onvermijdelijk gevolg. (…)
2.2
Bespreking van het I-Tek B.V. rapport van 2 februari 2022
(…) De onderzoekers rapporteren onder
Aanvullende informatie van de heer [appellant]dat deze één leeg, afgesloten blik Rubio Monocoat parketolie in de afvalcontainer heeft gedeponeerd. Via de Stekelenburg-onderzoeker is dit blik aan BTB ter beschikking gesteld en daar bewaard in het sporenarchief.
Nader onderzoek leert dat onder in het blik een merkelijke hoeveelheid verbrande resten Rubio Monocoat parketolie is achtergebleven (…). Deze bevinding strookt dus
nietmet een leeg blik waarover is verklaard.
(…)
Verder rapporteren de onderzoekers van I-Tek B.V. dat op verschillende fotografische opnamen die de Stekelenburg-onderzoeker ter plaatse heeft gemaakt, een blik is te zien (…). Aan de hand hiervan rapporteren de onderzoekers dat dit het bewuste, met een deksel
(af-)gesloten lege blik betreft waarover de heer [appellant] tegenover hen heeft verklaard.
Zoals hiervoor uiteengezet, moet aan deze lezing ernstig worden getwijfeld. Niettemin moet hierbij worden aangetekend, dat óók al zou de door I-Tek B.V. gepresenteerde hypothese juist zijn, op grond van de Stekelenburg-foto's niet kan worden vastgesteld of het blik op
een deugdelijke wijze, zodanig dat de nog aanwezige Rubio Monocoat parketolie niet kon weglekken, was (af-)gesloten.
5.14.
Het hof begrijpt hieruit dat volgens BTB uit nadere bestudering van de originele foto’s van het bedoelde olieblik en onderzoek van het veilig gestelde olieblik zelf blijkt dat de sluitrand en binnenzijde van het blik is beroet met rook- en roetdeeltjes en dat in het blik verbrande resten parketolie zijn achtergebleven, wat alleen kan worden verklaard doordat het blik niet of in elk geval niet goed was afgesloten. Dat geen vervorming van het blik is opgetreden, toont niet zonder meer aan dat het blik niet (goed) was afgesloten maar past daar wel bij. Als deze benadering juist is, doet verder niet meer ter zake of er één of meer olieblikken in de container zaten. Omdat [appellant] nog niet heeft kunnen reageren op het laatste rapport van BTB en de daarop gebaseerde stellingen van [geïntimeerde] op dit punt, zal hij eerst nog in de gelegenheid worden gesteld dat bij akte te doen.
5.15.
In afwachting van de uitlating van [appellant] houdt het hof iedere verdere beslissing aan.

6.De beslissing

6.1.
Het hof verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 5 september 2023 voor het nemen van een akte door [appellant] als bedoeld in rov. 5.3 en 5.14.
6.2.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, M.S.A. van Dam en V. van der Kuil, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2023.