ECLI:NL:GHARL:2023:6702

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
200.326.249
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en zorgregeling voor minderjarige met ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling en zorgregeling van een minderjarige, geboren in 2017. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft het hof verzocht om de bestreden beschikking van de rechtbank Overijssel te vernietigen, waarin zijn verzoek tot het vaststellen van een zorg- en contactregeling werd afgewezen. De moeder, verweerster, heeft verweer gevoerd en het hof verzocht het hoger beroep van de vader als ongegrond af te wijzen.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De rechtbank had eerder de verzoeken van de vader afgewezen, maar het hof oordeelt dat de hulpverlening tot nu toe onvoldoende resultaat heeft gehad. De moeder heeft niet meegewerkt aan contactherstel tussen de vader en de minderjarige, wat de ontwikkeling van het kind negatief beïnvloedt. Het hof heeft besloten de minderjarige onder toezicht te stellen van de Stichting Jeugdbescherming Overijssel voor de duur van twaalf maanden.

Wat betreft de zorgregeling oordeelt het hof dat het op dit moment niet mogelijk is om een zorgregeling vast te stellen. Eerst moet een jeugdbeschermer onderzoeken hoe de vader een plek kan krijgen in het leven van de minderjarige. Het hof bekrachtigt de afwijzing van de zorgregeling door de rechtbank, maar benadrukt dat er mogelijkheden voor begeleid contact kunnen worden onderzocht door de jeugdbeschermer. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.326.249 (zorgregeling) en 200.326.252 (ondertoezichtstelling)
(zaaknummers rechtbank Overijssel 256247 (zorgregeling) en 291129 (ondertoezichtstelling))
beschikking van 8 augustus 2023
inzake 200.326.249 (zorgregeling)
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.E. Kikkert,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Versluis te Enschede.
inzake 200.326.252 (ondertoezichtstelling)
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.E. Kikkert te Enschede,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Versluis te Enschede.
Als informant is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd in Hengelo,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de (tussen)beschikkingen van de (kinderrechter in de) rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 5 januari 2021, 10 september 2021, 6 september 2022 en 6 februari 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. De beschikking van 6 februari 2023 zal verder ook worden genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in beide zaken blijkt uit:
  • het beroepschrift in beide zaken met producties, ingekomen op 18 april 2023;
  • het verweerschrift van de moeder in de zaak met nummer 200.326.252 (ondertoezichtstelling), ingekomen op 28 juni 2023, en
  • het verweerschrift van de moeder in de zaak met nummer 200.326.249 (zorgregeling), ingekomen op 18 juli 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 juli 2023 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, en
  • een vertegenwoordiger namens de raad.
De vertegenwoordiger namens de raad heeft contact gehad met de GI en meegedeeld dat namens de GI niemand aanwezig kan zijn bij de mondelinge behandeling , wegens onderbezetting. De raad heeft afgesproken met de GI dat zij de GI nader zullen informeren.

3.De feiten

3.1
[in] 2017 is te [woonplaats1] geboren: [de minderjarige] (verder: [de minderjarige] ). De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] en hij heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
In zijn tussenbeschikking van 5 januari 2021 heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorg- en contactregeling tussen hem en [de minderjarige] aangehouden en de raad verzocht te rapporteren en te adviseren over dit verzoek.
3.3
In het rapport van de raad van 17 juni 2021 adviseert de raad de behandeling van het verzoek van de vader aan te houden voor een periode van negen maanden om de ouders de gelegenheid te geven in de tussenliggende periode te werken aan de doelen (hof : in het rapport omschreven punten) met behulp van de inzet van instantie [naam1] .
3.4
In zijn tussenbeschikking van 10 september 2021 heeft de rechtbank het verzoek van de vader over de omgang met [de minderjarige] opnieuw aangehouden en de raad verzocht een verder onderzoek in te stellen.
3.5
In het rapport van de raad van 19 mei 2022 adviseert de raad de behandeling van het verzoek van de vader tussen [de minderjarige] en vader aan te houden voor een periode van negen maanden om de ouders de gelegenheid te geven in de tussenliggende periode te werken aan de doelen (hof: in het rapport omschreven punten) met behulp van de inzet van de betrokken hulpverlening.
3.6
Bij tussenbeschikking van 6 september 2022 heeft de rechtbank het verzoek van de vader nogmaals aangehouden tot 25 januari 2023 en de raad verzocht uiterlijk twee weken voor die datum een rapport aan de rechtbank toe te zenden.
3.7
In zijn rapport van 18 januari 2023 verzoekt de raad de rechtbank om [de minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de periode van twaalf maanden, het verzoek van de vader - opnieuw - aan te houden voor een periode van negen maanden en de ouders de gelegenheid te geven in de tussenliggende periode verder te werken aan de doelen (hof : in het rapport omschreven punten) met behulp van de inzet van een jeugdbeschermer.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorg- en contactregeling en het verzoek van de raad tot het uitspreken van een ondertoezichtstelling afgewezen en de moeder de verplichting opgelegd om de vader jaarlijks in de maanden januari, april, juli en oktober schriftelijk te informeren over de ontwikkelingen met betrekking tot [de minderjarige] op het gebied van – onder mogelijk meer – gezondheid, schoolprestaties, vrijetijdsbesteding en sociaal leven, daaronder begrepen het toezenden van afschriften van schoolrapporten van [de minderjarige] .
4.2
De vader is het niet eens met de beslissingen van de rechtbank over de zorg- en contactregeling en de ondertoezichtstelling en komt hiervan in hoger beroep.
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de zorg- en contactregeling en de ondertoezichtstelling te vernietigen en opnieuw beschikkende – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – zijn verzoek tot het vaststellen van een zorg- en contactregeling toe te wijzen en te bepalen dat [de minderjarige] onder toezicht wordt gesteld voor de duur van een jaar, althans een beslissing te geven die het hof juist acht.
4.3
De moeder voert verweer tegen beide verzoeken van de vader.
Zij vraagt het hof in beide zaken het hoger beroep van de vader als ongegrond af te wijzen en de bestreden beschikking, al dan niet onder verbetering van rechtsgronden, te bekrachtigen en de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , en in beide zaken kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

ondertoezichtstelling
ontvankelijkheid vader
5.1
De vader is belanghebbende op grond van het bepaalde in artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijk rechtsvordering (Rv). Hij wordt als gezaghebbend ouder rechtstreeks in zijn uit het ouderlijk gezag voortvloeiende rechten en/of verplichtingen geraakt door de beslissing van de rechter in de bestreden beschikking tot afwijzing van het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . De rechtbank heeft de vader in eerste aanleg ook als belanghebbende aangemerkt in de procedure over de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] .
De vader kan als belanghebbende op grond van artikel 806 Rv hoger beroep instellen tegen de bestreden beschikking en verzoeken om [de minderjarige] (na vernietiging van de bestreden beschikking en op grond van het inleidend verzoek van de raad) 12 maanden onder toezicht te stellen. De vader is ontvankelijk in het hoger beroep.
juridisch kader
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
oordeel van het hof
5.3
Het hof is van oordeel dat een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het hof legt hierna uit waarom het hof dat vindt.
5.4
Uit het rapport van de raad van 18 januari 2023 komt naar voren dat [de minderjarige] om verschillende redenen in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is dat beeld bevestigd.
5.5
Bij [de minderjarige] was sprake van een forse ontwikkelingsachterstand. Dat hij deze achterstand op dit moment inloopt, maakt dit feit niet anders. [de minderjarige] laat daarnaast ook ernstige gedragsproblemen zien: hij is druk en impulsief, kan erg boos worden en maakt dingen kapot. Dat gedrag vertoont hij zowel thuis als op school.
5.6
Diagnostiek bij [de minderjarige] heeft nog niet plaats gevonden. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof toegelicht dat volgens hulpverleningsinstelling [naam2] EMDR-therapie voor [de minderjarige] noodzakelijk is. Pas nadat er al een behandeling was uitgevoerd, is de vader om toestemming voor de EMDR-therapie verzocht. De vader heeft die toestemming vervolgens niet verleend omdat hij EMDR een te zwaar middel vindt. De advocaat van de moeder is nu bezig met een procedure om vervangende toestemming van de rechtbank te verkrijgen voor het verder uitvoeren van de EMDR-therapie. De raad vindt het opmerkelijk dat [naam2] - zoals de moeder stelt - tot de conclusie komt dat EMDR moet worden ingezet terwijl er nog geen diagnose is gesteld, omdat EMDR-therapie een heftig middel is voor een jong kind. Volgens de raad zou het goed zijn dat een jeugdbeschermer dit traject kan begeleiden en kan bewaken.
5.7
Uit het rapport van de raad en de overige stukken blijkt verder dat de moeder inmiddels beter kan aansluiten bij [de minderjarige] en dat het traject bij [naam2] naar behoren verloopt. Daar staat tegenover dat de moeder vanwege slechte ervaringen in het verleden niet open staat voor de geadviseerde hulp in de thuissituatie (Kind en Gezin). De moeder heeft haar standpunt naderhand gewijzigd en is nu alsnog bereid om hulp in de thuissituatie te aanvaarden, maar die hulp is nog niet gestart. De moeder staat hiervoor al langere tijd op een wachtlijst. De raad vindt dat dit erg lang duurt.
5.8
Tot slot overweegt het hof dat [de minderjarige] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd omdat de moeder op geen enkele manier wil meewerken aan contactherstel tussen [de minderjarige] en de vader. De moeder stelt dat zij voldoende aanwijzingen heeft dat de vader een pedofiele seksuele voorkeur heeft. Zij is bang dat [de minderjarige] slechtoffer is of kan worden van seksueel grensoverschrijdend gedrag van de vader. De moeder is van mening dat de veiligheid van [de minderjarige] ook bij begeleid contact onvoldoende kan worden gegarandeerd.
De vader wil de moeder meer inzicht geven in zijn behandeling bij [naam3] door een gezamenlijk gesprek tussen hem, de moeder, een professional van [naam2] en de hulpverlener vanuit [naam3] te organiseren over zijn behandeling. Hij wil geen stukken over zijn behandeling aan de moeder verstrekken omdat hij op grond van eerdere ervaringen vreest dat zij deze informatie openbaar gaat maken. De moeder wil geen gebruik maken van het aanbod van de vader voor een gesprek. Zij heeft ter mondelinge behandeling gezegd daar geen vertrouwen in te hebben.
In het rapport van 18 januari 2023 vermeldt de raad dat de informatie die de raad van [naam3] heeft ontvangen summier en weinig concreet is. De raad mist een analyse van het recidiverisico, een beschrijving van de specifieke seksuele preferentie van de vader, of de vader handvatten of tools heeft geleerd om daarmee om te gaan en zo ja: welke handvatten en tools dat zijn. [naam3] benoemt wel dat het traject voor de vader heeft geleid tot een gezonde beleving en handelen naar zijn seksualiteitsbehoefte en dat het langer uitstellen van het contact tussen vader en [de minderjarige] niet wenselijk is. Vanuit de basisgedachte dat ieder kind recht heeft om te weten wie zijn/haar biologische ouders is, maakt dit dat de raad van mening is dat er gekeken moet worden of contactherstel mogelijk is.
5.9
Voor het hof is duidelijk dat [de minderjarige] in de huidige situatie opgroeit met een negatief vaderbeeld en dat er geen ruimte is in de situatie van [de minderjarige] bij zijn moeder om zijn vader op enige manier een plek in zijn leven te geven. Aanvankelijk wilde [naam2] optrekken met [naam3] om gezamenlijk te kijken naar de omgang met vader vanuit het belang van [de minderjarige] , maar [naam2] heeft inmiddels te kennen gegeven dit niet te willen doen. Een onafhankelijke jeugdbeschermer kan kijken wat op dit punt wenselijk en haalbaar is.
5.1
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke criterium in artikel 1:255, eerste lid BW. De voor [de minderjarige] noodzakelijke hulpverlening is tot nu toe onvoldoende tot stand gekomen en waar dat wel het geval is, heeft die hulpverlening onvoldoende resultaat heeft gehad. Hulpverlening in het vrijwillig kader is niet toereikend om de bedreigde ontwikkeling van [de minderjarige] te keren. Het is in het belang van [de minderjarige] nodig dat een jeugdbeschermer de noodzakelijke hulpverlening gaat organiseren, regisseren en coördineren.
zorg/contactregeling
juridisch kader
5.11
Op grond van artikel 1:253a van het BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan een toedeling van de zorg- en opvoedingstaken aan ieder der ouders omvatten, alsmede - met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid BW - een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
oordeel van het hof
5.12
Het hof is van oordeel dat het vaststellen van een zorgregeling op dit moment niet mogelijk is. Eerst zal een jeugdbeschermer moeten uitzoeken en in samenspraak met andere professionals moeten afwegen op welke manier de vader een plek kan krijgen in het leven van [de minderjarige] en of contactherstel vanuit de belangen van [de minderjarige] tot de mogelijkheden behoort. De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij begrijpt dat een zorgregeling op dit moment niet zomaar kan worden vastgesteld en dat daar voorzichtig naar moet worden toegewerkt.
De jeugdbeschermer kan beslissingen nemen en een plan van aanpak opstellen. Indien de jeugdbeschermer mogelijkheden ziet, kan onder zijn regie (begeleid) contact tot stand worden gebracht. Zo nodig kan de jeugdbeschermer daarbij aanwijzingen geven aan een van of aan beide ouders.
conclusie
5.13
Het hof zal daarom de bestreden beschikking ten aanzien van de ondertoezichtstelling vernietigen en [de minderjarige] alsnog onder toezicht stellen van de GI voor de duur van een jaar (artikel 1:258 BW). Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de afwijzing van het verzoek van de vader tot vaststelling van een zorg- en contactregeling bekrachtigen.
5.14
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep in beide procedures compenseren, omdat partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het tijdens die relatie geboren kind betreft. Iedere partij zal de eigen kosten dragen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
inzake 200.326.252 (ondertoezichtstelling)
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 6 februari 2023 ten aanzien van de beslissing over de ondertoezichtstelling (zaaknummer rechtbank 291129) en in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt [de minderjarige] , geboren [in] 2017 te [woonplaats1] , onder toezicht van de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel, gevestigd in Hengelo, met ingang van heden voor de duur van twaalf maanden tot 8 augustus 2024;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak te zenden aan de griffier van de rechtbank Overijssel, team familie- en jeugdrecht ter aantekening in het openbaar register;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
inzake 200.326.249 (zorgregeling)
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 6 februari 2023 ten aanzien van de beslissing over de zorg- en contactregeling (zaaknummer rechtbank 256247);
in beide zaken
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, J.B. de Groot en E.B. Knottnerus, bijgestaan door de griffier, en is op 8 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.