ECLI:NL:GHARL:2023:6668

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
200.222.677/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Noord-Nederland inzake de omgangsregeling met zijn minderjarige dochter. De ouders hebben onder begeleiding van een deskundige afgesproken dat er voorlopig geen omgang zal plaatsvinden tussen de vader en de minderjarige, en dat deze situatie geëvalueerd zal worden wanneer de minderjarige de leeftijd van tien jaar bereikt. Het hof heeft de verzoeken van beide ouders om de zaak aan te houden tot dat moment afgewezen, omdat er op dit moment geen geschil meer is over de omgangsregeling. De vader heeft in het verleden meerdere verzoeken ingediend met betrekking tot erkenning, gezamenlijk ouderlijk gezag en omgang, maar deze zijn in eerdere beschikkingen afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat er in de afgelopen jaren verschillende maatregelen zijn genomen en trajecten zijn doorlopen om een omgangsregeling tot stand te brengen, maar dat contact met de vader momenteel niet in het belang van de minderjarige is. De ouders hebben overeenstemming bereikt over een informatieregeling, waarbij de moeder elk kwartaal een e-mail met informatie en een foto van de minderjarige naar de vader stuurt, en de vader ook elk kwartaal een e-mail met informatie over zijn leven naar de deskundige stuurt, die dit deelt met de minderjarige. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank voor zover deze het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling afwees, en legt de informatieregeling vast.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.222.677/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/150757 / FA RK 16-1320)
beschikking van 1 augustus 2023
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. M.F. de Vries te Dokkum, thans mr. B.G. Kooi te Dokkum,
en
[verweerster],
wonende op een geheim te houden adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: voorheen mr. J. Deenen te Heerenveen, daarna mr. T. Bijlsma te Heerenveen, vervolgens mr. J.E.I. Bazuin te Heerenveen, thans mr. W.L.J. Fernhout te Heerenveen.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 12 april 2022 verwijst het hof naar zijn beschikkingen van 27 februari 2018, 7 augustus 2018, 31 januari 2019, 10 december 2019, 29 april 2021 en 12 april 2022.
1.2
Bij laatstgenoemde beschikking van 12 april 2022 heeft het hof, voor zover hier van belang, de ouders doorverwezen naar [naam1] voor het traject ‘Complexe Scheiding’ en [naam1] verzocht de rapportage over het verloop van het traject aan het hof over te leggen. Het hof heeft in afwachting van het verloop en de resultaten van het traject bij [naam1] de beslissing met betrekking tot de omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] , geboren [in] 2015, aangehouden. Het hof is er voor de tussenliggende periode van uitgegaan dat de moeder haar toezegging nakomt om de driemaandelijkse informatie over en de foto van [de minderjarige] vanaf nu rechtstreeks naar het huidige e-mailadres van de vader te sturen in plaats van naar de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen (de GI) die inmiddels niet meer betrokken is door de beëindiging van de ondertoezichtstelling.
1.3
Het verdere verloop blijkt uit:
- een e-mailbericht van [naam2] , voorheen werkzaam bij [naam1] , thans bij [naam3] (hierna verder te noemen: de deskundige) van 9 mei 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 15 mei 2023 met een begeleidende brief;
- een journaalbericht namens de moeder van 22 mei 2023 met een begeleidende brief.
1.4
Het hof acht een nadere mondelinge behandeling niet noodzakelijk en partijen hebben daartoe evenmin de wens uitgesproken. Het hof zal de zaak daarom verder op de stukken afdoen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de hiervoor opgesomde (tussen)beschikkingen, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
De onderhavige procedure is begonnen met een verzoekschrift van de vader, ingekomen bij de rechtbank op 16 september 2016, met betrekking tot erkenning, gezamenlijk ouderlijk gezag en omgang ten aanzien van [de minderjarige] . Bij de bestreden beschikking van 7 juni 2017 zijn de verzoeken van de vader afgewezen.
2.3
Sinds het op 4 september 2017 door de vader ingediende beroepschrift is er veel gebeurd. Allereerst heeft het hof (nadat er in eerste aanleg ook al een verwantschapsonderzoek had plaatsgevonden) een verwantschapsonderzoek bevolen. De reden hiervan was onder meer dat niet onomstotelijk vast was komen te staan dat het [de minderjarige] was geweest bij wie door Verilabs DNA was afgenomen. Bij de voortzetting van de mondelinge behandeling (op 17 juli 2018) heeft de moeder erkend dat zij een ander kind had meegenomen naar het eerder op initiatief van de rechtbank plaatsgevonden verwantschapsonderzoek. In augustus 2018 is door middel van het in hoger beroep uitgevoerde verwantschapsonderzoek definitief duidelijk geworden dat de vader de biologische vader van [de minderjarige] is. De raad heeft tijdens voornoemde mondelinge behandeling aangekondigd ambtshalve een beschermingsonderzoek te starten naar de ontwikkeling en opvoedingssituatie van [de minderjarige] . Op verzoek van het hof is in dit onderzoek meegenomen de vraag welke gezagsvoorziening het meest in het belang van [de minderjarige] is en of er mogelijkheden zijn voor een omgangsregeling.
In 2019 heeft de moeder aan [de minderjarige] verteld dat de vader ( [verzoeker] ) haar biologische vader is.
Naar aanleiding van het raadsonderzoek en het advies van de raad - dat het hof heeft overgenomen - hebben de ouders van april 2019 tot februari 2020 bij het Kenniscentrum Kind en Echtscheiding (het KKE) een traject ouderschapsmediation en een traject pedagogische omgangscoaching gevolgd. Tijdens dit traject hebben er vier à vijf omgangsmomenten tussen de vader en [de minderjarige] plaatsgevonden. Uit het verslag van het KKE is gebleken dat de omgangsmomenten positief zijn verlopen.
De raad heeft daarna een aanvullend onderzoek verricht met betrekking tot de kwesties van het gezag en de zorg/-omgangsregeling en binnen dit onderzoek (nogmaals) de vraag meegenomen of een kinderbeschermingsmaatregel nodig is.
Bij beschikking van 10 december 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voor de periode van één jaar onder toezicht gesteld van de GI.
Bij beschikking van 29 april 2021 heeft het hof, voor zover hier van belang, de erkenning van [de minderjarige] door [naam4] (verder: [naam4] ) - welke erkenning ruim drie maanden na de geboorte van [de minderjarige] had plaatsgevonden - vernietigd, omdat de moeder naar het oordeel van het hof toestemming aan [naam4] had gegeven met slechts als oogmerk de belangen van de vader te schaden. Verder heeft het hof de vader vervangende toestemming verleend tot erkenning van [de minderjarige] .
Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd voor zover daarbij het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] , is afgewezen.
Ten slotte heeft het hof een voorlopige omgangsregeling vastgesteld waarbij er één keer per vier weken gedurende twee uren een begeleid omgangsmoment plaatsvindt tussen de vader en [de minderjarige] op een neutrale locatie, waarbij binnen zes maanden onder regie van de GI wordt toegewerkt naar een onbegeleide omgang en een hogere frequentie van de omgangsmomenten. Het hof heeft overwogen dat bij het eerste omgangsmoment waarbij de moeder niet aanwezig was [de minderjarige] geen problemen heeft laten zien bij het vertrek van de moeder; de interactie tussen de vader en [de minderjarige] is meteen op gang gekomen. Er leek met name aan de zijde van de moeder sprake van belemmerende factoren die (uitbreiding van de) omgang verhinderen.
Tijdens de ondertoezichtstelling - die één jaar heeft geduurd en niet is verlengd - hebben er drie begeleide omgangsmomenten plaatsgevonden. Daarna heeft de GI op advies van het traumateam van [naam5] besloten de omgangsmomenten niet voort te zetten. Sindsdien heeft er geen omgang meer plaatsgevonden tussen de vader en [de minderjarige] .
Bij de laatste tussenbeschikking van dit hof van 12 april 2022 heeft het hof de ouders verwezen naar [naam1] voor het traject ‘Complexe Scheiding’. Dit traject is daarna overgegaan naar het traject ‘Sterk na Scheiding’ bij [naam3] . Bij (afsluit)brief van 4 mei 2023 heeft de deskundige aan het hof bericht dat de ouders overeenstemming hebben bereikt over de wijze waarop, tot [de minderjarige] de leeftijd van tien jaar bereikt heeft, vorm wordt gegeven aan contact met de vader. Die overeenstemming is vastgelegd in een door beide ouders ondertekend document. Uit dit document blijkt het volgende. Tijdens het traject hebben er meerdere gesprekken met de ouders afzonderlijk plaatsgevonden en een gesprek met [de minderjarige] . Beide ouders hebben zich welwillend en coöperatief opgesteld. De vader verblijft voor langere duur in het buitenland: de gesprekken met hem hebben via beeldbellen plaatsgevonden. In het contact tussen de deskundige en [de minderjarige] is gezien dat [de minderjarige] een open en onbevangen meisje is, met wie makkelijk contact valt te maken. Echter, zodra het onderwerp op haar vader komt, klapt zij dicht, is er een stressreactie te zien en acuut regressief gedrag (duim in de mond, in elkaar kruipen, niet meer reageren op vragen). Ze is dan ook uit contact.
De deskundige heeft deze bevindingen gedeeld met de vader. De vader heeft aangegeven dat hij niets wil doen waardoor [de minderjarige] in haar ontwikkeling of levensgeluk wordt bedreigd. Hij zegt het beste voor te hebben met [de minderjarige] en hoopt dat de moeder dit ook zo kan zien en kan uitdragen naar [de minderjarige] . Hij hoopt dat [de minderjarige] zich uiteindelijk een positief beeld van haar vader kan vormen.
De deskundige heeft de bevindingen ook met de moeder besproken. Zij herkent de stressreactie van [de minderjarige] . Zij zegt dat ze [de minderjarige] op neutrale wijze blijft informeren over haar vader, maar dat zij bij [de minderjarige] weerstand en stress ziet, die volgens haar voortkomen uit haar ervaringen met haar vader tijdens eerdere omgangsmomenten. De deskundige heeft met de moeder besproken dat het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] goed zou zijn als bij [de minderjarige] deze ervaringen en de beeldvorming die hierdoor is ontstaan, bijgebogen kunnen worden. Dat zal gunstiger zijn voor haar identiteitsontwikkeling. De moeder staat ervoor open om hier hulp en handvatten voor aangereikt te krijgen.
In overleg met de deskundige heeft de vader aangegeven dat hij in het belang van [de minderjarige] bereid is, om tot [de minderjarige] de leeftijd van tien jaar heeft bereikt, geen druk te zetten op het komen tot een contactregeling. De vader heeft voorgesteld dat [naam3] gedurende deze periode betrokken blijft en geregeld contact houdt met de moeder en [de minderjarige] om te onderzoeken of er in de loop van deze periode ruimte ontstaat voor (onbelast) contact tussen de vader en [de minderjarige] en in welke vorm dit dan zou kunnen. [naam3] is bereid om tot [de minderjarige] tien jaar is invulling aan bovenstaande afspraak te geven en zowel op vaste momenten als op afroep de ouders en [de minderjarige] te begeleiden tot [de minderjarige] de leeftijd van tien jaar bereikt heeft. Een onderdeel hiervan is dat de moeder ieder kwartaal een informatief e-mailbericht over de ontwikkeling van [de minderjarige] aan de vader stuurt met één recente foto van [de minderjarige] (wat de moeder op dit moment al doet) en dat dit wordt uitgebreid met dat de vader ook eens per kwartaal een e-mailbericht stuurt over zijn leven van dat moment met één recente foto. Deze stuurt de vader naar de deskundige en de deskundige zal dit delen met [de minderjarige] . Op het moment dat [de minderjarige] de leeftijd van tien jaar bereikt heeft, zal met de ouders en [de minderjarige] geëvalueerd worden en besproken worden op welke wijze de komende jaren vorm gegeven kan worden aan het vaderschap en contact tussen de vader en [de minderjarige] . De afspraken die de ouders maken zullen met hulp van de deskundige op een bij haar leeftijd passende wijze met [de minderjarige] gedeeld worden.
2.4
De vader heeft aan het hof bericht dat hij zich volledig kan vinden in de afsluitbrief van de deskundige. De vader heeft het hof verzocht om, voor zover mogelijk, de zaak aan te houden tot medio 2025, het jaar dat [de minderjarige] tien jaar wordt.
De moeder heeft aan het hof bericht dat zij zich eveneens kan vinden in de afsluitbrief van de deskundige. De moeder stelt, onder verwijzing naar de overeenkomst van partijen, dat is afgesproken dat er een evaluatie zal plaatsvinden op het moment dat [de minderjarige] de leeftijd van tien jaar bereikt heeft. Aangezien [de minderjarige] in december 2025 tien jaar wordt, betekent dit volgens de moeder dat de genoemde evaluatie begin 2026 kan plaatsvinden. Gelet hierop verzoekt de moeder het hof de zaak aan te houden tot begin/medio 2026 voor nadere inlichtingen.
2.5
Ter beoordeling aan het hof ligt nog voor 1) het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] , inhoudende dat [de minderjarige] drie van de vier weekenden van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader zal verblijven, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij het halen en brengen bij helfte wordt gedeeld, dan wel een omgangsregeling te bepalen die het hof juist acht en 2) de hiervoor onder 2.4 genoemde verzoeken van de vader en de moeder tot aanhouding van de zaak.
2.6
Met betrekking tot het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling overweegt het hof als volgt. Het hof heeft de beslissing over de omgangsregeling meerdere keren aangehouden, omdat het hof het belangrijk en in het belang van (de identiteitsontwikkeling van) [de minderjarige] vond - en nog altijd vindt - dat [de minderjarige] haar vader zou leren kennen, zelf een beeld over hem zou kunnen vormen en zo mogelijk omgang met hem zou kunnen hebben. Hierbij heeft het hof meegewogen, zoals ook al in de eerdere beschikkingen van 29 april 2021 en 12 april 2022 overwogen, dat uit de stukken die in het dossier zitten niet blijkt dat er aan de zijde van de vader een feitelijke aanleiding is voor de stressreactie die [de minderjarige] laat zien wanneer haar vader ter sprake komt. [de minderjarige] heeft nooit in gezinsverband met haar vader gewoond en kan hieruit dus geen negatieve ervaringen met haar vader hebben. De vier à vijf omgangsmomenten die in de periode april 2019 - februari 2020 bij het KKE hebben plaatsgevonden, zijn goed verlopen. De raad heeft in zijn rapport van 6 november 2020 geconcludeerd dat er geen contra-indicaties lijken te zijn om het contact tussen [de minderjarige] en de vader op te bouwen. Tijdens de ondertoezichtstelling in de periode december 2020 - december 2021 hebben er drie omgangsmomenten plaatsgevonden, waarbij het door [de minderjarige] getoonde gedrag voor de GI aanleiding is geweest om de omgang op te schorten. De GI had echter geen verklaring voor dit gedrag en heeft dit ook niet nader onderzocht. De raad heeft zich tijdens de zitting van 15 februari 2022 ook afgevraagd waar het zorgelijke gedrag van [de minderjarige] vandaan komt, omdat het door [de minderjarige] getoonde gedrag volgens de raad niet normaal is.
De huidige stand van zaken is dat de ouders tijdens het traject ‘Sterk na Scheiding’ overeenstemming hebben bereikt over de wijze waarop, tot [de minderjarige] de leeftijd van tien jaar heeft bereikt, vorm wordt gegeven aan contact met de vader. Uit deze overeenstemming blijkt dat de ouders hebben afgesproken dat er in elk geval op dit moment geen omgang plaatsvindt tussen de vader en [de minderjarige] . Dit betekent dat er op dit moment geen geschil meer is over de vraag of er op dit moment een omgangsregeling moet worden vastgesteld.
2.7
Het hof wijst de aanhoudingsverzoeken van beide ouders af. [de minderjarige] is nu ruim 7,5 jaar oud. Uit het hiervoor overwogene blijkt dat tussen de ouders geen geschil meer is over de vraag of er op dit moment omgang dient plaats te vinden tussen de vader en [de minderjarige] . De ouders hebben als reden voor aanhouding aangevoerd dat op het moment dat [de minderjarige] de leeftijd van tien jaar bereikt heeft, met de ouders en [de minderjarige] geëvalueerd zal worden en besproken zal worden op welke wijze de komende jaren vorm gegeven kan worden aan het vaderschap en contact tussen de vader en [de minderjarige] . Het hof is van oordeel dat het door de ouders aangevoerde, wat kan worden beschouwd als een mogelijk toekomstig geschil, geen reden is voor een aanhouding. Als er te zijner tijd een geschil is tussen de ouders, bestaat er de mogelijkheid om opnieuw een procedure te starten bij de rechtbank.
2.8
Het hof stelt vast dat er in de afgelopen jaren diverse maatregelen zijn genomen en trajecten zijn doorlopen om een omgangsregeling tot stand te brengen. Op dit moment is, zo vinden ook de ouders, vanwege het zorgelijke gedrag van [de minderjarige] contact met haar vader niet in haar belang. Gelet op de overeenstemming die de ouders daarover hebben zal het hof het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling afwijzen en de bestreden beschikking in zoverre (op andere gronden) bekrachtigen. Voor de duidelijkheid zal het hof wel de door de ouders overeengekomen informatieregeling vastleggen.
2.9
De vader heeft verzocht de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure en de kosten van het verwantschapsonderzoek bij Verilabs. Hij heeft aangevoerd dat gelet op alle omstandigheden in deze kwestie hiertoe redenen zijn. De moeder heeft verzocht de vader te veroordelen in de kosten van de procedure.
Het hof heeft bij beschikking van 29 april 2021 al geoordeeld over de kosten van het verwantschapsonderzoek door Verilabs in eerste aanleg en in hoger beroep. Die kosten zijn dus niet meer in geschil. Met betrekking tot de (overige) kosten van deze procedure ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt in familiezaken dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 juni 2017 voor zover daarbij het verzoek van de vader tot het vaststellen van een omgangsregeling is afgewezen;
stelt de volgende informatieregeling vast:
- de moeder stuurt ieder kwartaal een informatief e-mailbericht over de ontwikkeling van [de minderjarige] aan de vader met één recente foto van [de minderjarige] ;
- de vader stuurt ieder kwartaal een e-mailbericht over zijn leven van dat moment met één recente foto aan de deskundige en de deskundige zal dit delen met [de minderjarige] ;
compenseert de (overige) kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.A.F. Veenstra, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 1 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.