ECLI:NL:GHARL:2023:6599

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
22/00527
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en aftrek specifieke zorgkosten en giften

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 4 maart 2022 het beroep ongegrond verklaarde tegen de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019. Belanghebbende had een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.445 en had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die door de Inspecteur was afgewezen. Tijdens de zitting op 13 april 2023 werd belanghebbende vertegenwoordigd door zijn echtgenote en twee anderen namens de Inspecteur. Het Hof heeft het onderzoek heropend na ontvangst van aanvullende stukken van belanghebbende, maar uiteindelijk besloten dat een nadere zitting niet nodig was. Belanghebbende stelde dat de controle van zijn aangifte voortvloeide uit een onrechtmatige registratie in de Fraude Signalering Voorziening (FSV), maar het Hof oordeelde dat de registratie geen beletsel vormde voor de aanslag. Het geschil concentreerde zich op de aftrek van specifieke zorgkosten en giften. Belanghebbende en zijn echtgenote stelden dat zij hoge zorgkosten hadden, maar konden deze niet voldoende onderbouwen met bewijsstukken. Het Hof onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de controle van de aangifte niet onrechtmatig was. De aftrek van specifieke zorgkosten en giften werd afgewezen, omdat belanghebbende niet voldeed aan de bewijsverplichtingen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/00527
uitspraakdatum: 01 augustus 2023
Uitspraak van de tweeëntwintigste enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 maart 2022, nummer AWB 21/2444, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.445. Daarbij is belastingrente vergoed van € 3.
1.2.
De Inspecteur heeft het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het digitale onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord de echtgenote van belanghebbende [naam1] , alsmede [naam2] en [naam3] namens de Inspecteur. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat op 12 mei 2023 naar partijen is verzonden. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
1.6.
Op 14 april 2023 heeft het Hof een nader stuk van belanghebbende ontvangen en daarin aanleiding gezien het onderzoek te heropenen. Het Hof heeft de Inspecteur in de gelegenheid gesteld op het nader stuk te reageren.
1.7.
De Inspecteur heeft op 28 april 2023 op het nader stuk van belanghebbende van 14 april 2023 gereageerd en te kennen gegeven dat hij een nadere zitting niet nodig acht.
1.8.
Op 28 april 2023 is wederom een nader stuk van belanghebbende – met dagtekening 24 april 2023 – bij het Hof binnengekomen. Daarin geeft belanghebbende onder meer aan dat een nadere zitting op prijs wordt gesteld.
1.9.
Het Hof heeft partijen uitgenodigd voor een nader digitaal onderzoek ter zitting op 18 juli 2023 om 11 uur. Belanghebbende heeft in een e-mail van 12 juli 2023 meegedeeld dat hij en zijn echtgenote niet meedoen aan deze digitale hoorzitting en dat zij geen vertrouwen meer hebben in de Belastingdienst.
1.10.
Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is gehuwd met mevrouw [naam1] (hierna: de echtgenote).
2.2.
In voorgaande jaren zijn de aangiften van belanghebbende als volgt gecorrigeerd:
Jaar
Verzamelinkomen aangifte
Correctie inkomen
Verzamelinkomen aanslag
Overige correcties
2010
10.651
10.747
21.398
Inkomensafhankelijke combinatiekorting
2011
19.818
1.995
21.813
2012
21.354
653
22.007
2013
15.254
5.609
20.863
2014
9.586
9.742
19.328
2015
15.174
15.174
Alleenstaande ouderenkorting
2016
4.824
5.639
10.463
2017
10.324
5.45
15.774
2018
9.066
6.032
15.098
2.3.
De gegevens van belanghebbende en zijn echtgenote stonden ten tijde van de indiening en beoordeling van de aangiften IB/PVV 2019 geregistreerd in de Fraude Signalering Voorziening (FSV).
2.4.
Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV 2019 ingediend en daarin een bedrag van € 8.022 aan specifieke zorgkosten opgevoerd, waarvan € 5.022 aan belanghebbende is toebedeeld en het overige aan de echtgenote. Voorts is in de aangifte een bedrag aan aftrekbare giften opgenomen van € 500. Het aangegeven verzamelinkomen bedroeg € 11.290.
2.5.
De Inspecteur heeft in de definitieve aanslag IB/PVV 2019 een bedrag van € 2.190 aan ziektekosten geaccepteerd, waarvan € 1.371 aan belanghebbende is toebedeeld. De giftenaftrek is niet geaccepteerd. Het verzamelinkomen is door de Inspecteur vastgesteld op € 15.445.
2.6.
In onderstaand overzicht is opgenomen wat belanghebbende aan specifieke zorgkosten heeft aangegeven en welk deel daarvan bij de aanslag in aanmerking is genomen:
Aangegeven
Aanslag
Medicijnen
224
79
Uitgaven voor hulpmiddelen
3.049
Uitgaven voor vervoer ivm ziekte/invaliditeit
1.8
300
Dieetkosten
1.9
1.5
Extra uitgaven kleding en beddengoed
600
300
Genees- en heelkundige hulp
464
625
Reiskosten ziekenbezoek
599
Totaal
8.636
2.804
Drempel
614
614
Totaal na drempel
8.022
2.19
Aandeel belanghebbende
5.022
1.371
Aandeel echtgenote
3
819
2.7.
Het bezwaar tegen de aanslag heeft de Inspecteur afgewezen. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3.Geschil

In geschil is de hoogte van de aftrek van specifieke zorgkosten en giften.

4.Beoordeling van het geschil

FSV-registratie
4.1.
Belanghebbende stelt dat de controle en correctie van zijn aangifte en die van zijn echtgenote zijn voortgevloeid uit de FSV-registratie. Volgens belanghebbende is de registratie onrechtmatig, zodat ook de controle van de aangiften die daaruit is voortgevloeid onrechtmatig is. Dit brengt mee, zo begrijpt het Hof, dat de bij die controle aan het licht gekomen punten niet mogen leiden tot een correctie van de aangiften.
4.2.
In zijn arrest van 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, heeft de Hoge Raad overwogen dat het niet onrechtmatig is om een onderzoek in te stellen voor bepaalde belastingjaren (hier: 2019) nadat bij een controle van de aangiften voor eerdere belastingjaren was geconstateerd dat daarin opgenomen aftrekposten niet konden worden onderbouwd. Ook niet als de gegevens van de belastingplichtige zijn opgeslagen in een bestand, en zelfs niet indien die gegevensverwerking op zichzelf beschouwd onrechtmatig is, aldus de Hoge Raad. De rechtmatigheid van belastingaanslagen wordt in beginsel dus niet aangetast door de manier waarop de Belastingdienst de informatie over een belastingplichtige heeft verwerkt.
4.3.
Dat kan anders zijn indien de controle van de aangiften van een belastingplichtige is voortgevloeid uit een risicoselectie, een verwerking van persoonsgegevens in een databank of een gebruik van een databank waarin persoonsgegevens zijn opgeslagen, op basis van een criterium dat jegens de belastingplichtige leidt tot een schending van een grondrecht zoals een schending van het verbod op discriminatie naar afkomst, geaardheid of geloofsovertuiging. Een belastingplichtige dient gemotiveerd te stellen dat hier in zijn situatie sprake van is geweest. Vervolgens dient de inspecteur aan de belastingplichtige en de rechter de gegevens te verstrekken die voor de beoordeling hiervan van belang kunnen zijn [1] .
4.4.
Belanghebbende heeft omtrent de schending van grondrechten niets aangevoerd. Hij heeft enkel gesteld dat hij de FSV-registratie onrechtmatig acht en dat de controle naar aanleiding daarvan dat eveneens is.
4.5.
De Inspecteur heeft gesteld dat de FSV-registratie op zichzelf niet heeft geleid tot de uitworp van de onderhavige aangifte. De aangiften IB/PVV 2019 van belanghebbende en de echtgenote zijn volgens de Inspecteur uitgeworpen in verband met de correctie van zorgkosten in het voorgaande belastingjaar. Ter ondersteuning van die stelling heeft hij een schermprint overgelegd waarin als uitworpreden is vermeld: “H181 Specifieke zorgkosten (aftrek (8022)) beoordelen; zie ook correctie zorgkosten vorig jaar (aangegeven 11272), vastgesteld (2297); zie beide partners”.
4.6.
Het Hof acht de toelichting van de Inspecteur, mede gelet op de schermprint, aannemelijk en is daarom van oordeel dat de registratie in het databestand FSV niet heeft geleid tot enige selectie of controle in het kader van de belastingheffing over 2019 van belanghebbende. Dit brengt mee dat de controle van de onderhavige aangifte niet is gebaseerd op een criterium dat jegens belanghebbende heeft geleid tot een schending van een grondrecht. Deze controle heeft derhalve niet plaatsgevonden op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van hetgeen bij die controle aan het licht is gekomen ontoelaatbaar moet worden geacht. De FSV-registratie is daarom geen beletsel om de gecorrigeerde aanslag IB/PVV 2019 op te leggen.
Specifieke zorgkosten
4.7.
Belanghebbende voert aan dat hij en zijn echtgenote beiden chronisch ziek zijn en daardoor hoge zorgkosten hebben, die deels niet worden vergoed. Zij beschikken echter niet over alle bewijsstukken van de kosten die zij hebben gemaakt, onder meer omdat de betreffende zorgverleners en verzekeraars deze informatie ook niet (meer) (volledig) kunnen of willen achterhalen, aldus belanghebbende. De kosten die niet zijn vergoed hebben zij als zorgkosten in de aangiften verwerkt.
4.8.
De Rechtbank is in haar uitspraak uitvoerig op de stellingen van belanghebbende ingegaan en heeft als volgt overwogen (waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder):
“6. Op grond van artikel 6.1, eerste lid, aanhef, onderdeel a en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet IB 2001 wordt het inkomen uit werk en woning verminderd met de persoonsgebonden aftrekposten die in een kalenderjaar zijn gemaakt én op de belastingplichtige drukken. Uit het tweede lid, onderdelen d en h, van artikel 6.1 van de Wet IB 2001 volgt dat uitgaven voor specifieke zorgkosten en aftrekbare giften tot de persoonsgebonden aftrekposten horen.
7. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de gezondheidssituatie van eiser en zijn echtgenote en de daarbij komende financiële lasten, volgt uit het wettelijke systeem dat degene die een aftrekpost claimt, de last heeft feiten te stellen en bij betwisting deze te bewijzen waaruit volgt dat dergelijke uitgaven zijn gedaan, dat deze kosten op hem hebben gedrukt en dat aan de eventuele overige voorwaarden voor aftrek is voldaan. De rechtbank kan hier niet van afwijken. Eiser dient, ondanks zijn gezondheidssituatie, de aangegeven aftrekposten te onderbouwen met bewijsstukken. Indien die bewijsstukken er niet zijn, komt dit voor het risico van eiser.
8. Met betrekking tot de medicatie heeft verweerder de uitgaven bij de apotheek in aanmerking genomen voor zover ze zijn gestaafd met facturen en betaalbewijzen. De declaraties van de apotheek die zijn vermeld op de vergoedingsoverzichten van de zorgverzekeraar worden volledig vergoed door de zorgverzekering of vallen onder het eigen risico. Uitgaven die vallen onder een verplicht of aanvullend eigen risico kunnen niet in aftrek worden gebracht. Eiser heeft de door hem gestelde hogere kosten voor medicijnen niet aannemelijk gemaakt. Daarbij is het ontvangen vergoedingsoverzicht van de zorgverzekeraar van eiser niet volledig en heeft dit alleen betrekking op de periode 1 januari 2019 tot 6 februari 2019 en de periode 25 november 2019 tot 13 december 2019. Het vergoedingsoverzicht van de echtgenote heeft alleen betrekking op de periode 22 januari 2019 tot 1 april 2019.
9. Eiser heeft kosten voor een aangepaste stoel als uitgaven voor hulpmiddelen opgegeven. Eiser heeft hiervan geen facturen en betaalbewijzen overgelegd. Verweerder heeft de uitgaven voor de stoel dan ook terecht niet in aftrek toegelaten, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten zijn gemaakt en dat ze op hem hebben gedrukt.
10. Met betrekking tot de vervoerskosten in verband met ziekte en invaliditeit heeft eiser geen stukken ter onderbouwing van de afgewezen vervoerskosten overgelegd. Eiser heeft geen specificatie van de gemaakte ritten en geen afsprakenkaart(en) overgelegd. Als er geen afsprakenkaarten meer bestaan, zoals eiser heeft aangevoerd, dan dient hij op een andere manier aannemelijk te maken dat hij op een bepaalde datum voor een specifieke afspraak in het ziekenhuis of bij een andere zorgverlener was en dat hij daarvoor vervoerskosten heeft gemaakt. Bovendien heeft verweerder een aftrek van € 300 toegestaan, terwijl eiser alleen een bedrag van € 153 aan taxikosten heeft onderbouwd. De rechtbank zal deze toewijzing van verweerder in stand laten, omdat eiser door het instellen van beroep niet in een slechtere positie mag komen te verkeren.
11. Wat betreft de aftrek van dieetkosten is de rechtbank van oordeel dat de dieetnummers 44 en 45 deels overeenkomen en dat daarom op grond van artikel 37, derde lid, onder c, van de Uitvoeringsregeling alleen het hoogste bedrag in aanmerking dient te worden genomen. Dat zou in dit geval € 1.100 zijn. Verweerder is van mening dat de verleende aftrek van € 1.500 eerder te hoog dan te laag is. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij meer dieetkosten heeft gehad. Ook hiervoor geldt dat de rechtbank het door verweerder toegewezen bedrag in stand laat.
12. Eiser heeft met betrekking tot de kosten voor extra kleding en beddengoed geen facturen en betaalbewijzen overgelegd. Verweerder heeft daarom terecht alleen de aftrek van een bedrag van € 300 geaccepteerd.
13. Bij de geclaimde aftrek voor de kosten van genees- en heelkundige hulp heeft verweerder terecht alleen in aftrek toegestaan de kosten van de tandarts en fysiotherapeut die zijn onderbouwd met facturen en betaalbewijzen en die niet zijn vergoed door de zorgverzekeraar. Eiser heeft geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing de overige kosten.
14. Om reiskosten voor ziekenbezoek af te kunnen trekken moet het gaan om reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen met wie de bezoeker bij aanvang van de ziekte of invaliditeit een gezamenlijke huishouding voerde en dient de afstand tussen de woning of verblijfplaats van de bezoeker en de plaats waar de verpleging plaatsvindt meer dan 10 kilometer te belopen. Eiser heeft geen informatie verstrekt over waar, hoelang en in welk ziekenhuis eiser of zijn echtgenote heeft gelegen. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van kosten die voor aftrek in aanmerking komen.”
4.9.
Het Hof onderschrijft deze overwegingen van de Rechtbank en maakt die tot de zijne. Het Hof voegt daaraan het volgende toe. Ter zitting van het Hof is aan de echtgenote van belanghebbende voorgehouden dat de Rechtbank alle aftrekposten in de uitspraak heeft behandeld, dat de verleende aftrek van zorgkosten hoger is dan waarvan bewijs is geleverd en dat in hoger beroep geen nadere bewijsstukken zijn ingediend. De echtgenote van belanghebbende heeft beaamd dat ze geen nadere bewijsstukken naar het Hof heeft verzonden en heeft verder verklaard dat ze eerder wél veelvuldig bewijsstukken naar de Belastingdienst heeft verzonden maar dat dan bij navraag bleek dat deze niet waren aangekomen. Op de vraag van het Hof waarom ze voor de onderhavige zaak de – ten opzichte van het Rechtbankdossier – aanvullende relevante stukken niet naar het Hof heeft verstuurd, heeft de echtgenote verklaard dat het haar niet is gelukt nadere bewijsstukken te achterhalen en verder, dat ze de strijd moe is.
4.10.
Hoewel het Hof er oog voor heeft dat belanghebbende en de echtgenote de relatie met de Belastingdienst als problematisch ervaren, kan dit niet tot gevolg hebben dat zij worden ontslagen van de plicht tot het leveren van bewijs. Voor zover zij over aanvullende stukken beschikten, en zij er geen vertrouwen in hadden dat deze stukken de Inspecteur zouden bereiken – terwijl de Inspecteur overigens desgevraagd heeft verklaard de geschetste problematiek rondom de ontvangst van stukken niet te herkennen – hadden zij deze naar de Rechtbank of het Hof kunnen sturen. Voor het deel waarvan geen bewijsstukken beschikbaar zijn, dient dit, zoals de Rechtbank reeds heeft beslist, voor rekening en risico van belanghebbende te komen. Het Hof kan bij gebrek aan nadere bewijsstukken niet concluderen tot een hogere aftrek aan ziektekosten dan de Rechtbank heeft vastgesteld. Het hoger beroep is in zoverre ongegrond.
Giften
4.11.
In hoger beroep heeft belanghebbende voorts, anders dan in eerste aanleg, de correctie van de giftenaftrek aan de orde gesteld. In de aangifte heeft belanghebbende een aftrek van € 500 opgenomen in verband met een periodieke gift aan stichting Dares, waarvoor hij als vrijwilliger werkzaamheden verricht. De Inspecteur heeft de aftrek gecorrigeerd.
4.12.
Ingevolge artikel 6.38, lid 1, Wet Inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) worden periodieke giften alleen in aanmerking genomen als zij berusten op een bij notariële of onderhandse akte van schenking aangegane verplichting om de uitkeringen of verstrekkingen gedurende vijf of meer jaren ten minste jaarlijks uit te keren.
4.13.
Niet in geschil is dat belanghebbende niet beschikt over een notariële of onderhandse akte van schenking. Gelet daarop is geen sprake van een periodieke gift als bedoeld in artikel 6.38 van de Wet IB 2001, maar mogelijk wel van een gift in de zin van artikel 6.36 van de Wet IB 2001. In artikel 6.36 Wet IB 2001 is bepaald dat het door een vrijwilliger afzien van een vergoeding, onder voorwaarden in aanmerking kan worden genomen als gift. Nu belanghebbende echter geen bewijsmiddelen heeft verstrekt om te onderbouwen dat hij aan de voorwaarden voor aftrek voldoet, concludeert het Hof dat de Inspecteur de aftrek terecht heeft geweigerd.
4.14.
Belanghebbende heeft verder gesteld dat anderen hun gift aan stichting Dares zonder enige nadere informatieverstrekking mogen aftrekken. Het Hof vat dit op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Dit beroep kan niet slagen. Buiten de zich hier niet voordoende situaties dat sprake is van een oogmerk van begunstiging of begunstigend beleid, kan het gelijkheidsbeginsel slechts toepassing vinden in het kader van de meerderheidsregel. Deze regel brengt mee dat vergelijkbare gevallen deel moeten uitmaken van een groep, waarbij de meerderheid van die groep begunstigend wordt behandeld. Met de enkele stelling, zonder feitelijke onderbouwing, dat anderen de gift zonder meer mogen aftrekken heeft belanghebbende niet voldaan aan de voor een beroep op de meerderheidsregel vereiste stelplicht [2] . Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt reeds daarom niet.
4.15.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Keuning, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 01 augustus 2023
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(J.W. Keuning)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 01 augustus 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, r.o. 5.3
2.vgl. HR 28 september 2018, ECLI:HR:2018:1788