In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, een V.O.F., tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 december 2021. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een restaurant gelegen onder een gerestaureerde molen, vastgesteld op € 335.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 5 juli 2023 heeft de gemachtigde van belanghebbende zijn grieven ingediend en geconcludeerd tot een lagere WOZ-waarde van € 249.000. De heffingsambtenaar heeft de waarde verdedigd en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Het Hof heeft de waarde van de onroerende zaak beoordeeld aan de hand van de Wet WOZ en de huurwaardekapitalisatiemethode. De heffingsambtenaar heeft een taxatierapport overgelegd waarin de waarde is vastgesteld op € 343.000. Het Hof oordeelt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de onroerende zaak uniek is en dat het leegstandsrisico te laag is ingeschat. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de taxateur voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de gehanteerde waarde en dat de door belanghebbende aangedragen argumenten niet overtuigend zijn.
Uiteindelijk heeft het Hof het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 augustus 2023.