ECLI:NL:GHARL:2023:6597

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
22/00594
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid beroep door niet tijdig betalen griffierecht in WOZ-zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 maart 2022. De rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet tijdig was betaald. De heffingsambtenaar, GBTwente, had de WOZ-waarden van onroerende zaken vastgesteld, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt. De rechtbank verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk en wees het verzoek om vergoeding van immateriële schade af. Belanghebbende ging in hoger beroep, maar het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was. Het Hof stelde vast dat het griffierecht van € 354 niet tijdig was bijgeschreven en dat er geen reden was om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim was geweest. De gemachtigde van belanghebbende had aangevoerd dat er onduidelijkheid was over de griffierechtnota's, maar het Hof oordeelde dat deze duidelijk genoeg waren en dat de griffierechtnota's onmiskenbaar op de zaak betrekking hadden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de verzoeken om vergoeding van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/00594
uitspraakdatum: 01 augustus 2023
Uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 maart 2022, nummer Awb 20/1942, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
GBTwente(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de WOZ-waarden van de onroerende zaken [adres1] 82 en [adres1] 84 te [plaats1] vastgesteld.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 6 oktober 2020 de beschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft voor de zitting nadere stukken ingestuurd.
1.6.
Het onderzoek ter digitale zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2023. Daarbij is verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels MRE als de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde). Namens de heffingsambtenaar is niemand verschenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Namens belanghebbende heeft de gemachtigde met dagtekening 30 september 2020 beroep aangetekend tegen de uitspraken op bezwaar van 6 oktober 2020. In het beroepschrift zijn de kenmerken S-67943/Z-961276 vermeld, zoals de heffingsambtenaar deze heeft opgenomen in de uitspraken op bezwaar. In geen van beide geschriften is de volledige naam van belanghebbende vermeld. De uitspraken op bezwaar vermelden wel het aanslagnummer (“ [nummer1] ”) waartegen bezwaar is gemaakt alsmede het adres van de betreffende WOZ-objecten (“ [adres1] 82 en [adres1] 84 te [plaats1] ”).
2.2.
Bij brief van 9 oktober 2020, gericht aan “De heer mr. D.A.N. Bartels, Bartels Consultancy B.V., Postbus 14000, 3508 SB Utrecht” heeft de Rechtbank de ontvangst van het beroepschrift bevestigd. Als ‘uw kenmerk’ is vermeld: “Betreft: S-67943/Z-961276”. Daarnaast is vermeld als onderwerp “het beroep van Bartels namens belanghebbende
ontvangstbevestiging” en is – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:
“U bent bij deze rechtbank in beroep gegaan tegen het besluit van 6 oktober 2020 van de directeur van GBTwente. Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw beroepschrift.
Het beroep is bij ons geregistreerd onder zaaknummer ZWO 20/1942 WOZ. […]”
2.3.
Met dagtekening 10 oktober 2020 heeft de griffier van de Rechtbank aan de gemachtigde van belanghebbende een griffierechtnota ter hoogte van € 354 aan “D.A.N. Bartels, Postbus 14000, 3508 SB Utrecht” verzonden. Daarin is – voor zover relevant – vermeld:
“In uw zaak is het griffierecht € 354,00. Het bedrag moet uiterlijk vier weken na de datum op deze nota zijn bijgeschreven […]
Als het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven, loopt u het risico dat de rechtbank uw beroepschrift niet ontvankelijk verklaart; dat wil zeggen dat de rechtbank uw beroepschrift niet inhoudelijk behandelt.”
Daarnaast is het volgende vermeld:

kenmerk van uw zaak:
ZWO 20/01942
Bartels namens belanghebbende vs de directeur van GBTwente
Rechtbank Overijssel (Zwolle)
Uw kenmerk
S-67943/Z-9”
2.4.
De griffier van de Rechtbank heeft aan de gemachtigde op 13 oktober 2020 verzocht de volledige naam van belanghebbende te verstrekken en daarbij verwezen naar het zaaknummer alsmede hetzelfde ‘uw kenmerk’ en onderwerp als onder 2.2. vermeld.
2.5.
De gemachtigde heeft de griffier van de Rechtbank per brief van 14 oktober 2020 verzocht om het adres van de onroerende zaak waar het nummer 20/1942 op ziet. De griffier van de Rechtbank heeft per brief van 19 oktober 2020 gereageerd. Die brief vermeldt als ‘uw kenmerk’ “S-67943/Z-961276, [adres1] 82 en 84” en daarnaast, voor zover relevant:
“In reactie op uw brieven van 14 oktober 2020 in bovenvermelde procedures bericht ik u als volgt:
[…]
Awb 20/1942: [adres1] 82 en 84 te [plaats1] , aanslagnr. [nummer1] (GBTwente)
[…]”
2.6.
Met dagtekening 8 november 2020 is een aangetekend een herinnering voor het voldoen van het griffierecht verzonden, waarbij aan belanghebbende opnieuw een termijn van vier weken na dagtekening van die brief is gegeven om het verschuldigde griffierecht te voldoen. In deze brief wordt, net als in de brief onder 2.3., expliciet gewezen op het risico dat het beroepschrift niet ontvankelijk zal worden verklaard. De brief vermeldt de kenmerken zoals opgenomen in 2.3 en is ook aan hetzelfde adres geadresseerd. Uit de track & tracegegevens van de verzending van deze brief blijkt dat de brief op 11 november 2020 om 7:28 is opgehaald bij het PostNL-punt.
2.7.
Per brief van 11 november 2020 heeft de gemachtigde ‘namens onze klant’ aan de Rechtbank bericht een beroep op betalingsonmacht te doen. De naam van belanghebbende werd daarbij niet vermeld.
2.8.
Per brief van 14 november 2020 heeft de gemachtigde aan de Rechtbank bericht:
“Inzake uw dossier met het nummer 20/1942 bericht ik u hierdoor tijdig-na het verrichten van het nodige uitzoekwerk- dat onze klant betreft:
[belanghebbende] B.V.
Kunt u onze opdrachtgever aub rechtstreeks een correct geformuleerde griffierechtnota doen (laten) toekomen? Het adres svp óók vermelden. OK? […]”
2.9.
Per brief van 15 februari 2021, gericht aan hetzelfde adres als onder 2.2., met als ‘ons kenmerk’ het zaaknummer van de Rechtbank, ‘uw kenmerk’ het kenmerk zoals weergegeven in 2.5. en als onderwerp “het beroep van [belanghebbende] B.V. te [vestigingsplaats] ” heeft de griffier van de Rechtbank aan de gemachtigde verzocht het beroep op betalingsonmacht binnen twee weken te onderbouwen en daartoe een formulier in te vullen.
2.10.
De gemachtigde heeft daarop per brief van 17 februari 2021 gereageerd, zonder een ingevuld formulier mee te sturen.
2.11.
Per brief van 11 mei 2021 heeft de griffier van de Rechtbank, onder verwijzing naar de kenmerken en het onderwerp zoals opgenomen onder 2.9., het beroep op betalingsonmacht afgewezen. Daarbij is vermeld dat de gemachtigde een (nieuwe) nota griffierecht zal ontvangen en wordt verzocht om die nota tijdig te voldoen.
2.12.
De nieuwe nota is op 13 mei 2021 aan “D.A.N. Bartels, Postbus 14000, 3508 SB Utrecht” verzonden. Daarin is – voor zover relevant – vermeld:
“In uw zaak is het griffierecht € 354,00. Het bedrag moet uiterlijk vier weken na de datum op deze nota zijn bijgeschreven […]
Als het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven, loopt u het risico dat de rechtbank uw beroepschrift niet ontvankelijk verklaart; dat wil zeggen dat de rechtbank uw beroepschrift niet inhoudelijk behandelt.”
Daarnaast is het volgende vermeld:

kenmerk van uw zaak:
ZWO 20/01942
[belanghebbende] B.V. vs de directeur van GBTwente
Rechtbank Overijssel (Zwolle)
Uw kenmerk
S-67943/Z-961276, We”
2.13.
De gemachtigde heeft per brief van 17 mei 2021 opnieuw, en gelijkluidend aan het eerdere verzoek, een beroep op betalingsonmacht gedaan.
2.14.
Met dagtekening 11 juni 2021 is aan de gemachtigde aangetekend een herinnering voor het voldoen van het griffierecht verzonden, waarbij aan belanghebbende opnieuw een termijn van vier weken na dagtekening van die brief is gegeven om het verschuldigde griffierecht te voldoen. In deze brief wordt, net als in de brief onder 2.12., expliciet gewezen op het risico dat het beroepschrift niet ontvankelijk zal worden verklaard. De brief vermeldt de kenmerken zoals opgenomen in 2.12 en is ook aan hetzelfde adres geadresseerd. Uit de track & tracegegevens van de verzending van deze brief blijkt dat de brief op 15 juni 2021 om 7:46 is opgehaald bij het PostNL-punt.
2.15.
Per brief van 14 juni 2021, waarin de gegevens zijn vermeld zoals opgenomen in 2.9., heeft de griffier van de Rechtbank aan de gemachtigde geschreven dat de brief van 17 mei 2021 niet tot een andere beslissing leidt dan reeds in de brief van 11 mei 2021 weergegeven.
2.16.
De gemachtigde heeft per brief van 22 juni 2021 opnieuw een beroep op betalingsonmacht gedaan. Dit beroep is per brief van 24 juni 2021 door de griffier van de Rechtbank afgewezen, waarna de gemachtigde per brief van 29 juni 2021 wederom eenzelfde beroep heeft gedaan. Daar is door de griffier van de Rechtbank niet meer op gereageerd.
2.17.
Het verschuldigde griffierecht is niet voldaan.

3.Geschil

In geschil is of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet (tijdig) betalen van het griffierecht. Belanghebbende heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat hij alle overige grieven en het beroep op betalingsonmacht intrekt.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 8:41, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt van de indiener van een beroepschrift – indien anders dan door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld – door de griffier een griffierecht geheven van € 354 (tarief 2020).
4.2.
Ingevolge artikel 8:41, vierde lid, van de Awb deelt de griffier de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid. Deze leden schrijven voor dat indien het griffierecht niet binnen de daarvoor gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie is gestort, het beroep niet-ontvankelijk is, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
De gemachtigde stelt dat voor hem niet duidelijk was op welke zaak de griffierechtnota’s betrekking hadden en dat deze ten onrechte aan D.A.N. Bartels in plaats van aan Bartels Consultancy B.V. waren gericht.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat de griffierechtnota onmiskenbaar ziet op de onderhavige zaak en dat hierover bij de (gemachtigde van) belanghebbende in redelijkheid geen misverstand kan zijn ontstaan. In de diverse correspondentie van de Rechtbank aan belanghebbende wordt nadrukkelijk en ook op verzoek van de gemachtigde gerefereerd aan het zaaknummer, de adressen van de WOZ-objecten en vermeldt de gemachtigde zelf de naam van belanghebbende in relatie tot het zaaknummer dat de Rechtbank hanteert (zie 2.8.). In de nota’s die de griffier van de Rechtbank na afwijzing van het beroep op betalingsonmacht aan de gemachtigde zond, zijn ook nadrukkelijk de naam van belanghebbende, de kenmerken zoals gebruikt door de heffingsambtenaar en het zaaknummer vermeld. Met behulp van de tussen de gemachtigde en de griffier van de Rechtbank gevoerde correspondentie en de gegevens op de griffierechtnota’s is het voor de gemachtigde van belanghebbende mogelijk het griffierecht aan de juiste belanghebbende en de juiste onroerende zaak te koppelen. Uit de griffierechtnota’s is daarmee voldoende duidelijk op te maken op welke zaak deze betrekking hebben. De omstandigheid dat de griffierechtnota is gericht aan “D.A.N. Bartels” en niet aan “Bartels Consultancy B.V.” is evenmin reden om te concluderen dat niet op de juiste wijze uitvoering is gegeven aan het bepaalde in artikel 8:41, vierde lid, van de Awb. Vaststaat immers dat de griffierechtnota juist is geadresseerd.
4.5.
Nu het verschuldigde griffierecht niet tijdig is bijgeschreven op de rekening van de Rechtbank of ter griffie van de Rechtbank is gestort en redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest, heeft de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer als lid van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 01 augustus 2023
De griffier, De voorzitter,
(G.J. van de Lagemaat) (G.B.A. Brummer)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 01 augustus 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.