ECLI:NL:GHARL:2023:6596

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
2 augustus 2023
Zaaknummer
22/00595
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid beroep door niet tijdig betalen griffierecht in WOZ-zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 maart 2022. De rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet volledig binnen de gestelde termijn was betaald. De heffingsambtenaar, GBTwente, had op 29 februari 2020 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 136.000 op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd door de heffingsambtenaar afgewezen. Hierna volgde een beroep bij de rechtbank, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde.

Tijdens de zitting op 5 juli 2023 heeft de gemachtigde van belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, verklaard dat hij alle overige grieven en het beroep op betalingsonmacht introk. Het Hof oordeelde dat de griffierechtnota's duidelijk betrekking hadden op de onderhavige zaak en dat er geen misverstand kon zijn ontstaan over de betaling van het griffierecht. De gemachtigde had eerder verklaard dat hij de eerste griffierechtnota had voldaan uit 'juridisch opportunisme', omdat hij wist dat het tarief voor niet-natuurlijke personen van toepassing was. Het Hof concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat een gedeelte van het griffierecht niet tijdig was voldaan.

De uitspraak bevestigt dat het Hof de beslissing van de rechtbank handhaaft en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/00595
uitspraakdatum: 01 augustus 2023
Uitspraak van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 maart 2022, nummer Awb 20/1943, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
GBTwente(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 29 februari 2020 op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [adres1] 151 te [plaats1] per waardepeildatum 1 januari 2019 gewaardeerd op € 136.000.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar van 6 oktober 2020 de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft voor de zitting nadere stukken ingestuurd.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2023. Daarbij is verschenen en gehoord mr. D.A.N. Bartels MRE als de gemachtigde van belanghebbende (hierna: de gemachtigde). Namens de heffingsambtenaar is niemand verschenen.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak. Het betreft een in 1900 gebouwde bovenwoning met een inhoud van 372 m3.
2.2.
Namens belanghebbende heeft de gemachtigde met dagtekening 30 september 2020 beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar van 6 oktober 2020. In het beroepschrift zijn de kenmerken S-3417106/Z-944813, zoals de heffingsambtenaar deze heeft opgenomen op de beschikking, vermeld. Noch in het beroepschrift, noch in de bijgevoegde uitspraak op bezwaar is de volledige naam van belanghebbende vermeld. De uitspraak op bezwaar vermeldt wel het aanslagnummer (“ [nummer1] ”) waartegen bezwaar is gemaakt alsmede het adres van het betreffende WOZ-object (“ [adres1] 151 [plaats1] ”).
2.3.
Bij brief van 9 oktober 2020, gericht aan “De heer mr. D.A.N. Bartels, Bartels Consultancy B.V., Postbus 14000, 3508 SB Utrecht”, heeft de Rechtbank de ontvangst van het beroepschrift bevestigd. Als ‘uw kenmerk’ is vermeld: “Betreft: S-3417106/Z-944813”. Daarnaast is vermeld als onderwerp “het beroep van Bartels namens belanghebbende
ontvangstbevestiging” en is – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:
“U bent bij deze rechtbank in beroep gegaan tegen het besluit van 6 oktober 2020 van de directeur van GBTwente. Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw beroepschrift.
Het beroep is bij ons geregistreerd onder zaaknummer ZWO 20/1943 WOZ. […]”
2.4.
Per brief van 10 oktober 2020 is aan “D.A.N. Bartels, Postbus 14000, 3508 SB Utrecht” een nota voor voldoening van het verschuldigde griffierecht verzonden. Daarin is – voor zover relevant – vermeld:
“In uw zaak is het griffierecht € 48,00. Het bedrag moet uiterlijk vier weken na de datum op deze nota zijn bijgeschreven […]
Als het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven, loopt u het risico dat de rechtbank uw beroepschrift niet ontvankelijk verklaart; dat wil zeggen dat de rechtbank uw beroepschrift niet inhoudelijk behandelt.
[…]
kenmerk van uw zaak:
ZWO 20/01943
Bartels namens belanghebbende vs de directeur van GBTwente
Rechtbank Overijssel (Zwolle)
Uw kenmerk
S-3417106/Z”
2.5.
De griffier van de Rechtbank heeft aan de gemachtigde op 13 oktober 2020 verzocht de volledige naam van belanghebbende te verstrekken en daarbij verwezen naar het zaaknummer alsmede hetzelfde ‘uw kenmerk’ en onderwerp als onder 2.3. vermeld.
2.6.
De gemachtigde heeft de griffier van de Rechtbank per brief van 14 oktober 2020 verzocht om het adres van de onroerende zaak waar het nummer 20/1943 op ziet. De griffier van de Rechtbank heeft per brief van 19 oktober 2020 gereageerd. Die brief vermeldt als ‘uw kenmerk’ “S-3417106/Z-944813, [adres1] 151” en daarnaast, voor zover relevant:
“In reactie op uw brieven van 14 oktober 2020 in bovenvermelde procedures bericht ik u als volgt:
[…]
Awb 20/1943: [adres1] 151 te [plaats1] , aanslagnr. [nummer1] (GBTwente)
[…]”
2.7.
Op 11 november 2020 heeft de gemachtigde met de omschrijving zoals vermeld in de – onder 2.4 genoemde – brief van 10 oktober 2020 het in die brief opgenomen griffierecht voldaan.
2.8.
Per brief van 14 november 2020 heeft de gemachtigde aan de Rechtbank bericht:
“Inzake uw dossier met het nummer 20/1943 bericht ik u hierdoor tijdig-na het verrichten van het nodige uitzoekwerk- dat onze klant betreft:
[belanghebbende] B.V.
Kunt u onze opdrachtgever aub rechtstreeks een correct geformuleerde griffierechtnota doen (laten) toekomen? Het adres svp óók vermelden. OK? […]”
2.9.
Per brief van 17 februari 2021 is aan “D.A.N. Bartels, Postbus 14000, 3508 SB Utrecht” een nieuwe griffierechtnota verzonden. Daarin is – voor zover relevant – vermeld:
“In uw zaak is het griffierecht € 306,00. Het bedrag moet uiterlijk vier weken na de datum op deze nota zijn bijgeschreven op rekening:[…].
Als het griffierecht niet of niet tijdig is bijgeschreven, loopt u het risico dat de rechtbank uw beroepschrift niet ontvankelijk verklaart; dat wil zeggen dat de rechtbank uw beroepschrift niet inhoudelijk behandelt.”
Daarnaast is het volgende vermeld:

kenmerk van uw zaak:
ZWO 20/01943
[belanghebbende] B.V. vs de directeur van GBTwente
Rechtbank Overijssel (Zwolle)
Uw kenmerk
S-3417106/Z-944813”
2.10.
Met dagtekening 18 maart 2021 is aangetekend een herinnering voor het voldoen van het griffierecht verzonden aan gemachtigde, waarbij aan belanghebbende opnieuw een termijn van vier weken na dagtekening van die brief is gegeven om het nog verschuldigde griffierecht van € 306,00 te voldoen. In deze brief is ook vermeld:
“Als het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig is overgemaakt op de genoemde bankrekening, loopt u het risico dat uw beroepschrift niet ontvankelijk verklaard wordt. Hierna krijgt u geen nieuwe gelegenheid om het griffierecht te betalen.”
De brief vermeldt de kenmerken zoals opgenomen in 2.9. en is ook aan hetzelfde adres geadresseerd.
2.11.
Op 15 april 2021 is door de griffier van de Rechtbank tweemaal een bedrag van € 30 ontvangen. Het resterende verschuldigde griffierecht (€ 246) is niet voldaan.
2.12.
Per brief van 11 januari 2022 heeft de gemachtigde een beroep op betalingsonmacht gedaan voor het resterende deel van het griffierecht.

3.Geschil

In geschil is of de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet volledig binnen de gestelde termijn betalen van het griffierecht. Belanghebbende heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat hij alle overige grieven en het beroep op betalingsonmacht intrekt.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Op grond van artikel 8:41, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt van de indiener van een beroepschrift – indien anders dan door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld – door de griffier een griffierecht geheven van € 354 (tarief 2020).
4.2.
Ingevolge artikel 8:41, vierde lid, van de Awb deelt de griffier de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid. Deze leden schrijven voor dat indien het griffierecht niet binnen de daarvoor gestelde termijn van vier weken is bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie is gestort, het beroep niet-ontvankelijk is, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
De gemachtigde stelt dat voor hem niet duidelijk was op welke zaak de griffierechtnota betrekking had en dat deze ten onrechte aan D.A.N. Bartels in plaats van aan Bartels Consultancy B.V. was gericht.
4.4.
Het Hof is van oordeel dat de (aanvullende) griffierechtnota’s van 17 februari 2021 en 18 maart 2021 (herinnering) onmiskenbaar zien op de onderhavige zaak en dat hierover bij de (gemachtigde van) belanghebbende in redelijkheid geen misverstand kan zijn ontstaan. In de diverse correspondentie van de Rechtbank aan belanghebbende wordt nadrukkelijk en gedeeltelijk ook op verzoek van de gemachtigde gerefereerd aan het zaaknummer, het adres van het WOZ-object en vermeldt de gemachtigde zelf de naam van belanghebbende in relatie tot het zaaknummer dat de Rechtbank hanteert (zie 2.8.). In de nota’s die de griffier aan de gemachtigde zond nadat hem bekend werd dat belanghebbende een besloten vennootschap was in plaats van een natuurlijk persoon, is ook nadrukkelijk de naam van belanghebbende, de kenmerken zoals gebruikt door de heffingsambtenaar en het zaaknummer vermeld. Met behulp van de tussen de gemachtigde en de griffier van de Rechtbank gevoerde correspondentie en de gegevens op de griffierechtnota is het voor de gemachtigde van belanghebbende mogelijk het griffierecht aan de juiste belanghebbende en de juiste onroerende zaak te koppelen. Uit de griffierechtnota’s is daarmee voldoende duidelijk op te maken op welke zaak deze betrekking hebben. De omstandigheid dat de griffierechtnota is gericht aan “D.A.N. Bartels” en niet aan “Bartels Consultancy B.V.” is evenmin reden om te concluderen dat niet op de juiste wijze uitvoering is gegeven aan het bepaalde in artikel 8:41, vierde lid, van de Awb. Vast staat immers dat de griffierechtnota juist is geadresseerd. De gemachtigde heeft bovendien ter zitting van het Hof verklaard dat hij bij de ontvangst van de eerste nota (van 10 oktober 2020) de nota uit ‘juridisch opportunisme’ expres gelijk heeft voldaan, omdat hij wist dat de nota ten onrechte uitging van het tarief dat gold voor natuurlijke personen. De gemachtigde wist dus reeds op dat moment welk tarief (het tarief voor niet-natuurlijke personen) geheven had moeten worden. Hoewel aan belanghebbende moet worden toegegeven dat de Rechtbank niet heeft bericht waarom (aanvullend) een bedrag van € 306 griffierecht werd geheven (€ 354 -/- € 48), moet de gemachtigde mede gelet op zijn hiervoor genoemde verklaringen hebben geweten waar de aanvullende nota’s van 17 februari 2021 en 18 maart 2021 op zagen en waarom het bedrag van € 306 alsnog in rekening werd gebracht. Desondanks heeft hij, namens belanghebbende, slechts een gedeelte (2 x € 30) van het nog verschuldigde griffierecht voldaan.
4.5.
Nu een gedeelte van het door belanghebbende verschuldigde griffierecht niet tijdig is bijgeschreven op de rekening van de Rechtbank of ter griffie van de Rechtbank is gestort en redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende niet in verzuim is geweest, heeft de Rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer als lid van de zeventiende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. G.J. van de Lagemaat als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 01 augustus 2023
De griffier, De voorzitter,
(G.J. van de Lagemaat) (G.B.A. Brummer)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 01 augustus 2023
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.