In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [belanghebbende] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 maart 2022. De rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet volledig binnen de gestelde termijn was betaald. De heffingsambtenaar, GBTwente, had op 29 februari 2020 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 136.000 op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd door de heffingsambtenaar afgewezen. Hierna volgde een beroep bij de rechtbank, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde.
Tijdens de zitting op 5 juli 2023 heeft de gemachtigde van belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, verklaard dat hij alle overige grieven en het beroep op betalingsonmacht introk. Het Hof oordeelde dat de griffierechtnota's duidelijk betrekking hadden op de onderhavige zaak en dat er geen misverstand kon zijn ontstaan over de betaling van het griffierecht. De gemachtigde had eerder verklaard dat hij de eerste griffierechtnota had voldaan uit 'juridisch opportunisme', omdat hij wist dat het tarief voor niet-natuurlijke personen van toepassing was. Het Hof concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat een gedeelte van het griffierecht niet tijdig was voldaan.
De uitspraak bevestigt dat het Hof de beslissing van de rechtbank handhaaft en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.