Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 29 augustus 2022;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord, tevens akte tot vermindering van eis met bijlagen;
- een akte van de zijde van [appellante] van 14 maart 2023 met bijlagen.
2.De kern van de zaak
“
De schuld aan het UWV
“
stelt de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap als volgt vast:(…)
onder de verplichting de volgende schulden:(…)
de helft van de schuld aan het UWV ad € 14.537,10;(…)
“
Op 27 februari 2013 hebben wij uw schrijven ontvangen over client [geïntimeerde] , wonende
“
Bij de beschikking van de rechtbank (van 6 november 2012) is bepaald dat u en uw
3.Het oordeel van het hof
De draagplicht en het recht van regres
6 november 2012 zijn goederen aan partijen toegedeeld onder de verplichting voor ieder van hen om de helft van de schuld aan het UWV van € 14.537,10 voor zijn of haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen en elkaar voor de voldoening daarvan te vrijwaren. De inhoud van deze beschikking, waaraan gezag van gewijsde toekomt, vormt voor het hof het uitgangspunt.
6 november 2012 is overwogen dat partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor voldoening van de schuld aan het UWV, dat zij ieder de helft daarvan moeten voldoen en dat partijen elkaar dienen te vrijwaren voor de betaling van de helft van de schuld. Nu – zoals aangegeven – aan deze beslissing gezag van gewijsde toekomt, komt het hof niet toe aan de beoordeling van de door [appellante] opgeworpen discussie omtrent de hoofdelijke aansprakelijkheid.
6 november 2012 heeft genomen in de weg staat aan het opnieuw beoordelen van de vordering van [geïntimeerde] in deze procedure, gaat het hof daarin gelet op het vorenstaande niet in mee. Dat er in de beschikking van de rechtbank Groningen is beslist over de draagplicht voor de schuld aan het UWV sluit, anders dan [appellante] stelt, niet uit dat daarnaast sprake kan zijn van een regresvordering. Voor het bepalen van de hoogte van die regresvordering is de beslissing over de draagplicht van belang. Er is, anders dan [appellante] stelt, geen sprake van een herhaalde vordering van gelijke inhoud en strekking tegen dezelfde wederpartij. In deze procedure stelt [geïntimeerde] immers een regresvordering in, terwijl de procedure in 2012 over de draagplicht voor de schuld aan het UWV ging. Voor zover [appellante] heeft gesteld dat [geïntimeerde] niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn vorderingen, dan wel dat sprake zou zijn van misbruik van procesrecht, gaat het hof daarin niet mee.
Heeft [geïntimeerde] de schuld aan het UWV voldaan?
21 februari 2019 nog een bedrag van € 3.685,89 openstond. Dat wordt door [appellante] betwist. Zij wijst erop dat uit het overzicht blijkt dat het bedrag van € 14.078,94 is vermeerderd met drie bedragen en dat er een vijftal bedragen wel in de kolom ‘bruto bedrag’ staan vermeld, maar niet in de kolom ‘ontvangen of verrekend’.
“
Overzicht betalingsregeling voor de heer [geïntimeerde]
€ 7.333,50 bedraagt. Zij is van mening dat [geïntimeerde] daar inzicht in had moeten verschaffen.
21 februari 2019 nog een bedrag van € 3.685,89 openstond. Het hof ziet in hetgeen [appellante] heeft gesteld onvoldoende onderbouwde betwisting om niet uit te gaan van de juistheid van het overzicht van het UWV, te meer nu het totaalbedrag van de drie posten waarmee de schuld volgens [appellante] zou zijn vermeerderd (€ 14,- + € 420,77 + € 314,59) exact overeenkomt met het totaal van de bedragen die volgens [appellante] niet in de kolom ‘ontvangen of verrekend’ zijn opgenomen. Mede in aanmerking genomen de aflossing van
€ 7.333,50 die blijkt uit het als productie 3 bij de memorie van antwoord overgelegde bankafschrift, in samenhang met de brief van het UWV aan [geïntimeerde] van 6 december 2019, is naar het oordeel van het hof voldoende vast komen te staan dat [geïntimeerde] ten minste voor een bedrag van € 14.078,94 heeft afgelost op schulden aan het UWV die betrekking hebben op de huwelijkse periode van partijen. Gelet hierop kan in het midden blijven hoe de openstaande schuld van [geïntimeerde] in de periode van 7 maart 2019 tot 6 december 2019 is verminderd van € 15.786,08 naar € 7.333,50.
Is de rechtsvordering van [geïntimeerde] verjaard?
6 november 2012 een overeenkomst met elkaar hebben gesloten, ofwel op de datum van de beschikking van de rechtbank (6 november 2012).
13 december 2016 meer dan de helft van de schuld aan het UWV heeft betaald. Tegen die vaststelling is in hoger beroep als zodanig niet gegriefd. De verjaringstermijn van vijf jaren is daarom begonnen te lopen op 13 december 2016. Tussen partijen staat vast dat de verjaring in elk geval op 16 april 2018 door [geïntimeerde] is gestuit. De regresvordering van [geïntimeerde] is daarom niet verjaard.
Rechtsverwerking en derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid
Conclusie
De proceskosten in eerste aanleg
De proceskosten in hoger beroep
De beslissing