ECLI:NL:GHARL:2023:6521

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
200.316.755
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en waardevermeerdering woning in echtscheidingsprocedure

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de waardevermeerdering van een woning in het kader van een echtscheiding. Partijen, een vrouw en een man, zijn op huwelijkse voorwaarden getrouwd en hebben afgesproken dat de waardevermeerdering van de woning bij de ontbinding van het huwelijk gedeeld zou worden. De vrouw heeft in maart 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend en verzocht om een taxateur te benoemen voor de bepaling van de huidige waarde van de woning. De man heeft verweer gevoerd en stelde dat de WOZ-waarde als uitgangspunt moest dienen voor de waardevermeerdering.

De rechtbank heeft in haar beschikking van 1 juli 2022 bepaald dat de man aan de vrouw de helft van de waardevermeerdering van de woning moet voldoen, gebaseerd op de WOZ-waarde. De vrouw is in hoger beroep gegaan met grieven over de wijze van berekening van de waardevermeerdering. Het hof heeft de grieven van de vrouw gegrond verklaard en geoordeeld dat de waardevermeerdering moet worden berekend op basis van de marktwaarde, niet de WOZ-waarde. Het hof heeft de waarde van de woning op het moment van ontbinding van het huwelijk vastgesteld op € 570.000, wat resulteert in een waardevermeerdering van € 270.000, die door de man aan de vrouw moet worden betaald.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld over schenkingen die tijdens het huwelijk zijn ontvangen. De man heeft schenkingen van zijn moeder ontvangen die buiten de gemeenschap vallen, en het hof heeft bepaald dat de vrouw hem € 17.714 moet betalen wegens deze schenkingen. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover deze in strijd was met de beslissing van het hof, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.316.755
(zaaknummers rechtbank Gelderland 385806 en 390229)
beschikking van 1 augustus 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.P.L.M. Buijsrogge te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.L. Verhoeven te Haarlem.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 juli 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties 1 tot en met 15 (stukken eerste aanleg), ingekomen op 30 september 2022;
  • een journaalbericht van mr. Buijsrogge van 10 oktober 2022 met daarbij het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg;
  • het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties 1 tot en met 7;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties 16 tot en met 18;
  • een journaalbericht van mr. Buijsrogge van 5 juni 2023 met productie 18 (nogmaals i.v.m. leesbaarheid) tot en met 25;
  • een journaalbericht van mr. Verhoeven van 12 juni 2023 waarin bezwaar wordt gemaakt tegen de door de wederpartij overgelegde productie 19 en met voorwaardelijke overlegging van productie 8 (voor het geval productie 19 wordt toegelaten).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 juni 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De kern van de zaak

3.1
Partijen zijn [in] 2013 op huwelijkse voorwaarden getrouwd. De op 24 april 2013 opgemaakte huwelijkse voorwaarden houden in dat tussen de echtgenoten de wettelijke gemeenschap van goederen bestaat, waarvan echter zijn uitgezonderd de woning aan de [adres] te [woonplaats2] - die eigendom blijft van de man - en goederen die zij tijdens huwelijk verkrijgen krachtens erfrecht of schenking. In de huwelijkse voorwaarden zijn partijen verder overeengekomen (artikel 10 lid 1 van die huwelijkse voorwaarden) dat zij de tijdens het huwelijk ontstane waardevermeerdering van voormelde woning zullen delen bij de ontbinding van het huwelijk. De aanvangswaarde voor de berekening van de waardevermeerdering stellen partijen in de huwelijksvoorwaarden op € 350.000. Op 28 april 2017 zijn de huwelijkse voorwaarden op dit punt gewijzigd en is de aanvangswaarde door partijen op € 300.000 vastgesteld.
3.2
Op 23 maart 2021 heeft de vrouw een verzoek tot echtscheiding en tot het treffen van nevenvoorzieningen ingediend. De vrouw heeft daarbij onder meer verzocht om ten behoeve van de afrekening op grond van artikel 10 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden een taxateur te benoemen voor de bepaling van de huidige waarde van de woning. Verder heeft zij verzocht te bepalen dat de man binnen tien dagen na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking aan haar de helft van het verschil tussen de getaxeerde waarde en € 300.000 dient te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente. De man heeft verweer gevoerd tegen de wijze waarop de vrouw de waardevermeerdering berekent en tegen de betalingstermijn en de verzochte rente. Volgens de man dient voor de vaststelling van de huidige waarde te worden uitgegaan van de WOZ-waarde van de woning.
3.3
Bij de beschikking van 1 juli 2022 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en is - kort samengevat en voor zover van belang voor dit hoger beroep - bepaald dat de man aan de vrouw moet voldoen de helft van de waardevermeerdering van de woning bestaande uit het verschil tussen de WOZ-waarde op grond van de meest recente WOZ-beschikking en € 300.000. Het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw hem € 17.714 dient te vergoeden wegens door de moeder van de man gedane schenkingen is afgewezen.
3.4
De echtscheidingsbeschikking is op 12 oktober 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.5
De vrouw komt met drie grieven in hoger beroep van de beslissing van de rechtbank. De grieven zien op de wijze van berekening van de waardevermeerdering van de woning en de vrouw wijzigt haar verzoeken ten opzichte van die uit de eerste aanleg. Die (gewijzigde) verzoeken komen erop neer dat er een makelaar benoemd dient te worden die de woning taxeert en dat de man veroordeeld wordt om aan de vrouw binnen vier weken na die taxatie de helft van het verschil tussen de aldus getaxeerde waarde en € 300.000 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente indien betaling binnen een door het hof te bepalen betalingstermijn uitblijft.
3.6
De man voert verweer en heeft zelf twee grieven geformuleerd. De eerste grief ziet op de beslissing van de rechtbank ten aanzien van de waardevermeerdering van de woning. Daarin stelt hij dat van de WOZ-beschikking moet worden uitgegaan op het moment van de aanvraag van de scheiding en niet van de meest recente WOZ-beschikking zoals de rechtbank heeft beslist. Zijn tweede grief ziet op de afwijzing van zijn verzoek inzake schenkingen. Hij verzoekt het hof, samengevat, de verzoeken van de vrouw af te wijzen en te bepalen dat hij de vrouw op grond van artikel 10 lid 1 van de huwelijkse voorwaarden € 66.000 verschuldigd is en dat de vrouw hem € 17.714 dient te voldoen uit hoofde van tijdens het huwelijk ontvangen – en van de gemeenschap uitgesloten – schenkingen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Van de zijde van de man is bezwaar gemaakt tegen overlegging van productie 19 van de zijde van de vrouw. Gelet op dit bezwaar heeft het hof die productie dan ook niet gelezen in de voorbereiding van deze zaak. Die productie is kennelijk een verklaring van de vrouw zelf. Dergelijke verklaringen van procespartijen zelf worden doorgaans door het hof niet aan het procesdossier toegevoegd. Een uitvloeisel van de verplichte procesvertegenwoordiging is dat alle processtukken worden geschreven door de advocaten. Hetgeen partijen zelf willen indienen dient dus langs het filter van de advocaten te gaan en door partijen zelf opgestelde verklaringen dienen als gevolg daarvan niet als productie worden toegevoegd aan de processtukken. Het hof zal daarom geen acht slaan op productie 19 van de zijde van de vrouw en ook niet op productie 8 van de man. Die laatste productie was voorwaardelijk overgelegd, voor het geval het hof productie 19 van de zijde van de vrouw zou toelaten.
waardevermeerdering van de woning
4.2
Het hof zal de grieven van partijen die zien op de berekening van de waardevermeerdering van de woning gezamenlijk behandelen.
4.3
In hun huwelijkse voorwaarden van 24 april 2013 hebben partijen ten aanzien van de waardevermeerdering in artikel 10 lid 1 het navolgende opgenomen:
(…)
De echtgenoten komen overeen om de waardevermeerdering die tijdens het huwelijk optreedt met betrekking tot de woning aan [adres] te [woonplaats2] van de comparant sub 1, bij helfte te delen. Deze verrekening vindt plaats bij de ontbinding van het huwelijk of wanneer tussen de echtgenoten scheiding van tafel en bed wordt uitgesproken.
(…)
In de akte houdende wijziging huwelijkse voorwaarden van 28 april 2017 is ten aanzien van de waardevermeerdering het volgende opgenomen:
(…)
Artikel 10 lid 1 wordt in die zin gewijzigd dat het daarin genoemde bedrag van driehonderd vijftig duizend euro (€ 350.000,00) wordt verlaagd naar driehonderdduizend euro (€ 300.000,00).
Partijen zijn in goed onderling overleg weloverwogen tot deze lagere eventueel te verrekenen waarde gekomen ondermeer omdat de woz-waarde van de woning nadien voor het jaar tweeduizend dertien lager is vastgesteld, als gevolg van een aangetekend bezwaardoor de man, en er door de vrouw vanuit privémiddelen is en nog wordt mede-geïnvesteerd in de betreffende woning.
Terzake deze investeringen gedaan door de vrouw zal dan door haar geen verdere verrekening worden verlangd, tenzij partijen dit schriftelijk zullen zijn overeengekomen voor investeringen na heden.
(…)
4.4
Nu partijen het niet eens waren of voor de berekening van de waardevermeerdering bij de ontbinding van het huwelijk moest worden uitgegaan van de marktwaarde (standpunt van de vrouw) of de WOZ-waarde (standpunt van de man), heeft de rechtbank de wijze waarop de (wijziging) huwelijkse voorwaarden tot stand zijn gekomen nader beschouwd. Aldus is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de WOZ-waarde bij vaststelling van de aanvangswaarde een rol heeft gespeeld en kennelijk het uitgangspunt is geweest. Dan is het volgens de rechtbank logisch om voor de waardebepaling aan het einde van het huwelijk ook aansluiting te zoeken bij de WOZ-waarde.
4.5
Het hof volgt die redenering niet. Om een waardevermeerdering te kunnen berekenen zullen de beginwaarde en de eindwaarde moeten worden vastgesteld. Die beginwaarde hebben partijen uiteindelijk zelf vastgesteld op € 300.000. Zoals de rechtbank ook al heeft overwogen is het gebruikelijk om voor de bepaling van de waarde van een goed uit te gaan van de marktwaarde, vaak ook aangeduid als ‘waarde in het economisch verkeer’ en dat is ook wat partijen feitelijk hebben gedaan. Ten aanzien van de huwelijkse voorwaarden uit 2013 heeft de man bij de rechtbank immers verklaard, zoals blijkt uit het proces-verbaal van die zitting, dat de hij voor de (aanvangs)waarde aansluiting heeft gezocht bij de toen bekende WOZ-waarde, omdat hij net zijn belastingaangifte had gedaan waarin een WOZ-waarde van € 374.000 was vermeld. In zijn visie echter is de WOZ-waarde vaak te hoog daarom heeft hij de vrouw heeft voorgesteld om een lagere waarde in de huwelijkse voorwaarden op te nemen: € 350.000. Volgens hem was het huis toen geen € 374.000 waard. Uit die verklaringen blijkt naar het oordeel van het hof duidelijk dat de man is uitgegaan van de marktwaarde, immers de WOZ-waarde was in zijn visie te hoog en volgens hem was het huis geen € 374.000 waard. Dat de aanvangswaarde later is bijgesteld, onder meer omdat de WOZ-waarde naar aanleiding van een ingediend bezwaar lager is uitgevallen doet aan het voorgaande niet af. Bij die bijstelling speelde bovendien ook mee dat de vrouw vanuit haar privévermogen investeringen in de woning had gedaan en zou doen. In hoger beroep stelt de man nu dat het in 2013 juist de vrouw was die de WOZ-waarde toen te hoog vond en dat de man daarom met € 350.000 akkoord is gegaan, maar dit is door de vrouw ter zitting betwist. Bovendien staat die stelling van de man haaks op hetgeen hij in eerste aanleg heeft verklaard. Het hof gaat hier dan ook aan voorbij.
4.6
Uit de voorhanden zijnde stukken en verklaringen volgt naar het oordeel van het hof dat de WOZ-waarde alleen een hulpmiddel en handvat is geweest om de werkelijke waarde, ofwel de marktwaarde, vast te stellen. De WOZ-waarde is ook nooit € 350.000 of € 300.000 geweest zoals blijkt uit een lijstje in het ‘verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek’ uit de eerste aanleg van de man (randnummer 37). In dat lijstje heeft hij de ontwikkeling van de WOZ-waarde over de periode 2010 tot en met 2020 opgenomen.
4.7
In de tekst van de huwelijkse voorwaarden van 2013 en de wijziging in 2017 is ook niet opgenomen dat de aanvangswaarde wordt vastgesteld op de WOZ-waarde. Ook ten aanzien van de eindwaarde is in de huwelijkse voorwaarden niet opgenomen dat bij ontbinding van het huwelijk moet worden uitgegaan van de WOZ-waarde.
4.8
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat voor het berekenen van de waardevermeerdering moet worden uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer ten tijde van ontbinding van het huwelijk: de eindwaarde. In zoverre slagen dus de grieven van de vrouw. De man stelt in zijn eerste grief en in het verweer op de tweede grief wel dat uitgaan van de waarde op tijdstip van ontbinding van het huwelijk in strijd is met de redelijkheid en billijkheid, maar dat ziet het hof niet zo. De man doelt daarmee op de waarde fluctuaties op de woningmarkt die hij als onvoorziene omstandigheid aanmerkt, zeker gelet de explosieve waardestijgingen van de afgelopen jaren. Partijen hebben er echter zelf voor gekozen de waardevermeerdering van de woning tijdens huwelijk te delen. Daarbij hebben partijen bewust de onzekere factor van toekomstige waarde fluctuaties aanvaard. Dat prijzen op de woningmarkt thans hoog zijn, maakt nog niet dat ongewijzigd nakomen van de afspraken uit de huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Grief 1 van de man faalt.
4.9
Vervolgens is dan de vraag wat die waarde was op het moment van ontbinding van het huwelijk, waarbij het hof als datum voor ontbinding van het huwelijk uitgaat van 12 oktober 2022. Dat is de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in het huwelijksgoederenregister. Met partijen is ter zitting besproken dat die waarde kan worden vastgesteld door een (door het hof te benoemen) taxateur, of dat het hof zelf schattenderwijs de te hanteren waarde vaststelt. Nu partijen het niet eens zijn welke taxateur die waardebepaling dient uit te voeren – de man wil dit niet laten doen door een van de door de vrouw voorgestelde makelaars/taxateurs – zal het hof zelf de te hanteren waarde schattenderwijs vaststellen. Daarbij baseert het hof zich op vrij toegankelijke bronnen (websites) zoals huispedia.nl en funda.nl., maar ook op de mededeling van de man dat een huis van een van de buren, qua type woning vergelijkbaar met dat van de man, onlangs is verkocht voor € 600.000. Op grond daarvan stelt het hof waarde van de woning op 12 oktober 2022 schattenderwijs op € 570.000.
4.1
De waardevermeerdering is dus € 270.000 en deze dient op grond van de huwelijkse voorwaarden door partijen bij helfte te worden gedeeld wordt. Ter uitvoering daarvan dient de man aan de vrouw € 135.000 te betalen. De man heeft weliswaar gesteld dat hij maximaal € 100.000 kan financieren, maar dat is door de vrouw betwist en door de man niet aangetoond. Het hof gaat aan die stelling van de man voorbij.
schenkingen
4.11
Op grond van de tussen partijen geldende huwelijkse voorwaarden zijn van de gemeenschap van goederen uitgezonderd goederen die een echtgenoot krijgt tijdens het huwelijk krachtens schenking.
4.12
De vrouw heeft van haar ouders tijdens huwelijk schenkingen ontvangen ten aanzien waarvan partijen het eens zijn dat die, op grond van het vorenstaande, niet tot de gemeenschap behoren. Ook de man heeft schenkingen ontvangen maar daarvan stelt de vrouw dat die niet in de gemeenschap zijn gevallen. Volgens haar zijn die schenkingen namelijk aan partijen samen gedaan. De rechtbank heeft de vrouw daarin gevolgd. De gemeenschap is verdeeld, waaronder dus de schenkingen. De tweede grief van de man richt zich tegen het oordeel van de rechtbank op dit punt.
4.13
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de schenkingen van de moeder van de man niet in de gemeenschap zijn gevallen. Deze blijven op grond van de huwelijkse voorwaarden schenkingen die tijdens het huwelijk zijn ontvangen buiten de gemeenschap. Dat de schenkingen van de moeder van de man op de gezamenlijke rekening zijn gestort maakt dit niet anders. Ook een van de schenkingen die de vrouw van haar ouders heeft ontvangen is op de gezamenlijke rekening binnengekomen. Door de man is verklaard dat hij deze gezamenlijke rekening al had ten tijde van zijn vorige huwelijk en dat zijn moeder ook toen al schenkingen op die rekening overmaakte. Nadat de man is gehuwd met de vrouw heeft hij de tenaamstelling van deze rekening gewijzigd zodat dit een gezamenlijke rekening werd. De schenkingen van zijn moeder bleven op deze rekening binnenkomen. Uit een overgelegde verklaring van de broer en zuster van de man volgt dat de ouders van de man al voor de eeuwwisseling jaarlijks schenkingen aan haar kinderen deden. Er is dus sprake van een lange schenkingstraditie, een traditie die ook na het overlijden van de vader van de man en tijdens het huwelijk van partijen door zijn moeder is doorgezet. Dat de man op een gegeven moment zelf als gemachtigde de overboekingen deed bij zijn moeder, omdat zij daartoe niet goed meer in staat was doet daar niet aan af. Uit de omschrijvingen bij die schenkingen (zoals ‘prettige feestdagen’ of ‘schenking 2019, groeten ma’, of ‘overboeking gift ma’) kan ook niet geconcludeerd worden dat die aan partijen samen zijn gedaan. Een uitsluitingsclausule hoeft bij die schenkingen niet te worden opgenomen, omdat op grond van de huwelijkse voorwaarden schenkingen al buiten de gemeenschap blijven. Een bepaling die partijen zelf expliciet in hun huwelijkse voorwaarden hebben opgenomen, terwijl voor het overige tussen hen de wettelijke gemeenschap van goederen geldt.
4.14
Grief II van de man slaagt. Het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw hem € 17.714 dient te voldoen zal het hof alsnog toewijzen.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slagen de grieven van de vrouw en slaagt de tweede grief van de man. Zijn eerste grief faalt. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen voor zover daarin is bepaald dat de man aan de vrouw de helft van het verschil tussen de WOZ-waarde op grond van meest recente WOZ-beschikking en € 300.000 moet voldoen en voor zover daarin het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw hem € 17.714 dient te betalen is afgewezen, en zal in zoverre beslissen als hierna vermeld.
5.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun ontbonden huwelijk betreft.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
6.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 juli 2022, voor zover daarin is bepaald dat de man aan de vrouw de helft van het verschil tussen de WOZ-waarde op grond van meest recente WOZ-beschikking en € 300.000 moet voldoen (onderdeel 4.4 van het dictum van die beschikking) en voor zover het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw hem € 17.714 dient te betalen is afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
6.2
bepaalt dat de man de helft van de waardevermeerdering die tijdens het huwelijk is opgetreden met betrekking tot de woning aan de [adres] te [woonplaats2] , bestaande uit de helft van het verschil tussen € 570.000 en € 300.000, ofwel € 135.000, aan de vrouw dient te voldoen;
6.3
bepaalt dat de vrouw aan de man dient te voldoen € 17.714 wegens door de man ontvangen schenkingen van zijn moeder;
6.4
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
6.6
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, J.B. de Groot en M.E.L. Klein, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 1 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.