In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de waardevermeerdering van een woning in het kader van een echtscheiding. Partijen, een vrouw en een man, zijn op huwelijkse voorwaarden getrouwd en hebben afgesproken dat de waardevermeerdering van de woning bij de ontbinding van het huwelijk gedeeld zou worden. De vrouw heeft in maart 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend en verzocht om een taxateur te benoemen voor de bepaling van de huidige waarde van de woning. De man heeft verweer gevoerd en stelde dat de WOZ-waarde als uitgangspunt moest dienen voor de waardevermeerdering.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 1 juli 2022 bepaald dat de man aan de vrouw de helft van de waardevermeerdering van de woning moet voldoen, gebaseerd op de WOZ-waarde. De vrouw is in hoger beroep gegaan met grieven over de wijze van berekening van de waardevermeerdering. Het hof heeft de grieven van de vrouw gegrond verklaard en geoordeeld dat de waardevermeerdering moet worden berekend op basis van de marktwaarde, niet de WOZ-waarde. Het hof heeft de waarde van de woning op het moment van ontbinding van het huwelijk vastgesteld op € 570.000, wat resulteert in een waardevermeerdering van € 270.000, die door de man aan de vrouw moet worden betaald.
Daarnaast heeft het hof geoordeeld over schenkingen die tijdens het huwelijk zijn ontvangen. De man heeft schenkingen van zijn moeder ontvangen die buiten de gemeenschap vallen, en het hof heeft bepaald dat de vrouw hem € 17.714 moet betalen wegens deze schenkingen. De beschikking van de rechtbank is vernietigd voor zover deze in strijd was met de beslissing van het hof, en de proceskosten zijn gecompenseerd.