ECLI:NL:GHARL:2023:6519

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
200.313.099
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van zorgregeling, hoofdverblijfplaats, kinderalimentatie en vervangende toestemming voor vaccinaties in echtscheidingsprocedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw die in 2015 zijn gehuwd en twee minderjarige kinderen hebben. De man heeft op 26 juli 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna het huwelijk in 2022 is ontbonden. De rechtbank Gelderland had eerder een beschikking gegeven over de zorgregeling, hoofdverblijfplaats van de kinderen en kinderalimentatie. De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met negen grieven die onder andere betrekking hebben op de zorgregeling, de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de kinderalimentatie en de verdeling van de gemeenschap van goederen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 maart 2023 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig geweest. Het hof heeft de grieven van de man en de vrouw besproken en heeft vastgesteld dat er behoefte is aan een zorgregeling die in het belang van de kinderen is. Het hof heeft besloten dat de kinderen in een bepaalde regeling bij de man en de vrouw verblijven, waarbij de wisselmomenten beperkt blijven om onrust te voorkomen.

Wat betreft de hoofdverblijfplaats van de kinderen heeft het hof geoordeeld dat deze bij de vrouw blijft, omdat dit in het belang van de kinderen is. De man had verzocht om de hoofdverblijfplaats van de oudste dochter bij hem te bepalen, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. De kinderalimentatie is vastgesteld op € 58,- per kind per maand, rekening houdend met de draagkracht van beide ouders. Daarnaast heeft het hof toestemming verleend aan de man om de kinderen te laten inenten volgens het Rijksvaccinatieprogramma. De beschikking van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd en opnieuw vastgesteld, waarbij de verzoeken van de man en vrouw zijn beoordeeld en deels toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.313.099 en 200.313.100
(zaaknummers rechtbank Gelderland 391158 en 397316)
beschikking van 1 augustus 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. R.F. Vonk te Ede
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.C.W. Duiveman te Dalfsen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 13 april 2022, zoals hersteld bij beschikking van 5 september 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 juli 2022;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met productie;
- een journaalbericht van mr. Vonk van 17 maart 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Duiveman van 17 maart 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Vonk van 20 maart 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Duiveman van 27 maart 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 maart 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Voorts was aanwezig een vertegenwoordiger van Jeugdbescherming Gelderland (hierna: de GI).

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2015 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij zijn de ouders van [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2017, [de minderjarige2] (verder: [de minderjarige2] , geboren [in] 2020, en [de minderjarige3] , geboren en overleden [in] 2019.
3.2
De man heeft op 26 juli 2021 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.3
Het huwelijk van partijen is [in] 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.4
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op 24 december 2021 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar, welke termijn is verlengd tot 24 december 2023.
3.5
Bij beschikking van 29 december 2022 heeft dit hof het verzoek van de vrouw tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de vastgestelde regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [de minderjarige1] en [de minderjarige2] (verder ook: de zorgregeling) betreft, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking, zoals hersteld bij beschikking van 5 september 2022, heeft de rechtbank – voor zover hier van belang en samengevat – de echtscheiding uitgesproken tussen partijen, bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vrouw zal zijn, een regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) vastgesteld, bepaald dat de man aan de vrouw € 81,- per kind per maand zal betalen aan kinderalimentatie, de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap vastgesteld zoals weergegeven onder 5.6 van die beschikking en de verzoeken van partijen voor het overige afgewezen.
De bestreden beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behalve wat betreft de uitgesproken echtscheiding.
4.2
De man is met negen grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief I ziet op de zorgregeling, grief II ziet op de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] , grief III ziet op de kinderalimentatie, de grieven IV tot en met XII en grief IX zien op de verdeling van de gemeenschap van goederen en grief XIII ziet op de vervangende toestemming voor inenting van de kinderen.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen) en opnieuw rechtdoende (verkort weergegeven):
- een reguliere zorgregeling en een zorgregeling voor vakanties en bijzondere dagen vast te stellen zoals weergegeven in het petitum van het beroepschrift onder a tot en met d;
- te bepalen dat [de minderjarige1] haar hoofdverblijfplaats bij hem heeft;
- te bepalen dat hij voor [de minderjarige1] geen kinderalimentatie verschuldigd is en dat de vrouw aan hem man per datum echtscheiding € 95,- per maand dient te betalen;
- de voor [de minderjarige2] te betalen kinderalimentatie te verlagen naar € 52,- per maand;
- zijn vordering op de vrouw ter zake de kinderopvang en kinderopvangtoeslag vast te stellen op € 6.517,02;
- te bepalen dat de vrouw aan hem uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap € 3.653,14 dient te voldoen;
- ter zake de nagedachtenis van [de minderjarige3] te beslissen zoals weergegeven in het petitum van het beroepschrift onder j;
- te bepalen dat er geen bankrekening is van [de bank] met rekeningnummer [nummer1] die onderdeel uitmaakt van de huwelijksgoederengemeenschap;
- aan hem vervangende toestemming te verlenen om de kinderen te laten inenten conform het Rijksvaccinatieprogramma;
- te bepalen dat ter zake de verdeling van de inboedel (inclusief de zonnepanelen) aan hem toekomt:
- Bollamp woonkamer natuurpatroon,
- paaseieren die in elkaar passen als Matroesjka-poppen,
- trouwring,
- knutselwerk van de kinderen, gemaakt voor verjaardag man en vaderdag,
en alle overige bezittingen aan de vrouw, waarbij zij aanvullend nog € 5.000,- aan hem dient te betalen.
4.3
De vrouw is op haar beurt met vijf grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De grieven 1 tot en met 4 zien op de zorgregeling en grief 5 ziet op de kinderalimentatie.
De vrouw verzoekt het hof de verzoeken van de man in (het principaal) hoger beroep af te wijzen en in het incidenteel hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking ten aanzien van de reguliere zorgregeling en, opnieuw beschikkende, een zorgregeling vast te stellen zoals weergegeven in het petitum van het verweerschrift tevens incidenteel beroepschrift.
4.4
De man verzoekt het hof de verzoeken van de vrouw in het incidenteel hoger beroep af te wijzen met uitzondering van grief XIII (ten aanzien van moederdag en vaderdag), waarin hij zich kan vinden.
4.5
Het hof zal de grieven in het principaal en het incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken. Voorafgaand aan en tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zijn grieven V (overbedeling), VI (herinneringen [de minderjarige3] ) en VII (bankrekening [de bank] ) ingetrokken, zodat deze geen bespreking behoeven.

5.De motivering van de beslissing

zorgregeling
5.1
Wat betreft de zorgregeling stelt het hof vast dat partijen beiden een uitgebreide en gedetailleerde regeling wensen, afwijkend van de door de rechtbank vastgestelde regeling en de regeling zoals die nadien door partijen is uitgevoerd. Het hof is van oordeel dat, zoals ook de GI heeft aangevoerd, het aantal wisselmomenten (zo) beperkt (mogelijk) moet blijven, omdat die momenten voor veel onrust zorgen bij deze jonge kinderen. Daarnaast acht het hof het van belang dat de duur van het verblijf van de kinderen bij de man meer in overeenstemming komt met de duur van hun verblijf bij de vrouw. Er zijn geen zwaarwegende redenen die zich daartegen verzetten.
5.2
Het hof acht navolgende regeling op dit moment het meest in het belang van de kinderen. Daarbij merkt het hof op dat het in het kader van de ondertoezichtstelling van de kinderen aan de GI is om de regeling aan te passen wanneer de wisselmomenten toch nog problemen opleveren of nog steeds te veel onrust bij de kinderen veroorzaken.
5.3
De regeling houdt in:
- dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de ene, oneven, week van zaterdag 8.00 uur tot dinsdagochtend voor school bij de man verblijven, waarbij de vrouw de kinderen op zaterdag om 8.00 uur bij de man brengt en de man op dinsdagochtend eerst [de minderjarige1] naar school brengt en daarna aansluitend [de minderjarige2] naar de vrouw;
- dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de andere, even, week van maandagmiddag tot woensdagochtend bij de man verblijven, waarbij hij [de minderjarige2] op maandagmiddag eerst bij de vrouw ophaalt en daarna aansluitend [de minderjarige1] bij school en op woensdagochtend [de minderjarige2] naar het kinderdagverblijf brengt en [de minderjarige1] naar school.
De door de rechtbank vastgestelde regeling voor de vakanties zal het hof ongewijzigd laten.
Het hof acht het niet nodig een bepaling op te nemen over moederdag en vaderdag, nu partijen het erover eens zijn dat en hoe lang de kinderen dan bij de desbetreffende ouder zullen zijn.
hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1]
5.4
De man is van mening dat het bepalen van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij hem, naast het te behalen fiscaal voordeel voor partijen, ertoe zal leiden dat partijen over en weer zullen worden gemotiveerd de andere ouder te informeren en beter kunnen inschatten wat zij van elkaar kunnen verwachten. Daarbij doet het recht aan de gelijkwaardigheid van partijen als ouders, aldus de man. De vrouw betwist dat.
5.5
Het hof ziet onvoldoende grond om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de man te bepalen en daarmee een onderscheid tussen beide kinderen te maken. Zoals de vrouw terecht heeft opgemerkt, kan hierdoor (onnodig) discussie ontstaan over de kosten van kinderopvang en wie die gaat voldoen en over de fiscale voordelen. Het hof acht, evenals de rechtbank, een eenduidige en financieel eenvoudige constructie het meest in het belang van de kinderen. Het hof onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat deze los staat van de zorgregeling, die recht doet aan de gelijkwaardige rol van partijen met betrekking tot de zorg voor de kinderen.
kinderalimentatie
5.6
Omdat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de vrouw gehandhaafd blijft, passeert het hof het (primaire) verzoek van de man te bepalen dat hij geen kinderalimentatie voor [de minderjarige1] zal betalen. Ten aanzien van zijn (subsidiaire) verzoek de kinderalimentatie op een lager bedrag vast te stellen, oordeelt het hof als volgt.
5.7
De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen – na indexering – bepaald op € 1.467,- per maand in 2021. Tegen de hoogte van dit bedrag is geen grief gericht, zodat het hof van dit bedrag uitgaat. Na indexering bedraagt de behoefte in 2022 € 1.495,- per maand (€ 747,50 per kind per maand).
5.8
De man heeft in zijn beroepschrift verzocht de draagkrachtberekening van de rechtbank te corrigeren op twee punten: de zorgkorting en zijn woonlasten. Bij zijn akte van 17 maart 2023 heeft hij alsnog bezwaar gemaakt tegen de door de rechtbank vastgestelde inkomens van beide partijen en daartoe aanvullende gegevens en een aantal nieuwe draagkrachtberekeningen in het geding gebracht. De vrouw betwist (de juistheid van) de inkomensgegevens van de man.
5.9
Los van de vraag of de man in dit stadium van de procedure nog nieuwe grieven kan aanvoeren (bij wijze van uitzondering op de in beginsel strakke tweeconclusieregel) ziet het hof gezien de hoogte van het door de man gestelde gemiddelde inkomen geen aanleiding af te wijken van het inkomen van de man zoals dat door de rechtbank is vastgesteld. Daarbij is, zoals gebruikelijk in het geval van een eenmanszaak, rekening gehouden met het gemiddelde inkomen over drie jaren, waarbij in dit geval inbegrepen een tijdelijk lagere winst gedurende de coronacrisis.
De vrouw heeft nog aangevoerd dat zou moeten worden uitgegaan van de privéonttrekkingen van de man uit zijn onderneming, maar zij kan zich ermee verenigen dat wordt uitgegaan van het door de rechtbank vastgestelde (gemiddelde) inkomen van de man uit zijn onderneming.
5.1
Aan de zijde van de vrouw gaat het hof uit van het op de jaaropgaven 2022 vermelde inkomen van (€ 37.142,- + € 14.391,-) in totaal € 51.533,- bij een dienstverband van 0,9 fte. Met een omzetting van de arbeidsovereenkomst van de vrouw naar 0,5 fte (zoals volgens de vrouw eerder ook het geval was na de geboorte van de kinderen) houdt het hof geen rekening, omdat de noodzaak daarvoor niet is aangetoond en de man eveneens een groot aandeel van de zorg voor de kinderen op zich neemt.
5.11
Ten aanzien van de zorgkorting stelt het hof vast dat de kinderen ongeveer 3 dagen per week (en de helft van de schoolvakanties) bij de man (zullen) doorbrengen. Daarbij hoort volgens de richtlijnen van de Expertgroep Alimentatienormen een zorgkorting van 35%. Bij een behoefte van € 747,50 per kind per maand is dat € 261,60 per kind per maand.
5.12
De man heeft het hof verzocht met zijn werkelijke woonlasten te rekenen, omdat hij dubbele woonlasten heeft (gehad) in de periode dat de vrouw de woning nog niet had overgenomen. Het hof overweegt in dat kader dat de voormalige echtelijke woning op 2 november 2022 is overgedragen aan de vrouw. Mede gelet op de korte periode waarin de man dubbele woonlasten stelt te hebben gehad (in de periode van 10 juni 2022 (datum inschrijving echtscheidingsbeschikking) tot 2 november 2022 en de (onweersproken) stelling van de vrouw dat de man niet alle hypothecaire betalingen heeft voldaan, ziet het hof geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat met een forfaitair bedrag aan woonlasten rekening wordt gehouden. Voor zover niet alle hypothecaire lasten (tijdig) zijn voldaan, dienen deze tussen partijen te worden verrekend in het kader van de verdeling.
5.13
Voor het overige gaat het hof uit van de posten en bedragen zoals opgenomen in de draagkrachtberekeningen die aan de bestreden beschikking zijn gehecht.
5.14
Uit de aangehechte berekeningen blijkt dat de draagkracht van de man voor kinderalimentatie € 780,- per maand (€ 390,- per kind per maand) bedraagt en van de vrouw € 1.044,- per maand (€ 522,- per kind per maand).
5.15
De draagkracht van de man en de vrouw bedraagt gezamenlijk (€ 780,- + € 1.044,-) € 1.824,- per maand. Naar rato van ieders draagkracht dient de man van zijn draagkracht (€ 780,- / € 1.824,- x € 1.495,-) afgerond € 639,- per maand bij te dragen in de kosten van de kinderen en de vrouw (€ 1.044,- / € 1.824,- x € 1.495,-) afgerond € 856,- per maand. Omdat er voldoende draagkracht is om in de totale behoefte van de kinderen te voorzien, wordt de 35% zorgkorting van de man van € 523,- per maand (€ 261,60 per kind) volledig in mindering gebracht op zijn aandeel. Het hof zal de door de man te betalen kinderalimentatie daarom stellen op € 116,- per maand (€ 58,- per kind per maand).
verrekening kinderopvangtoeslag (KOT) en kosten kinderopvang
5.16
De man heeft verzocht te bepalen dat de vrouw hem de helft van te veel ontvangen (en terugbetaalde) KOT over 2019 (€ 536,-) en over 2021 (€ 1.900,-) zal betalen. De vrouw heeft in haar verweer in hoger beroep te kennen gegeven dat zij daarmee wat betreft de KOT over 2019 akkoord is. Ter zitting in hoger beroep zijn partijen overeengekomen dat de vrouw ook de helft van de KOT over 2021 aan de man zal betalen. Dat betekent dat de vrouw (€ 268,- + € 950,- =) € 1.218,- aan de man zal betalen. In zoverre ligt het verzoek van de man voor toewijzing gereed.
5.17
Wat betreft de volgens de man te verrekenen kosten kinderopvang in 2021 (€ 3.454,05) en 2022 (€1.845,-) stelt het hof vast dat deze kosten niet vallen onder verzorging en opvoeding van het kind maar het gevolg zijn van de keuze van de man om deze extra opvang op woensdagmiddag voor [de minderjarige2] voort te zetten. Deze kosten zijn voorts gemaakt na de peildatum (26 juli 2021, de datum waarop het verzoek tot echtscheiding is ingediend). Deze kosten komen daarom niet voor verrekening in aanmerking.
de inboedel
5.18
De man stelt dat de vrouw weigert mee te werken aan de verdeling van de inboedel. Hij verzoekt nu het hof enkele zaken aan hem toe te delen in combinatie met een door de vrouw aan hem te betalen vergoeding voor de overige inboedelgoederen. Volgens de vrouw zijn de persoonlijke spullen van de man, zoals afgesproken, aan hem afgegeven en moet voor de rest van de inboedel worden gekozen of geloot, overeenkomstig de beslissing van de rechtbank.
5.19
In het door de man aangevoerde ziet het hof geen aanleiding anders te beslissen dan de rechtbank heeft gedaan. De vrouw heeft de stelling van de man dat zij niet wenst mee te werken aan de verdeling gemotiveerd betwist en de man heeft zijn stellingen tegenover die betwisting niet nader onderbouwd. Tussen partijen geldt de afspraak dat de aan de man toebehorende erfstukken van zijn familie en zijn persoonlijke spullen aan hem zullen worden afgegeven en dat partijen de overige inboedel in onderling overleg zullen delen bij helfte. Mocht de vrouw de paaseieren die in elkaar passen als Matroesjka-poppen nog terugvinden, dan zal zij deze alsnog aan de man (moeten) afgeven.
de taxatiekosten
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de man nog verzocht te bepalen dat de kosten van de taxatie van de voormalige echtelijke woning bij helfte worden gedeeld. Dat verzoek is een nieuwe grief en wordt door het hof buiten beschouwing gelaten, omdat het in strijd is met de tweeconclusieleer. Dat het hier gaat om een uitzondering op die regel is gesteld noch gebleken.
vervangende toestemming voor vaccinaties
5.21
De man kan zich niet verenigen met afwijzing van zijn verzoek strekkende tot (vervangende) toestemming voor vaccinaties. Hij stelt in hoger beroep dat hij wil uitgaan van het schema van het RIVM en van de door het RIVM aanbevolen inentingen en dat hij daarmee voldoende heeft onderbouwd welke vaccinaties de kinderen nog niet hebben gehad en in de toekomst nog moeten krijgen.
De vrouw stelt dat partijen samen hebben gekozen om de kinderen niet te laten inenten, dat de man van standpunt is veranderd, maar zij niet. Zij refereert zich aan het oordeel van het hof wat betreft dit verzoek.
Het hof ziet geen gronden die zich verzetten tegen toewijzing van dit verzoek van de man.

6.De slotsom

Nu de grieven gedeeltelijk slagen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, deels vernietigen en beslissen als volgt.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Gewaarmerkte exemplaren van de gemaakte berekeningen van de draagkracht van partijen en van de verdeling van de kosten van de kinderen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
8.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 13 april 2022, zoals hersteld bij beschikking van 5 september 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
8.2
stelt vast als regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken – met uitzondering van de regeling van de vakanties – met betrekking tot [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ,
- dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de ene, oneven, week van zaterdag 8.00 uur tot dinsdagochtend voor school bij de man verblijven, waarbij de vrouw de kinderen op zaterdag om 8.00 uur bij de man brengt en de man op dinsdagochtend eerst [de minderjarige1] naar school brengt en daarna aansluitend [de minderjarige2] naar de vrouw;
- dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de andere, even, week van maandagmiddag tot woensdagochtend bij de man verblijven, waarbij hij [de minderjarige2] op maandagmiddag eerst bij de vrouw ophaalt en daarna aansluitend [de minderjarige1] bij school en op woensdagochtend [de minderjarige2] naar het kinderdagverblijf brengt en [de minderjarige1] naar school;
8.3
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 10 juni 2022 € 58,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
8.4
bepaalt dat de vrouw de helft van te veel ontvangen kinderopvangtoeslag over 2019 (€ 268,-) en over 2021 (€ 950,-), in totaal € 1.218,-, aan de man zal betalen;
8.5
verleent toestemming aan de man – welke toestemming die van de vrouw vervangt – [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te laten inenten overeenkomstig het Rijksvaccinatieprogramma;
8.6
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8.7
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
8.8
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, J.U.M. van der Werff en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 1 augustus 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.