ECLI:NL:GHARL:2023:6505

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
21-005611-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor poging tot doodslag en medeplegen van mishandeling met toepassing van adolescentenstrafrecht

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 augustus 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor een poging tot doodslag op zijn vader en voor het medeplegen van mishandeling. De feiten vonden plaats op 10 maart 2022, toen de verdachte met een mes zijn vader heeft gestoken tijdens een conflict. De rechtbank had de verdachte eerder een jeugddetentie van 278 dagen opgelegd, maar het hof heeft deze straf aangepast naar 15 maanden jeugddetentie, met aftrek van het voorarrest, en daarnaast een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd. Het hof verwierp het beroep op noodweer en noodweerexces, en oordeelde dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar was door een posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van een gewelddadige opvoeding. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden en het hof benadrukte de ernst van het geweld dat hij heeft gepleegd. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor immateriële schade. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke taakstraf afgewezen, gezien de oplegging van de PIJ-maatregel.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005611-22
Uitspraak d.d.: 1 augustus 2023
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 december 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers
18-061582-22 en 09-136935-22, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-005361-21, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2003,
thans verblijvende in JJI De Hunnerberg te Nijmegen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder parketnummer 18-061582-22 primair tenlastegelegde (‘poging tot doodslag’) en het onder parketnummer 09-136935-22 meer subsidiair tenlastegelegde (‘medeplegen van mishandeling’) tot een jeugddetentie van 17 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel). Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd om de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ad € 3.500,- geheel, hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke taakstraf, met parketnummer 18-005361-21, zal worden afgewezen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. G.G. Compagner, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen namens de benadeelde partij [benadeelde] door mr. Y.G. de Barbanson naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij voornoemd vonnis veroordeeld ter zake van het onder parketnummer 18-061582-22 primair tenlastegelegde (‘poging tot doodslag’) en het onder parketnummer 09-136935-22 meer subsidiair tenlastegelegde (‘medeplegen van mishandeling’) tot een jeugddetentie van 278 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel). Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2022, en de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaard. Verder heeft de rechtbank een schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 1.000,- opgelegd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2022. Ten slotte heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke taakstraf, met parketnummer 18-005361-21, afgewezen.
Het vonnis waarvan beroep zal om proceseconomische redenen worden vernietigd. Het hof zal opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 18-061582-22:
primair
hij op of omstreeks 10 maart 2022 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet een of meerma(a)l(en) met een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken in en/of tegen het hoofd en/of in en/of tegen de hals en/of in de rug en/of in de schouder en/of arm, althans lichaam van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 10 maart 2022 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een of meerma(a)l(en) met een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken in en/of tegen het hoofd en/of in en/of tegen de hals en/of in de rug en/of
in de schouder en/of arm, althans lichaam van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 10 maart 2022 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [slachtoffer] , heeft mishandeld door een of meerma(a)l(en) met een scherp en/of puntig voorwerp steken in en/of tegen het hoofd en/of in en/of tegen de hals en/of in de rug en/of in de schouder en/of arm, althans lichaam van
voornoemde [slachtoffer] ;
zaak met parketnummer 09-136935-22:
primair
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een gebroken jukbeen, heeft toegebracht, door die [benadeelde] meermalen te stompen/slaan tegen zijn jukbeen en/of kaak, althans in/tegen zijn hoofd/gezicht;
subsidiair
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [benadeelde] meermalen heeft gestompt/geslagen tegen zijn jukbeen en/of kaak, althans in/tegen zijn hoofd/gezicht, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 26 maart 2022 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] meermalen te stompen/slaan tegen zijn jukbeen en/of kaak, althans in/tegen zijn hoofd/gezicht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Zaak met parketnummer 18-061582-22 (aangever [slachtoffer] )
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw van verdachte is, overeenkomstig haar pleitnota, vrijspraak bepleit van het in de zaak met parketnummer 1806158222 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde. Daartoe is door de raadsvrouw aangevoerd dat geen sprake is van opzet bij verdachte om zijn vader te doden of te mishandelen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte het mes heeft meegenomen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de raadsvrouw van verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 10 maart 2022 ‘s avonds rond 21:00 uur naar de woning van zijn vader in [plaats 1] is gegaan. Hij had een vriend, [naam 1] , gevraagd om hem te brengen op diens scooter. Verdachte wilde met zijn vader, met wie hij geen goede verstandhouding had, gaan praten om te proberen de band tussen hen te herstellen. Verdachte heeft aangebeld bij de woning maar er werd niet open gedaan. Toen probeerde hij de aandacht van zijn vader te trekken door te gaan rijden op een quad, die in de (bedrijfs)loods stond. Verdachte was bezig om de quad van een mestwagen af te halen toen hij zijn vader opeens op hem zag afrennen met een mes in zijn linkerhand. Verdachte verstijfde en voor hij het wist, stond zijn vader naast hem en maakte die een stekende beweging. Verdachte probeerde de pols van zijn vader vast te pakken waarbij verdachte met het mes werd geraakt in zijn hand. Toen verdachte vervolgens met zijn linker onderarm op zijn vaders pols sloeg, viel het mes op de grond. Verdachte gaf zijn vader een elleboog op het hoofd. Verdachte pakte toen het mes en gooide het opzij. Vervolgens kreeg hij een klap op zijn hoofd van zijn vader en die probeerde verdachte op de grond te gooien. Ze vielen op de grond. In de worsteling die toen ontstond, wist de vader van verdachte het mes te pakken waarmee hij een zwaaiende beweging richting het been van verdachte maakte. Verdachte trapte toen het mes uit de hand van zijn vader waarbij het lemmet van het mes is afgebroken. Daarna probeerde zijn vader verdachte te wurgen. Verdachte pakte een deel van het mes (
het hof begrijpt: het lemmet) en stak daarmee zijn vader in de zij. Zijn vader liet toen los. Verdachte pakte het heft van het mes om druk op de wond in zijn hand te kunnen houden en hij gaf zijn vader een laatste klap op zijn hoofd om te voorkomen dat die achter hem aan kwam. Verdachte rende vervolgens weg.
Het hof acht de verklaring van verdachte, zoals hierboven weergegeven, niet geloofwaardig. De verklaring van verdachte vindt zijn weerlegging in, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. Zo valt het bij de vader van verdachte geconstateerde letsel niet te rijmen met de verklaring van verdachte. Het letsel bij vader bestond volgens de door de GGD-arts opgemaakte letselverklaring uit:
- een wond op het achterhoofd van 10 cm tot in het onderhuids bindweefsel;
- een wond op het behaarde hoofd aan de voorzijde, 8 cm tot in het onderhuidse bindweefsel;
- een wond rechtsachter in de nek van 8 cm (boven links richting rechtsonder) tot in het onderhuids bindweefsel;
- een oppervlakkige wond op de linker slaap van ongeveer 0,5 cm;
- een oppervlakkige wond op de rechter slaap van ongeveer 0,5 cm;
- een wond op de linkerschouder / bovenarm van 5 cm, tot in het onderhuidse bindweefsel;
- een wond aan de achterzijde van de borstkast links, ongeveer 5 cm in het bindweefsel met ondermijning van de huid;
- geringe barst- en schaafverwondingen van de huid beide handen en knieën.
De GGD-arts beschrijft de wonden als snij- en prikwonden.
Daartegenover staat dat het geconstateerde letsel wél past bij de verklaring van de vader van verdachte, aangever [slachtoffer] , zoals weergegeven in de aangifte. Aangever heeft verklaard dat hij verdachte zag in zijn loods, dat verdachte een mes in zijn rechterhand hield, op aangever kwam aflopen en direct op aangever begon in te steken. Verdachte stak in op zijn hoofd en rug. Aangever probeerde zich te verdedigen en in de worsteling zijn ze op de grond gevallen. Aangever zag dat het lemmet van het mes op de grond lag, maar verdachte bleef op hem insteken. Ineens stopte verdachte en liep weg. Aangever denkt dat dit kwam omdat hij om hulp riep en één van zijn medewerkers met de vrachtwagen thuiskwam.
Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor de discrepantie tussen het geconstateerde letsel en de gang van zaken zoals verdachte heeft verklaard. De eerder gedane suggestie van verdachte dat aangever dit letsel bij zichzelf zou hebben toegebracht, acht het hof onaannemelijk.
De omstandigheid dat in de woning van verdachte door de politie een zelfde soort messenset (van [winkel] ) is aangetroffen als de messenset waartoe het mes waarmee is gestoken behoort, en dat het grootste mes van de set van verdachte ontbrak terwijl het mes waarmee is gestoken ook het grootste mes van de set betreft, draagt bij aan de overtuiging dat verdachte degene was die het mes heeft meegenomen en daarmee aangever heeft gestoken.
Het hof gaat aldus uit van de lezing van aangever. Uit diens verklaring blijkt dat verdachte bewust en met vol opzet op het hoofd, de hals en de rug van aangever heeft ingestoken met een groot keukenmes.
Het met een mes steken in het hoofd, de hals en de rug, verricht op de wijze zoals verdachte dat heeft gedaan, brengt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich dat het slachtoffer ten gevolge daarvan komt te overlijden. Het hoofd, de hals en de rug zijn immers kwetsbare onderdelen van het lichaam waarin zich onder andere grote bloedvaten en andere vitale structuren bevinden. Nu het algemene ervaringsregels betreft, heeft iedereen, dus ook verdachte, wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Dat het slachtoffer in dit geval niet daadwerkelijk is komen te overlijden, doet geen afbreuk aan de aanmerkelijkheid van die kans.
Het hof is van oordeel dat verdachte voornoemde aanmerkelijke kans ook bewust heeft
aanvaard. Het met een groot keukenmes steken op de plaatsen zoals verdachte dat heeft gedaan, moet immers naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op de dood van aangever dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard en het opzet van verdachte is dan ook in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, de primair tenlastegelegde poging tot doodslag dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Zaak met parketnummer 09-136935-22 (aangever [benadeelde] )
Standpunt van de verdediging
Door de raadsvrouw van verdachte is vrijspraak bepleit van het in de zaak met parketnummer 0913693522 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde wegens een gebrek aan bewijs dat verdachte aangever heeft geslagen en dat sprake is van medeplegen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde ‘medeplegen van mishandeling’.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door de raadsvrouw van verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het meer subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Aangever [benadeelde] heeft verklaard dat hij zich op 26 maart 2022 samen met een aantal andere jongeren op de luchtplaats van Teylingereind bevond. Op een gegeven moment begon een jongen te vechten met een andere jongen. Toen de groepsleiding gefocust was op dat incident, sloeg [naam 2] aangever tegen zijn linker jukbeen. Direct daarna voelde aangever een harde stoot tegen zijn kaak. Aangever zag dat [naam 2] en verdachte wegliepen, naar binnen. Uit de letselbeschrijving van de forensisch arts d.d. 17 november 2022, blijkt dat bij aangever onder meer sprake was van een op twee plaatsen gebroken onderkaak en een gebroken jukbeen links.
[naam 2] heeft verklaard dat hij aangever één vuistslag heeft gegeven. Uit het verslag beeldverwerking blijkt dat op camerabeelden van de luchtplaats het volgende is te zien: [naam 2] komt vanuit rechtsonder het camerabeeld in lopen als de groep jongeren zich verzamelt in de buurt van de deur om naar binnen te gaan. [naam 2] gaat dan in de buurt van verdachte staan. Aangever staat vlakbij de deur om naar binnen te gaan. Op het moment dat een begeleider de deur open doet, gaan twee jongens achter elkaar aanrennen. Vrijwel op hetzelfde moment lopen verdachte en [naam 2] in de richting van aangever. [naam 2] slaat aangever neer. Verdachte maakt vervolgens een beweging richting aangever. Vervolgens lopen [naam 2] en verdachte naar binnen.
Verdachte ontkent dat hij aangever heeft geslagen. Hij heeft verklaard dat hij niet heeft gezien dat [naam 2] aangever een klap gaf. Toen hij zag dat aangever op de grond lag, heeft hij hem een hand gegeven om hem overeind te helpen. Ze lieten elkaar vervolgens los en aangever viel daardoor naar achteren. Verdachte raakte toen met zijn knokkels het hoofd van aangever.
Gelet op de verklaring van aangever, het letsel bij aangever (meerdere breuken aan twee kanten van het gezicht) en de verklaring van [naam 2] dat hij één klap heeft gegeven, kan het niet anders dan dat óók verdachte aangever een klap heeft gegeven. Gelet op de aard en ernst van het letsel, te weten een gebroken kaak, moet het wel gaan om een harde en opzettelijke (vuist)slag. Het hof acht het onaannemelijk dat het letsel zou zijn ontstaan door, bij het omhoog helpen van aangever, per ongeluk met zijn knokkels langs het hoofd van aangever gaan. Het hof acht het verder onaannemelijk dat verdachte niet heeft gezien dat [naam 2] aangever sloeg. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte er vlakbij stond toen [naam 2] aangever een klap gaf.
Het hof acht het tenlastegelegde medeplegen bewezen. Er is sprake geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam 2] die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Immers, [naam 2] en verdachte liepen tegelijk naar aangever toe, hebben beide een klap gegeven en liepen daarna tegelijk naar binnen.
Met de verdediging en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu niet kan worden bewezen dat sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Wel kan het meer subsidiair tenlastegelegde, te weten het ‘medeplegen van mishandeling’, worden bewezen verklaard.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-061582-22 primair en in de zaak met parketnummer 09-136935-22 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zaak met parketnummer 18-061582-22:
primair
hij op 10 maart 2022 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een scherp en puntig voorwerp heeft gestoken in het hoofd en in de hals en in de rug en in de schouder en arm, van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zaak met parketnummer 09-136935-22:
meer subsidiair
hij op 26 maart 2022 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , tezamen en in vereniging met een ander, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] meermalen te stompen/slaan tegen zijn jukbeen en/of kaak.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw als subsidiair verweer aangevoerd dat verdachte in de zaak met parketnummer 18-061582-22 heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot verwerping van het noodweerverweer.
Oordeel van het hof
Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, blijkt dat het hof van oordeel is dat de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk zijn geworden. Aldus is het hof van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het verweer wordt verworpen.
Kwalificatie
Het in de zaak met parketnummer 18-061582-22 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Het in de zaak met parketnummer 09-136935-22 meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de
strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw als meer subsidiair verweer aangevoerd dat verdachte in de zaak met parketnummer 18-061582-22 een beroep toekomt op noodweerexces. De raadsvrouw heeft gesteld dat voor zover verdachte de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot verwerping van het noodweerexcesverweer.
Oordeel van het hof
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie (zie bespreking beroep op noodweer), zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Het verweer wordt verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte, destijds 18 jaar oud, heeft zich op 10 maart 2022 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij is in de avonduren naar de woning van zijn vader gegaan en heeft hem met een groot keukenmes meermalen gestoken. Het slachtoffer had meerdere steek-/snijwonden op zijn hoofd en in zijn nek en bovenlichaam. Uit de letselrapportage van de forensisch arts blijkt dat er geen penetratie tussen de ribben door heeft plaatsgevonden, maar dat dit wel een reële mogelijkheid was geweest. Als dit was gebeurd, hadden het hart of de longen geraakt kunnen worden en had sprake kunnen zijn van ernstig lichamelijk letsel of overlijden. Ook letsel in het hoofdhalsgebied zoals bij het slachtoffer is geconstateerd, kan ernstig lichamelijk letsel veroorzaken. Kortom, het had ook heel anders kunnen aflopen. Dat het relatief goed is afgelopen met het slachtoffer, is geenszins aan verdachte te danken.
Toen verdachte vanwege voormeld feit preventief gedetineerd zat in JJI Teylingereind heeft hij zich op 26 maart 2022 samen met een medegedetineerde schuldig gemaakt aan de mishandeling van aangever [benadeelde] . Toen zij zich op de luchtplaats bevonden, hebben verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer elk een (vuist)slag gegeven. Uit de medische gegevens blijkt dat het slachtoffer daarbij een tand is verloren en dat sprake was van een op twee plaatsen gebroken onderkaak en een gebroken jukbeen. Het slachtoffer is een paar dagen later onder algehele narcose geopereerd.
Verdachte heeft in beide gevallen ernstig geweld uitgeoefend op het slachtoffer en heeft daardoor op ernstige wijze inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Verdachte heeft voorts, door zijn ontkennende houding, op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
Het hof heeft gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie van 13 juni 2023 waaruit blijkt dat verdachte eenmaal eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een (andersoortig) strafbaar feit.
Ook heeft het hof gelet op de rapportages die over de persoon van verdachte zijn opgemaakt. Uit het Pro Justitia-rapport van 27 oktober 2022, opgemaakt door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog en dr. A.J.W.M. Trompenaars, psychiater, blijkt het volgende. Verdachte lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) waardoor zijn ontwikkeling gestagneerd is. De PTSS heeft hij overgehouden aan zijn zeer belaste voorgeschiedenis. Volgens getuigen, zijn moeder en volgens verdachte zelf is hij zijn hele leven getuige en slachtoffer geweest van fysiek geweld van de kant van zijn vader. Hij groeide daardoor op in een onveilige en instabiele situatie waarbij er continu sprake lijkt te zijn geweest van dreiging, intimidatie en vele escalaties. Doordat er onvoldoende aandacht geweest is voor verdachte kan gesproken worden van pedagogische en affectieve verwaarlozing. Beide ouders hebben verdachte ook inhoudelijk sterk betrokken bij hun conflicten waardoor er sprake geweest is van enige vorm van parentificatie (dat wil zeggen dat een jeugdige langdurig de rol van ouder op zich neemt) omdat verdachte poogde te bemiddelen en hij forse loyaliteitsconflicten heeft ervaren. Verdachte is daarnaast afhankelijk van cannabis, hetgeen een verdere afremmende werking op de rijping van zijn persoonlijkheid heeft. Voornoemde stoornissen waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte op dat moment. De deskundigen adviseren dan ook om die tenlastegelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De deskundigen schatten de kans op recidive - zonder interventies - in als hoog. Gevraagd naar de mogelijke interventies die dit recidivegevaar zouden kunnen beperken, geven de deskundigen aan dat het vooral van belang is dat verdachte wordt behandeld voor zijn trauma’s en dat hij abstinent blijft van het gebruik van verdovende middelen. Het onrijpe niveau van sociaal-emotioneel functioneren van verdachte, hetgeen ook duidelijk zichtbaar is in zijn gedrag, maakt volgens de deskundigen dat deze zeer noodzakelijke behandeling en begeleiding een pedagogische aanpak nodig heeft. De deskundigen adviseren daarom om verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht en om de behandeling te realiseren binnen het juridische kader van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De deskundigen geven aan dat dit, gelet op de ernst van het tenlastegelegde en gelet op de geringe motivatie en de weerstand van verdachte, het enige aangewezen juridische kader is. Vanuit een voorwaardelijke PIJ-maatregel, dan wel vanuit een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, zal volgens de deskundigen onvoldoende drang uitgaan om die zo gewenste therapietrouw te waarborgen, zeker niet op momenten dat het moeilijk zal zijn.
De reclassering van het Leger des Heils schrijft in het rapport van 17 november 2022 dat er vanaf jonge leeftijd sprake is geweest van huiselijk geweld gepleegd door vader en pedagogische en affectieve verwaarlozing door beide ouders. Verdachte kende weinig stabiliteit en veiligheid in zijn leven en woonde afwisselend bij vader of moeder. Rond zijn vijftiende jaar was hij thuisloos en verbleef bij overige familieleden of kennissen. Hij heeft hierdoor ondersteuning gemist in het behalen van belangrijke ontwikkelingstaken en is emotioneel overvraagd, hetgeen zijn sociaal-emotionele ontwikkeling tekort heeft gedaan. In de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde wat betreft vader, voelde verdachte zich in toenemende mate door hem afgewezen, terwijl hij juist hunkerde naar zijn goedkeurig en erkenning omtrent zaken uit het verleden. Er zijn daarbij aanwijzingen dat middelengebruik, indien bewezen, een luxerende werking heeft gehad op het handelen en mogelijk tot een verwarde toestand heeft geleid. De reclassering sluit zich aan bij de conclusies van de psycholoog en psychiater en conformeert zich aan het advies om aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Het hof kan zich verenigen met de conclusie van de psycholoog en psychiater omtrent de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en maakt die tot de zijne. Het hof
is daarom van oordeel dat het hiervoor bewezenverklaarde in verminderde mate aan
verdachte kan worden toegerekend. Het hof is verder, gelet op de adviezen van de deskundigen, van oordeel dat in de onderhavige zaak het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten, is het gerechtvaardigd om aan verdachte een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Het hof neemt daarbij een duur van 18 maanden als uitgangspunt. Vanwege het gegeven dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend, zal het hof de jeugddetentie matigen tot 15 maanden. De tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest dient op deze tijd in mindering te worden gebracht.
Mede gelet op de adviezen van de deskundigen zal het hof aan verdachte daarnaast een PIJ-maatregel opleggen.
Aan de wettelijke voorschriften voor het opleggen van deze maatregel is voldaan:
  • bij verdachte bestond ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en;
  • de gepleegde feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en;
  • de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van die maatregel, en;
  • de maatregel is in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Verdachte heeft ter zitting van het hof aangegeven dat hij eerder niet maar inmiddels wel gemotiveerd is voor een behandeling. Het hof acht het desondanks toch noodzakelijk om de PIJ-maatregel in onvoorwaardelijke vorm op te leggen. Het hof is van oordeel dat een behandeling in het kader van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel de grootste slagingskans heeft. Binnen voornoemd kader zal verdachte ononderbroken kunnen worden behandeld, zo nodig langer dan twee jaar. Zoals ook de rechtbank in haar vonnis heeft overwogen wordt aldus een duidelijk kader gecreëerd dat het (eventuele) gebrek aan motivatie of wisselingen in stabiliteit bij verdachte kan opvangen. Het hof heeft begrip voor de wens van verdachte om behandeld te worden in een voorwaardelijk kader, maar schat in dat een onvoorwaardelijk kader het meest effectief zal zijn. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat eerdere behandeltrajecten geen effect hebben gesorteerd mede door gebrek aan medewerking en dat de thans gestelde motivatie voor een behandeling zich beperkt tot behandeling in een ambulant kader, terwijl een PIJ-maatregel in het belang van de maatschappij is, de slachtoffers, maar uiteindelijk vooral van verdachte zelf.
Het hof overweegt tenslotte dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Verlenging van de PIJ-maatregel is in dit geval mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft in de zaak met parketnummer 09-136935-22 in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.500,00 wegens immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep gedeeltelijk, hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering verklaard. De rechtbank heeft daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opgelegd voor een bedrag van € 1.000,00 (niet hoofdelijk).
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 09-136935-22 meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.000,00. Dit bedrag is door de verdediging niet gemotiveerd betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte heeft het bewezenverklaarde feit samen met een ander gepleegd en zij zijn naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk voor de schade. Het hof zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien zijn medeverdachte deze al heeft betaald, en andersom.
Het hof zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze
uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de
kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog
moet maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Noord-Nederland van 18 oktober 2021 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren, bij niet voldoen te vervangen door 15 dagen jeugddetentie, parketnummer 18-005361-21. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Omdat het hof aan verdachte een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen zal opleggen, acht het hof het niet opportuun om de voorwaardelijke taakstraf ten uitvoer te leggen, zodat de vordering tot tenuitvoerlegging zal worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 77c, 77g, 77i, 77s, 77gg, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-136935-22 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-061582-22 primair en in de zaak met parketnummer 09-136935-22 meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-061582-22 primair en in de zaak met parketnummer 09-136935-22 meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-136935-22 meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-136935-22 meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.

Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.

Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
26 maart 2022.
Wijst af de vordering van de officier van justitie van het Parket Groningen van 18 mei 2022, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 oktober 2021, parketnummer 18-005361-21, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. E.C.M. Wolfert, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 1 augustus 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. T.H. Bosma is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.