In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek van de appellant om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) door de rechtbank Overijssel. De rechtbank had op 3 juli 2023 het verzoek afgewezen, omdat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden in de drie jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De appellant, die in de periode van 2017 tot 2022 een vennootschap onder firma had, had te maken met aanzienlijke schulden, waaronder preferente schulden aan de Belastingdienst en het UWV. Het hof oordeelde dat de appellant onvoldoende inzicht had gegeven in zijn schuldenlast en dat de overgelegde schuldenlijsten onvolledig waren. Het hof concludeerde dat de appellant de onderneming te lang had voortgezet ondanks de financiële problemen en dat hij niet had voldaan aan de vereisten van artikel 288 lid 1, aanhef en onder b, van de Faillissementswet. Het hof bekrachtigde daarom het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De appellant werd geadviseerd om hulp te zoeken bij het op orde brengen van zijn financiële situatie, wat een goede eerste stap zou zijn voor een eventueel nieuw WSNP-verzoek.