ECLI:NL:GHARL:2023:6495

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
21-003453-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vernieling en zware mishandeling met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het opzettelijk vernielen van een telefoon en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een benadeelde partij. De feiten vonden plaats op 30 april 2022, waarbij de verdachte de benadeelde meermaals heeft geslagen, wat resulteerde in een gebroken neus en andere verwondingen. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van acht maanden opgelegd, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar de straf gehandhaafd, omdat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige feiten die de veiligheid in het openbaar vervoer aantasten. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 4.618,73. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, omdat de verdachte zich opnieuw schuldig had gemaakt aan strafbare feiten tijdens de proeftijd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003453-22
Uitspraak d.d.: 28 juli 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 4 augustus 2022 met parketnummer 16-108320-22 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 13-319043-21, 22-001886-21, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de op te leggen straf en tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. M.T. de Vaal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte voor het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarden een meldplicht, het verlenen van medewerking aan verdiepingsdiagnostiek, beschermd wonen en het verlenen van medewerking aan alcoholcontrole.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] geheel toegewezen tot een bedrag van € 4.625,48, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Verder heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van twee eerder aan verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen voor de duur van respectievelijk 15 weken en twee maanden.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere bewezenverklaring komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 april 2022 te [plaats 1] , althans op het spoortraject tussen [plaats 2] en [plaats 1] , althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon en/of telefoonhoesje, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2. primair
hij op of omstreeks 30 april 2022 te [plaats 1] , althans op het spoortraject tussen [plaats 2] en [plaats 1] , althans in Nederland, aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, ontsierende en blijvende littekens in het gelaat en/of twee gebroken vingers, heeft toegebracht door die [benadeelde] meermaals tegen zijn gezicht en/of zijn handen, althans tegen zijn lichaam, te stompen/slaan;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 30 april 2022 te [plaats 1] , althans op het spoortraject tussen [plaats 2] en [plaats 1] , althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door voornoemde [benadeelde] meermaals tegen zijn gezicht en/of zijn handen en/of zijn armen, althans tegen zijn lichaam, te stompen/slaan terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. meer subsidiair
hij op of omstreeks 30 april 2022 te [plaats 1] , althans op het spoortraject tussen [plaats 2] en [plaats 1] , althans in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld door die [benadeelde] meermaals tegen zijn gezicht en/of zijn handen en/of zijn armen, althans tegen zijn lichaam, te stompen/slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, ontsierende en blijvende littekens in het gelaat en/of twee gebroken vingers ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen

Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde
Het hof acht op grond van wettige bewijsmiddelen de onder 1 tenlastegelegde vernieling van een telefoon wettig en overtuigend bewezen. Naar het oordeel van het hof kan uit op grond van de aangifte noch uit overige stukken in het dossier worden vastgesteld wat er met een kennelijk daarbij behorend telefoonhoesje is gebeurd. Het hof zal verdachte daarom vrijspreken van vernieling, beschadiging dan wel het onbruikbaar maken of wegmaken van dit telefoonhoesje.
Met betrekking tot het onder 2 primair tenlastegelegde
Verdachte wordt onder 2 primair verweten dat hij op 30 april 2022 [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Verdachte heeft bij de rechter-commissaris erkend dat hij aangever minimaal tweemaal heeft geslagen. Namens verdachte is vrijspraak van het primair tenlastegelegde bepleit. Daartoe is, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het letsel van aangever niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt en dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Zwaar lichamelijk letsel
Het hof stelt op grond van het dossier vast dat verdachte aangever meermaals tegen het hoofd en de handen heeft gestompt, en dat aangever ten gevolge daarvan een gebroken neus, verwondingen aan zijn gezicht, blijvende littekens onder de ogen en twee gebroken vingers heeft opgelopen, waarbij operatief ingrijpen noodzakelijk was en waardoor hij geruime tijd niet in staat was te werken en zijn hobby uit te oefenen. In het bijzonder blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen van 11 juli 2022 - onder meer - dat aangever op 17 mei 2022 is geopereerd en dat hij anderhalve maand later, op 11 juli 2022 onder behandeling stond van een fysiotherapeut en nog steeds hinder ondervond, dat hij met beide handen geen goede vuist kon maken en dat hij moeite had met het vastpakken van voorwerpen. Beide pinken stonden nog krom en aangever kon deze op dat moment niet volledig strekken. Uit de aard van de verschillende letsels, in het bijzonder de gebroken neus en de verwondingen aan het gezicht leidt het hof af dat verdachte herhaaldelijk met aanzienlijke kracht heeft geslagen.
Gelet op de noodzaak van operatief ingrijpen en de omstandigheid dat aangever geruime tijd met fysieke beperkingen heeft moeten leven, is het hof van oordeel dat dit letsel zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht oplevert. De stelling van de raadsman dat geen sprake is van een zodanige breuk en ernst van medisch ingrijpen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, wordt door het hof niet gedeeld, gelet op het hiervoor overwogene. Dat de operatie op zichzelf wellicht weinig complex is geweest, doet aan dat oordeel evenmin af.
Voorwaardelijk opzet
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel– aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Hiervoor heeft het hof reeds vastgesteld dat verdachte met aanzienlijke kracht meermaals tegen het hoofd en de handen van aangever heeft geslagen en/of gestompt. Het hof is van oordeel dat verdachte door zo te handelen de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Verdachte moet zich daarvan ook bewust zijn geweest. Nu verdachte desalniettemin meermalen met kracht tegen het hoofd en de handen van aangever heeft geslagen, heeft verdachte naar het oordeel van het hof die aanmerkelijke kans bewust aanvaard. Het hof acht het onder 2 primair tenlastegelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 30 april 2022 te [plaats 1] , althans op het spoortraject tussen [plaats 2] en [plaats 1] , opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon die geheel of ten dele aan [benadeelde] toebehoorde, heeft vernield;
2.
primair
hij op 30 april 2022 te [plaats 1] , althans op het spoortraject tussen [plaats 2] en [plaats 1] , aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus, ontsierende en blijvende littekens in het gelaat en twee gebroken vingers, heeft toegebracht door die [benadeelde] meermaals tegen zijn gezicht en zijn handen, te stompen/slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich zonder aanleiding en kennelijk onder invloed van alcohol schuldig gemaakt aan zware mishandeling van een weerloos slachtoffer in de trein. Hij heeft een man met een fysieke beperking meermalen tegen het hoofd en de handen geslagen en is daar pas mee gestopt door ingrijpen van een medepassagier. Het slachtoffer heeft daarbij ernstig letsel aan zijn gezicht en handen opgelopen. Hij heeft een operatie aan zijn vingers moeten ondergaan en heeft geruime tijd niet kunnen werken en zijn hobby niet kunnen uitoefenen. Ook heeft hij littekens overgehouden in zijn gezicht. Bij de mishandeling heeft
verdachte tevens de telefoon van het slachtoffer vernield. Het betreffen ernstige feiten. Niet
alleen vanwege het fysieke letsel en de schade van het slachtoffer, maar ook omdat mensen
zich in het openbaar vervoer veilig moeten kunnen voelen. Het slachtoffer, dat afhankelijk is
van het openbaar vervoer, zal dat gevoel geruime tijd kwijt zijn. Feiten als de onderhavige
tasten het algehele gevoel van veiligheid in de samenleving aan.
Het hof heeft gelet op een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 12 juni 2023, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor een soortgelijk geweldsdelict onherroepelijk is veroordeeld. Deze voorgaande veroordeling heeft verdachte blijkbaar niet weerhouden van het plegen van de thans
bewezenverklaarde feiten.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een reclasseringsrapportage van 14 juli 2022, waaruit blijkt dat de reclassering risico’s constateert met betrekking tot het psvchosociaal functioneren en het middelengebruik van verdachte. Ook bestaan er zorgen omtrent het sociaal maatschappelijk bestaan van verdachte, nu hij ten tijde van het opmaken van het rapport geen huisvesting, inkomsten of dagbesteding had.
De reclassering heeft in het licht van voormelde problematiek en de gemotiveerde houding die verdachte heeft getoond, geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden gericht op het beperken van de kans op recidive.
Gelet op de aard en ernst van de feiten is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere dan (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De oriëntatiepunten voor
straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan voor het
opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel tegen het hoofd uit van een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. Het hof houdt in
strafverzwarende zin rekening met de recidive van verdachte, de langdurige gevolgen voor
het slachtoffer en het feit dat verdachte reeds in twee proeftijden liep ten tijde van het plegen
van de thans bewezenverklaarde feiten. Verder acht het hof het zorgelijk dat
verdachte op geen enkele manier inzicht heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen; bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris heeft hij de schuld bij het slachtoffer gelegd
Het hof acht, alles afwegend, de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Het hof zal die straf daarom overeenkomstig het vonnis van de rechtbank opleggen. Het hof zal, anders dan de rechtbank, geen bijzondere voorwaarden aan die straf verbinden, nu ter terechtzitting in hoger beroep is door de advocaat-generaal is aangegeven dat recentelijk een reclasseringstraject in het kader van de strafzaak met parketnummer 13-319043-21 voortijdig negatief is geretourneerd in verband met het niet naleven van één of meer bijzondere voorwaarden. Gelet daarop, en op de omstandigheid dat verdachte in de onderhavige zaak noch ter terechtzitting in eerste aanleg noch ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen om zijn huidige persoonlijke omstandigheden toe te lichten, zet het hof vraagtekens bij de behoefte van verdachte aan ondersteuning door de reclassering en zijn bereidheid om aan (reclasseringstoezicht op) bijzondere voorwaarden mee te werken. Het hof acht het opleggen daarvan in die omstandigheden niet zinvol.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.625,48, bestaande uit materiële schade à € 1.625,48 en immateriële schade à € 3.000. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen en verdachte heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof zal de benadeelde partij met betrekking tot de schadepost “Samsung smartphone cover” à € 6,75 niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu verdachte van de vernieling van een telefoonhoes wordt vrijgesproken.
Voor het overige zijn de schadeposten voldoende onderbouwd en niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade tot een bedrag van € 4.618,73 gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vorderingen tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 3 december 2021 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden in de zaak met parketnummer 13-319043-21. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Het openbaar ministerie heeft voorts gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 15 februari 2022 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 weken in de zaak met parketnummer 22-001886-21. Ook deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de betreffende proeftijden aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 4.618,73 (vierduizend zeshonderdachttien euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 1.618,73 (duizend zeshonderdachttien euro en drieënzeventig cent) materiële schade en
€ 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 4.618,73 (vierduizend zeshonderdachttien euro en drieënzeventig cent) bestaande uit € 1.618,73 (duizend zeshonderdachttien euro en drieënzeventig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 56 (zesenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 30 april 2022.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 december 2021, parketnummer 13-319043-21, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 15 februari 2022, parketnummer 22-001886-21, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) weken.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. T.H. Bosma, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 28 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.