ECLI:NL:GHARL:2023:6494

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
21-003882-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woningoverval met lagere gevangenisstraf en schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, dat op 5 september 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 2000, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaren voor een woningoverval. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de opgelegde straf verlaagd naar 54 maanden. De zaak betreft een woningoverval waarbij de verdachte en zijn mededader gewapend een tuinhuis binnengingen waar twee jonge jongens sliepen. De overvallers probeerden onder bedreiging van wapens een Rolex-horloge van de jongens te stelen, maar dit mislukte. Tijdens de overval heeft de verdachte een schot gelost, wat de situatie levensgevaarlijk maakte. De slachtoffers hebben psychische schade opgelopen door de gebeurtenis. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die nog in ontwikkeling is. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de benadeelde partijen, die gedeeltelijk zijn toegewezen. De totale schadevergoeding aan de benadeelde partijen bedraagt € 9.749,00 voor benadeelde partij 1, € 5.046,38 voor benadeelde partij 2, € 283,00 voor benadeelde partij 3, en € 1.286,50 voor benadeelde partij 4. Het hof heeft de benadeelde partijen voor een deel niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, die zij bij de burgerlijke rechter kunnen indienen. De zaak is behandeld in tegenwoordigheid van de advocaat-generaal en de griffier, en de verdachte was niet aanwezig tijdens de uitspraak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003882-22
Uitspraak d.d.: 31 juli 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 5 september 2022 met parketnummer 05-342621-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
thans verblijvende in P.I. [plaats 1] te [plaats 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. Andonovski, naar voren is gebracht. Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] en namens hen door hun advocaat, mr. P.P.E. Buchele, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 5 september 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. De rechtbank heeft daarnaast een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn door de rechtbank gedeeltelijk toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank tot en met de strafbaarheid van verdachte op juiste wijze en op goede gronden heeft beslist en zal het vonnis in zoverre bevestigen. Ten aanzien van de straf/maatregelen en de vorderingen benadeelde partij zal het hof het vonnis vernietigen en in zoverre opnieuw rechtdoen.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd.
De verdediging heeft verzocht om een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan de straf die is opgelegd door de rechtbank. Volgens de raadsvrouw is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden en een forse voorwaardelijke gevangenisstraf een passende afdoening.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en heeft tevens gelet op de persoon van verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en vindt daarin de redenen tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van de hierna aan te geven duur.
Verdachte heeft zich, samen met zijn mededader, schuldig gemaakt aan een woningoverval. Verdachte en zijn mededader zijn, na een concrete tip te hebben ontvangen van een bekende van een van de slachtoffers, in de vroege ochtend het tuinhuis binnengegaan waar twee jonge jongens lagen te slapen. Verdachte was gewapend met een vuurwapen, zijn mededader had een koevoet bij zich. Het doel van deze overval was om het Rolex-horloge van één van de jongens te bemachtigen. Dit is niet gelukt. Met verbale bedreigingen en het tonen van de wapens hebben verdachte en zijn mededader geprobeerd de jongens dit horloge te doen afgeven. Verdachte heeft op enig moment een schot gelost en heeft hierbij de televisie geraakt. Deze televisie stond op korte afstand van de jongens en men mag van geluk spreken dat door dit schot niemand gewond is geraakt. Verdachte heeft vervolgens nog vaker geprobeerd te schieten, maar het vuurwapen weigerde. Verdachte heeft hiermee zeer gevaarzettend gehandeld. Uiteindelijk hebben verdachte en zijn mededader de jongens vastgebonden met tie wraps en de afgesneden kabel van de airco. Tevens hebben zij de telefoons van beide jongens meegenomen om te voorkomen dat zij de politie zouden inschakelen en hen vervolgens in deze hulpeloze toestand achtergelaten. Voordat verdachte en zijn mededader het tuinhuis binnengingen, hebben zij de woning overhoop gehaald en hier onder andere sieraden weggenomen. Ook hebben zij de auto van de bewoners weggenomen. Met zijn handelen heeft verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor het eigendom en de persoonlijke integriteit van een ander. Deze gebeurtenis heeft een grote impact gehad op de slachtoffers, die hiervan tot op heden de psychische gevolgen van ondervinden. Het hof rekent verdachte dit aan.
Het hof heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 juni 2023 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Bij de straftoemeting neemt het hof de binnen de rechtspraak gehanteerde oriëntatiepunten voor straftoemeting voor feiten als de onderhavige in aanmerking. Het oriëntatiepunt voor een woningoverval gaat uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf tussen de drie en de vijf jaar, afhankelijk van de mate van het gebruikte geweld en eventuele strafverzwarende en strafverminderende omstandigheden.
Het hof acht de omstandigheden waaronder de woningoverval is gepleegd ernstig. Daarnaast zijn de omstandigheden waaronder verdachte en zijn mededader zijn aangehouden, te weten na een achtervolging door de politie - waarbij de auto waarin verdachte zat, met hoge snelheid door de bebouwde kom van [plaats 2] reed - ook als zeer gevaarzettend te noemen.
Het hof houdt daarnaast rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit de rapportages is gebleken dat het bewezenverklaarde in een verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen. Het hof houdt hiermee rekening in de strafoplegging. Daarnaast weegt het hof de jeugdige leeftijd van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde mee. Blijkens de over verdachte uitgebrachte rapportages is zijn persoonlijkheid nog in ontwikkeling en lijkt hij nog ontvankelijk te zijn voor positieve sturing. Verdachte heeft daarnaast spijt betuigd ten aanzien van het bewezenverklaarde feit en heeft blijk gegeven persoonlijke excuses te willen maken aan de slachtoffers in het kader van mediation.
Het hof acht de straf zoals opgelegd door de rechtbank en geëist door de advocaat-generaal gelet op de persoon van de verdachte en met name de oriëntatiepunten te hoog.
Alles afwegende acht het hof de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden.
Het hof zal daarnaast vanwege de persoon van verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z Wetboek van Strafrecht opleggen. Uit de pro justitia-rapportage van 6 mei 2022 en het reclasseringsadvies van 14 juni 2022 blijkt dat wordt geadviseerd een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat na de gevangenisstraf voorwaarden toegepast kunnen worden en de reclassering langdurig betrokken kan blijven. Aan de wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel wordt voldaan. Het hof zal deze maatregel opleggen, zodat tegen het einde van de detentie van verdachte beoordeeld kan worden of bijzondere voorwaarden nodig zijn.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 30.749,-, bestaande uit € 23.249,- aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 12.249,-, bestaande uit € 4.749,- aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de kosten ten aanzien van de televisie, airco, telefoons en de coach toewijzen. Ten aanzien van de studiekosten is het hof van oordeel dat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Het hof heeft onvoldoende inzicht in de situatie zoals die was voorafgaand aan het bewezenverklaarde, waardoor een vergelijking met de situatie na het bewezenverklaarde niet mogelijk is. De relatie tussen het bewezenverklaarde en de studievertraging is dan ook onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat de vordering ten aanzien van de materiële schade wordt toegewezen tot een bedrag van € 4.749,-.
Ten aanzien van de immateriële schade is het hof van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor zover het gaat om de gevorderde proceskosten nu de benadeelde partij in de procedure is bijgestaan door een gemachtigde. De gevorderde proceskosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting van het hof naar voren gebracht dat op een later moment is gebleken dat het Rolex-horloge tijdens het bewezenverklaarde is beschadigd en gerepareerd diende te worden. Namens de benadeelde partij is verzocht aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor de kosten van deze reparatie. Het hof ziet hiertoe gelet hetgeen aan het verzoek ten grondslag ligt geen aanleiding.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 26.826,88, bestaande uit € 19.326,88 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 8.326,88, bestaande uit € 826,88 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de kosten ten aanzien van de informatieverstrekking medische gegevens toewijzen. Ten aanzien van de kosten voor de kapotte jas en de studiekosten is het hof van oordeel dat de vordering op deze punten onvoldoende is onderbouwd. Voor wat betreft de jas is het hof van oordeel dat onvoldoende is gebleken wat de relatie is tussen het bewezenverklaarde en de beschadigingen aan de jas. Ten aanzien van de studiekosten heeft het hof onvoldoende inzicht in de situatie zoals die was voorafgaand aan het bewezenverklaarde, waardoor een vergelijking met de situatie na het bewezenverklaarde niet mogelijk is. De relatie tussen het bewezenverklaarde en de studievertraging is onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat de vordering ten aanzien van de materiële schade wordt toegewezen tot een bedrag van € 46,38.
Ten aanzien van de immateriële schade is het hof van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,-.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren voor zover het gaat om de gevorderde proceskosten nu de benadeelde in de procedure is bijgestaan door een gemachtigde. De gevorderde proceskosten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 918,99, bestaande uit € 618,99 aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 283,-, bestaande uit materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.588,50, bestaande uit € 1.286,50 aan materiële schade en € 300,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.286,50, bestaande uit materiële schade. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat de materiële schade toewijsbaar is. Voor wat betreft de immateriële schade is het hof van oordeel dat de benadeelde partij ten aanzien van dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de benadeelde partij ten tijde van de overval niet in de woning aanwezig was. Dit betekent dat de vordering ten aanzien van de materiële schade volledig wordt toegewezen, namelijk voor het bedrag van € 1.286,50.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Verzoek van de verdediging ten aanzien van de gijzelingsmaatregel

De verdediging heeft verzocht om de gijzeling vast te stellen op 0 dagen. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte geen inkomen en spaargeld heeft. Het hof ziet geen aanleiding om de gijzeling te beperken. Bij eventuele executie kan de financiële situatie van verdachte en de noodzaak van gijzeling nader worden bekeken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 38z, 45, 56, 57, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf/maatregelen en de vorderingen benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
54 (vierenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 9.749,00 (negenduizend zevenhonderdnegenenveertig euro) bestaande uit € 4.749,00 (vierduizend zevenhonderdnegenenveertig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 9.749,00 (negenduizend zevenhonderdnegenenveertig euro) bestaande uit € 4.749,00 (vierduizend zevenhonderdnegenenveertig euro) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 83 (drieëntachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 december 2021.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.046,38 (vijfduizend zesenveertig euro en achtendertig cent) bestaande uit € 46,38 (zesenveertig euro en achtendertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.046,38 (vijfduizend zesenveertig euro en achtendertig cent) bestaande uit € 46,38 (zesenveertig euro en achtendertig cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 december 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 283,00 (tweehonderddrieëntachtig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 283,00 (tweehonderddrieëntachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 december 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.286,50 (duizend tweehonderdzesentachtig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.286,50 (duizend tweehonderdzesentachtig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 december 2021.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. J.D. den Hartog en mr. J. Steenbrink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.M.G. van der Lee, griffier,
en op 31 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 31 juli 2023.
Tegenwoordig:
mr. M.L. Plas, voorzitter,
mr. N.M.L. Habich, advocaat-generaal,
mr. N.E. Versloot, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.