Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellant],
[appellante],
[appellanten],
de gemeente,
geïntimeerde,
1.De procedure bij de kantonrechter
6 april 2022 dat de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere (hierna: de kantonrechter), heeft gewezen.
2.De procedure bij het hof
Waar gaat het in deze zaak om?3.1 De gemeente stelt dat [appellanten] onrechtmatig jegens haar handelen door op een stuk grond dat eigendom is van de gemeente, een erfafscheiding te plaatsen en geplaatst te houden en zij vordert dat [appellanten] worden veroordeeld de erfafscheiding te verwijderen. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen.
3.2 [appellanten] bestrijden dat de gemeente eigenaar is van de strook grond. De erfgrens loopt volgens hen anders dan door de gemeente wordt gesteld. Bovendien bestrijden zij dat zij het hekwerk hebben geplaatst en in staat zijn het te verwijderen, omdat een derde een erfpachtrecht en een opstalrecht heeft op het perceel van [appellant] .
3.3 Het hof vindt dat de vorderingen tegen [appellante] niet toewijsbaar zijn, maar tegen [appellant] grotendeels wel. Het hof zal dat oordeel hierna motiveren, door eerst de relevante feiten te vermelden en door daarna de standpunten van partijen te bespreken.
4. De relevante feiten4.1 De gemeente is eigenaar van een strook grond, kadastraal bekend gemeente Almere, sectie R, nummer 3078 (hierna: perceel 3078). Dat perceel grenst aan het perceel kadastraal bekend gemeente Almere, sectie R, nummer 2588, eigendom van een kinderdagverblijf, en aan het perceel kadastraal bekend gemeente Almere, sectie R, nummer 2589, dat eigendom is van [appellant] (perceel 2589). Het perceel van [appellant] grenst ook aan het perceel van het kinderdagverblijf.
Op deze afbeelding van een deel van de kadastrale kaart staan de percelen aangegeven.
9 december 2011 plaatsgevonden. In de akte van levering is onder meer vermeld:
‘
Artikel 2.8 Terreingrenzen1. Voor de datum van de eigendomsoverdracht dan wel voor de datum van ingebruiknemingzullen de grenzen van de onroerende zaak door de gemeente in overleg met de koperworden aangewezen.”
[appellant] heeft de gemeente tijdens het proces van (ver)koop gemachtigd om de kadastrale uitmeting van het perceel van [appellant] te verzorgen.
In een e-mail van 18 november 2020 schreef de gemeente onder meer aan [appellant] :
“
Vanmiddag belde u mij n.a.v. onze brief d.d. 17/11/2020. U gaf aan gebruik te willen maken van het aanbod tot inmeting en aanwijzing in het veld. Met onze afdeling Geo-info heb [ik] dinsdag 1 december, 14.00 uur vastgelegd. Ik zal zelf ter plaatse zijn. Ik verneem graag van u of u hierbij kunt zijn. (…).”
“
Naar aanleiding van ons gesprek lijkt het mij een verstandige eerste stap om de erfgrens vast te laten leggen door het Kadaster, zodat daarover geen misverstand kan bestaan.(…)”
4.9 De gemeente heeft [appellant] enkele malen vergeefs verzocht en gesommeerd de erfafscheiding op het perceel 3078 te verwijderen. De advocaat van de gemeente heeft [appellanten] daarop in een brief van 21 mei 2021 nogmaals gesommeerd het perceel te ontruimen, door de aanwezige erfafscheiding en betonbanden te verwijderen, bij gebreke waarvan de gemeente rechtsmaatregelen zou treffen. [appellanten] hebben ook niet aan deze sommatie voldaan.
5.5. De beoordeling van het geschil
Maar volgens de gemeente kunnen [appellanten] zich nu niet meer met succes op deze omstandigheid beroepen. Allereerst is volgens de gemeente sprake van een gedekt verweer. Het verweer is bovendien een exceptief verweer en zo’n verweer had bij de kantonrechter gevoerd moeten worden. Daar is het nu te laat voor. Ten slotte moet het verweer volgens de gemeente wegens strijd met de goede procesorde worden verworpen.
Het hof zal deze stellingen van de gemeente eerst bespreken. Wanneer een van deze stellingen slaagt, hoeft het hof het verweer van [appellanten] immers niet inhoudelijk te behandelen.
5.13 [appellant] heeft niet bestreden dat de erfafscheiding door of in zijn opdracht is aangebracht. Dat de erfafscheiding door hem of in zijn opdracht is aangebracht, ligt ook wel voor de hand. Tot 30 maart 2017 was hij eigenaar van het perceel en van de daarop gebouwde tempel met aanhorigheden, zonder dat deze onroerende zaak belast was met een recht van erfpacht en van opstal. Door een erfafscheiding en de andere genoemde voorwerpen op en in de grond van de gemeente te (doen) plaatsen heeft [appellant] onrechtmatig jegens de gemeente gehandeld; hij maakte inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Door die onrechtmatige situatie niet te beëindigen, maar voort te zetten, bleef hij onrechtmatig handelen. Hij was dan ook gehouden om aan deze onrechtmatige situatie een einde te maken door de erfafscheiding van de grond van de gemeente te verwijderen alsook de andere genoemde voorwerpen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de erfafscheiding inmiddels ook daadwerkelijk verwijderd is en de strook is ontruimd. Alleen om die reden ontbreekt belang aan het verweer van [appellant] , dat hij, vanwege de vestiging van de rechten van erfpacht en opstal ten behoeve van Stichting [naam1] , niet in staat is te voldoen aan de vordering tot ontruiming. Het hof gaat dan ook aan dit verweer voorbij [4] .
Voor de interne kosten van de gemeente geldt dat uit de overgelegde correspondentie tussen de gemeente en [appellant] volgt dat [appellant] en de gemeente uitvoerig hebben gecorrespondeerd over de verwijdering van de erfafscheiding. Het is dan ook voldoende aannemelijk dat de gemeente kosten heeft moeten maken om te proberen [appellant] te laten voldoen aan zijn verplichting tot het verwijderen van de erfafscheiding. Deze kosten vallen onder het bereik van artikel 6:96 lid 1 sub c BW. De kantonrechter heeft deze kosten begroot op € 463,50. Tegen de omvang van dit bedrag heeft [appellant] geen bezwaar gemaakt, zodat het hof van dat bedrag zal uitgaan [6] .