ECLI:NL:GHARL:2023:6309

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
200.328.275
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over ontruiming huurwoning en afgifte sleutels na echtscheidingsgeschil

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de vrouw, die in een echtscheidingsprocedure betrokken is. De vrouw en de man zijn in 2017 getrouwd en hebben een executiegeschil over de voormalige echtelijke huurwoning. De vrouw stelt dat zij nog medehuurder is en dat de echtscheidingsbeschikking nog niet definitief is. De man heeft de voorzieningenrechter verzocht om ontruiming van de woning door de vrouw en afgifte van de sleutels. De voorzieningenrechter heeft de vrouw veroordeeld om de woning voor 1 augustus 2023 te ontruimen. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij zij vier grieven heeft ingediend. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw een belang heeft bij het hoger beroep, maar dat de vorderingen van de man tot ontruiming en afgifte van de sleutels spoedeisend zijn. Het hof heeft de uitvoerbaarheid bij voorraad van de echtscheidingsbeschikking beoordeeld en geconcludeerd dat de vrouw niet kan blijven wonen in de woning, gezien de belangenafweging tussen de partijen en het welzijn van hun kind. Het hof heeft het hoger beroep van de vrouw afgewezen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.328.275
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 555414)
arrest in kort geding van 25 juli 2023
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. R. Aboukir,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna: de man,
advocaat: mr. I.C. Andréa.

1.Het verdere verloop van de zaak in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 4 juli 2023 heeft op 18 juli 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Op 17 juli 2023 is nog een nagekomen stuk in het geding gebracht door mr. Aboukir, namelijk het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling in kort geding bij de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, gehouden op 9 mei 2023. Van de mondelinge behandeling in hoger beroep is ook een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen, die [in] 2017 te [plaats1] (Marokko) met elkaar zijn getrouwd, hebben een executiegeschil over de voormalige echtelijke huurwoning aan de [adres] te [woonplaats1] (hierna: de woning). De vrouw meent dat zij nog (van rechtswege) medehuurder van de woning is en dat zij en de man nog echtgenoten zijn omdat de echtscheidingsbeschikking nog niet in kracht van gewijsde is gegaan. De man spreekt dat tegen. Bij echtscheidingsbeschikking van 17 november 2022 is, onder uitvoerbaar bij voorraadverklaring, bepaald dat de man huurder is van de woning. De echtscheidingsbeschikking is op 3 maart 2023 ingeschreven in de desbetreffende registers van de burgerlijke stand. Op 17 februari 2023 is van de zijde van de vrouw een beroepschrift tegen de echtscheidingsbeschikking van 17 november 2022 ingediend.
2.2.
De man heeft bij de voorzieningenrechter in de rechtbank ontruiming door de vrouw van de woning gevorderd en wel binnen drie dagen na betekening van het vonnis onder afgifte van de sleutels aan hem, met machtiging aan hem de ontruiming, zo nodig, te bewerkstellingen met behulp van de sterke arm van de politie en justitie en ook met verbod aan de vrouw om zich te bevinden, te verblijven of op te houden bij de woning, ook onder uitvoering daarvan met behulp van de sterke arm van politie en justitie. Tot slot heeft hij veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding, waaronder nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevorderd.
2.3.
De vrouw heeft de vorderingen betwist en verweer gevoerd. In reconventie heeft zij de schorsing van de werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad gevorderd totdat in hoger beroep in de echtscheidingsprocedure is beslist en ook compensatie van de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
2.4.
De voorzieningenrechter in de rechtbank heeft bij vonnis in dit kort geding van 17 mei 2023 (hierna: het bestreden vonnis) – in conventie en in reconventie en onder uitvoerbaar bij voorraadverklaring – de vrouw veroordeeld om vóór 1 augustus 2023 en na betekening van het vonnis de woning te ontruimen en de sleutels aan de man af te geven, de proceskosten gecompenseerd in die zin dat ieder partijen de eigen kosten draagt en het meer of anders gevorderde afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

belang van de vrouw bij het hoger beroep
3.1.
Het hof is van oordeel dat de vrouw als de bij de voorzieningenrechter in het ongelijk gestelde partij een belang heeft bij dit hoger beroep. Als het bestreden vonnis vernietigd zou worden, zou de vrouw niet de woning hoeven te ontruimen en de sleutels af te geven.
3.2.
De vrouw is met vier (ongenummerde) grieven in hoger beroep gekomen. Zij vordert dat de toegewezen vordering van de man alsnog wordt afgewezen en dat haar vordering in reconventie alsnog wordt toegewezen. De man heeft verweer gevoerd.
spoedeisendheid
3.3.
Een van de grieven van de vrouw richt zich, zo begrijpt het hof, tegen de door de voorzieningenrechter aangenomen spoedeisendheid van de vordering van de man. Deze grief faalt nu een vordering tot executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking, als waarvan hier sprake is, naar haar aard spoedeisend is. Het hof is van oordeel dat de man, aan wie het huurrecht van de woning bij echtscheidingsbeschikking van 17 november 2022 is toegewezen, nog steeds een spoedeisend belang heeft bij (bekrachtiging van de) toewijzing van zijn vordering tot ontruiming van de woning en afgifte van de sleutels van de woning.
Tegelijkertijd heeft ook de vrouw een spoedeisend belang bij haar vordering in reconventie, gelet op de aard van de vordering in reconventie. Een vordering tot staking van de executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking als waarvan hier sprake is, wanneer aanspraak wordt gemaakt op tenuitvoerlegging, is naar haar aard spoedeisend.
uitgangspunten bij de beoordeling
3.4.
In dit kort geding liggen de vragen voor of de vrouw gehouden is tot ontruiming van de woning en tot afgifte van de sleutels van de woning en of de werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de echtscheidingsbeschikking van 17 november 2022 geschorst moet worden totdat in hoger beroep over die beslissing is beslist.
3.5.
Bij de beantwoording van die vragen stelt het hof voorop dat het hof in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen van de man in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat vooruitlopend daarop toewijzing van de gevraagde voorlopige voorzieningen gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt verder dat in kort geding geen plaats is voor bewijslevering.
kracht van gewijsde
3.6.
Een van de geschilpunten tussen partijen is of de echtscheidingsbeschikking (waarin het huurrecht van de woning aan de man is toegewezen) al kracht van gewijsde heeft. Dat wil zeggen dat er geen gewone rechtsmiddelen (hoger beroep, cassatie of verzet) meer tegen die beschikking open staan. De man wijst op de inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, maar de vrouw wijst op het door haar ingestelde hoger beroep tegen de echtscheidingsbeschikking. Of de echtscheidingsbeschikking wel of niet kracht van gewijsde heeft, maakt uit voor het antwoord de vraag of partijen al formeel gescheiden zijn, maar ook voor de toetsing van de toegewezen ontruiming, die op die beschikking is gebaseerd. Deze procedure in kort geding leent zich niet voor een uitgebreid onderzoek op dit punt. Een onderzoek en oordeel ter zake van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 3 maart 2023 ligt in de bodemprocedure aan dit hof voor. Het hof gaat er in dit kort geding en dit stadium, waarin het hoger beroep tegen de echtscheidingsbeschikking nog loopt, niet vanuit dat de echtscheidingsbeschikking kracht van gewijsde heeft gekregen, gelet op het ingestelde hoger beroep van de vrouw. De inschrijving van de echtscheiding is op zichzelf onvoldoende voor een ander uitgangspunt bij de huidige stand van zaken.
schorsende werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking van 17 november 2022
3.7.
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, met daarin maatstaven voor de beoordeling van de incidenten van de artikelen 234, 235 en 351 Rv en executie kort gedingen ex artikel 438 lid 2 Rv (als de onderhavige):
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf (kort gezegd: een belangenafweging) in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.8.
In de verstekbeschikking van 17 november 2022 wordt niet expliciet een overweging gewijd aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de beschikking. Voor dit geval geldt volgens de Hoge Raad dat als een uitspraak zonder motivering uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, ook in een executiegeschil in kort geding een ‘gewone’ belangenafweging moet plaatsvinden.
3.9.
Het hof is daarmee van oordeel dat niet situatie sub c maar de situatie sub b zich hier voordoet.
belangenafweging
3.10.
Het hof zal de vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad dus beoordelen aan de hand van de criteria die de Hoge Raad heeft gegeven in het arrest van 20 december 2019 als bedoeld onder b in verbinding met sub a. Deze criteria houden in dat een veroordeling uitvoerbaar is, ook als daartegen hoger beroep (of cassatieberoep) is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij.
3.11.
Het hof is, met de voorzieningenrechter, van oordeel dat de belangenafweging hier in het voordeel van de man moet uitvallen. Het hof zal uitleggen hoe het tot dat oordeel is gekomen.
3.12.
In dit geval moet in de belangenafweging niet alleen worden betrokken wat toe- of afwijzing van de ontruiming betekent voor de man en de vrouw, maar ook voor hun nog zeer jonge kind. De vrouw voert aan dat zij in de woning wil blijven om daar voor het kind te zorgen, maar zij heeft niet (voldoende) weersproken dat zij met het kind van partijen bij haar familie terecht kan. Er is dan ook geen reden om te vrezen dat de vrouw met het kind van partijen op straat komt te staan. Het belang van het kind vormt dan ook onvoldoende reden om de gevraagde ontruiming te weigeren. Voor de man geldt als prangend dat hij geen andere huisvesting kan verkrijgen omdat de vrouw in de woning verblijft. Zolang hij huurder is van een sociale huurwoning komt hij namelijk niet in aanmerking voor een andere woning. De man heeft de financiële middelen om de huurlasten van de woning te dragen. Voor de vrouw is dat anders. Bij haar ontbreekt het perspectief dat zij zich de huur van de woning binnen afzienbare termijn kan veroorloven. De stelling van de vrouw dat haar broer uit Eindhoven garant staat voor betaling van de huurlasten is, tegenover de betwisting van de man, door haar niet aannemelijk gemaakt. Vast staat in elk geval dat de man tot nu toe alleen de huurlasten van de woning draagt, zonder enige bijdrage daarin van de vrouw. Voor zover de vrouw zich beroept op de door partijen in oktober 2022 (toen de situatie onder grote druk stond) gemaakte afspraak dat zij met het kind gebruik mocht blijven maken van de woning, is naar het oordeel van het hof afdoende gebleken dat het om een regeling ging met een voorlopig karakter. De vrouw kan zich dan ook in redelijkheid niet langer op deze tijdelijke afspraak blijven beroepen. Van de man, die een fulltime baan heeft waarvoor hij naar wisselende werkplekken moet reizen, en de volledige woonlasten betaalt, kan niet gevergd worden dat hij voor zijn verblijf tussen familie en vrienden blijft forenzen. De vrouw heeft daarentegen geen werk en een verblijf bij haar familie staat de zorg voor het kind niet in de weg.
conclusie
3.13.
Het hoger beroep slaagt niet. De grief over kracht van gewijsde is weliswaar terecht voorgesteld, maar kan niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. De overige grieven falen.
3.14.
Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten van het hoger beroep moet dragen vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen).

4.De beslissing

Het hof recht doende in kort geding:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 17 mei 2023;
4.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, H. Phaff en K. Mans, en is door mr. Van der Bel in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2023.