ECLI:NL:GHARL:2023:6274

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
200.323.422
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding en verdeling huwelijkse gemeenschap tussen echtgenoten met dubbele nationaliteit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake de echtscheiding en de verdeling van de huwelijkse gemeenschap tussen een vrouw en een man, die zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit bezitten. Het huwelijk is in 2002 gesloten in Marokko. De vrouw heeft op 22 juli 2022 een verzoek tot echtscheiding ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland, waarna de man op 29 september 2022 een verweerschrift indiende met een zelfstandig verzoek tot verdeling van de huwelijkse gemeenschap. De rechtbank heeft op 8 december 2022 de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap vastgesteld, waarbij de vrouw een bedrag van € 11.346,39 aan de man moest vergoeden, zijnde de helft van het saldo van een bankrekening in Marokko.

In hoger beroep verzoekt de vrouw de bestreden beschikking te vernietigen en de verdeling opnieuw vast te stellen, terwijl de man in incidenteel hoger beroep verzoekt om te bepalen dat de vrouw haar aandeel in de bankrekeningen heeft verbeurd. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 29 juni 2023 gehouden, waarbij beide partijen aanwezig waren en bijgestaan door hun advocaten. De vrouw stelde dat zij niet op de hoogte was van de bankrekening, terwijl de man betwistte dat de vrouw geen toegang had tot de bankrekening.

Het hof oordeelt dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij niet over het saldo op de bankrekening kon beschikken. Het hof concludeert dat de vrouw niet opzettelijk het saldo heeft verzwegen of verborgen, en bevestigt dat ieder van de gewezen echtgenoten recht heeft op de helft van de tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende vermogensbestanddelen op de peildatum. De grieven van beide partijen falen, en het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.323.422
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 542615)
beschikking van 25 juli 2023
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaten: mr. C.A.Th. Philipsen te Utrecht en mr L. van Staalduinen te Utrecht.
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. C.R. Hettema te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 8 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 maart 2023;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties,
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Philipsen ingekomen op 15 juni 2023 met producties 6 tot en met 11.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 juni 2023 plaatsgevonden. Beide partijen waren aanwezig en werden bijgestaan door hun advocaten. De vrouw werd ook door een tolk bijgestaan.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn met elkaar gehuwd [in] 2002 te [plaats1] , Marokko. Partijen
hebben zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit.
3.2
De vrouw heeft op 22 juli 2022 bij de rechtbank een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.3
De man heeft op 29 september 2022 een verweerschrift ingediend. Hierin verzoekt de man ook om de echtscheiding uit te spreken en hij doet daarnaast een zelfstandig verzoek. In dit zelfstandige verzoek vraagt de man om de verdeling van de huwelijkse gemeenschap vast te stellen en daarbij te bepalen dat de vrouw aan hem een bedrag van € 11.346.39 dient te vergoeden, zijnde de helft van het bankrekeningsaldo van [nummer1] dirham bij [de bank] .
3.4
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap van partijen vastgesteld: het saldo van de bankrekening bij [de bank] van 241.861,38 dirham wordt aan de vrouw toebedeeld onder de verplichting dat zij de helft van dit bedrag in euro's, zijnde € 11.346,39, aan de man dient te vergoeden.
3.5
Het huwelijk van partijen is op 31 maart 2023 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de (echtscheidings)beschikking.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vrouw is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdeling tussen partijen vast te stellen en de man te veroordelen aan haar wegens overbedeling een bedrag van € 11.346,39 te voldoen.
4.2
De man is op zijn beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De man verzoekt het hoger beroep van de vrouw af te wijzen en voor recht te bepalen dat de vrouw op grond van artikel 3:194 lid 2 Burgerlijk Wetboek haar aandeel in de helft van de bankrekeningen bij [de bank] van 241.861,38 dirham heeft verbeurd en daarom een aanvullend bedrag van € 11.346.39 dient uit te keren aan hem, zodat ze in totaal (inclusief het bovenstaande bedrag) aan hem het equivalent van 241.861,38 dirham, zijnde
€ 22,692,78 dient uit te keren.
4.3
De vrouw voert verweer in het incidenteel hoger beroep en vraagt het verzoek van de man af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Partijen zijn het erover eens dat het Nederlandse recht op hun huwelijksgoederenregime van toepassing is zoals dit gold ten tijde van het aangaan van hun huwelijk. Niet gebleken is dat partijen voor of tijdens huwelijk huwelijksvoorwaarden gemaakt hebben, zodat tussen hen een wettelijke algehele gemeenschap van goederen heeft bestaan.
5.2.
Partijen zijn het oneens over de verdeling van genoemd banksaldo groot € 22,692,78 (241.861,38 dirham). De vrouw stelt dat niet zij maar de man feitelijk over dit saldo kan beschikken en de man stelt precies het tegenovergestelde. Zowel de vrouw als de man verklaren dat zij niet van dit banksaldo wisten tijdens hun huwelijk. De man stelt zich daarnaast op het standpunt dat de vrouw dit banksaldo opzettelijk heeft verzwegen, zoekgemaakt en/of heeft verborgen en dat zij als gevolg daarvan haar aandeel in dit banksaldo heeft verbeurd aan de man, zodat het gehele banksaldo hem toekomt. De vrouw verzoekt toedeling van dit banksaldo aan de man onder de verplichting om aan haar de helft, ofwel een bedrag van € 11.346.39, uit te keren.
5.3
Partijen zijn het erover eens dat 22 juli 2022 geldt als peildatum voor de vaststelling van de samenstelling van de ontbonden gemeenschap van goederen. Dit is de datum van indiening van het verzoek tot echtscheiding.
5.4
Vaststaat dat de bankrekening bij [de bank] met nummer
[nummer2] op naam van de vrouw staat. Ook staat vast dat op de peildatum op deze bankrekening een saldo stond van (omgerekend) € 22,692,78.
5.5
De vrouw stelt dat zij niet weet van deze bankrekening. Volgens haar beheerde de man alle bankrekeningen en gelden tijdens het huwelijk en kreeg zij slechts een afgepaste hoeveelheid boodschappengeld in contanten van de man. Zij stelt dat alleen de man de beschikking had over de bankrekening die in geschil is zodat hij ook verantwoordelijk is voor de gedane stortingen en opnames. De vrouw leefde tijdens het huwelijk een geïsoleerd bestaan en was totaal afhankelijk van de man. De man betwist dit en voert aan dat de vrouw kon gaan en staan waar zij wilde. Ook betwist de man dat de vrouw niet wist van deze bankrekening. Hij stelt zich op het standpunt dat zij juist de beschikking had over deze bankrekening. Ook betwist de man dat hij tijdens het huwelijk weet had van deze bankrekening.
5.6
De stellingen van partijen lopen ver uiteen en staan haaks op elkaar. Hoewel de bankrekening, en bankafschriften, op naam van de vrouw staan, heeft de vrouw geen duidelijkheid verschaft over het huidige saldo op deze bankrekening. Zij verklaart alleen dat zij niets weet van deze bankrekening en dat zij er dus ook geen geld op heeft gestort of van heeft opgenomen. Ook verklaart zij dat zij desgevraagd geen informatie krijgt van de bank over deze bankrekening. De correspondentie waaruit dit zou blijken zijn e-mails die door haar advocate aan de bank zijn gestuurd. Een inhoudelijke reactie van de bank op deze correspondentie ontbreekt. De vestiging van de bank in België verwijst slechts door naar de vestiging in Marokko voor nadere informatie.
Het hof is van oordeel dat de vrouw hiermee onvoldoende heeft aangetoond dat zij niet over het saldo op deze bankrekening zou kunnen beschikken en/of dat zij geen informatie over deze bankrekening zou kunnen verkrijgen. Aangezien de bankrekening uitsluitend op haar naam staat en zij familie in Marokko heeft had het op de weg van de vrouw gelegen om, eventueel met hulp van haar familie, informatie bij de bank te vragen over deze bankrekening. Uit niets blijkt dat de vrouw zelf of met hulp van haar familie dit zelfs maar heeft geprobeerd. De grief van de vrouw faalt.
5.7
De man stelt dat de vrouw het bestaan van deze bankrekening opzettelijk voor hem heeft verzwegen en het geld op deze bankrekening heeft weggesluisd via andere bankrekeningen op haar naam. De man doet daarom een beroep op artikel 3:194 lid 2 BW en stelt dat de vrouw om die reden haar aandeel in het saldo aan hem heeft verbeurd zodat aan hem het hele banktegoed van € 22.692,78 dient te worden uitgekeerd. De vrouw betwist dit.
In artikel 3:194 lid 2 BW is bepaald dat een deelgenoot die tot de gemeenschap behorende goederen opzettelijk verzwijgt, zoekmaakt of verborgen houdt, zijn aandeel in die goederen verbeurt aan de andere deelgenoten.
5.8
Naar het oordeel van het hof leidt het enkele feit dat de vrouw beschikking heeft over het saldo op deze bankrekening en daarmee wellicht de gelden heeft overgemaakt en/of opgenomen, niet tot de conclusie dat de vrouw de gelden daarmee heeft verborgen, zoekgemaakt of verzwegen. Voorop staat dat de vrouw mag beschikken over een bankrekening die op haar naam staat. Daarnaast staat vast dat de bankafschriften van deze bankrekening tijdens het huwelijk steeds naar het gezamenlijke adres van de echtelijke woning, van de man en de vrouw zijn gestuurd. Ook toen de vrouw de woning inmiddels had verlaten zijn de afschriften nog steeds naar dit adres gestuurd. De man heeft desgevraagd op de zitting verklaard dat de bankafschriften tijdens het huwelijk op het gezamenlijke adres binnenkwamen en dat hij deze enveloppen gesloten aan zijn vrouw gaf. Het hof stelt vast dat hij dus op de hoogte was van het bestaan van een bankrekening in Marokko. Dit alles leidt ertoe dat niet kan worden vastgesteld dat de vrouw (het saldo op) deze bankrekening opzettelijk heeft verborgen, zoekgemaakt of verzwegen. De grief van de man faalt.
5.9
Het hof ziet, gelet op het vorenstaande, net als de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het wettelijke uitgangspunt dat ieder van de gewezen echtgenoten recht heeft op de helft van de tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende vermogensbestanddelen op de peildatum.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven in het principaal en incidenteel hoger beroep. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 8 december 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L. Hamer, K.A.M. van Os-ten Have en E. de Boer bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 25 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.