Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep in de zaken met nummers 200.327.226 en 200.328.010
verder te noemen: de vader,
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
In het rapport van de raad van 14 december 2022 is beschreven dat er op dat moment forse zorgen waren over de veiligheid van [de minderjarige2] in de thuissituatie, welke zorgen groter waren geworden sinds, en omdat, [de minderjarige1] niet meer thuis woonde.
Op 22 februari 2023 deden hulpverleners van [naam2] een zorgmelding. Als gevolg van onvoorspelbaar gedrag van de moeder (huilen, schreeuwen) werd de nachtrust van [de minderjarige2] verstoord en werd [de minderjarige2] bang. Ook op school maakte men zich zorgen over [de minderjarige2] . De moeder ontkende de zorgen en leek niet in te zien wat de impact ervan was op [de minderjarige2] en hoe onveilig het voor haar voelde.
Er zijn op 22 februari 2023 veiligheidsafspraken met de moeder gemaakt, voor de momenten waarop [de minderjarige2] thuis zou zijn, onder meer dat de moeder behoorlijk moest koken voor [de minderjarige2] en dat zij [de minderjarige2] ’s nachts moest laten slapen. De hulpverlening zou dagelijks betrokken blijven.
De GI heeft, eveneens op 22 februari 2023, gebeld met de kinderrechter om een machtiging te vragen voor een weekend-uithuisplaatsing van [de minderjarige2] , en daarna alsnog het verzoek schriftelijk ingediend. Het hof begrijpt, gelet op de (al langer geuite) zorgen en de crisis-situatie van 22 februari 2023, dat de kinderrechter de verzochte spoedmachtiging heeft gegeven. De moeder heeft op de mondelinge behandeling op 1 maart 2023 verklaard dat zij akkoord was met de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige2] voor een periode van vier weken. Ook de vader was op dat moment akkoord met een tijdelijke uithuisplaatsing van [de minderjarige2] voor de weekends. Juist omdat het om de weekends ging, en [de minderjarige2] doordeweeks bij haar moeder zou zijn, vindt het hof dat de regel van proportionaliteit in acht is genomen.
Het hof is dus, anders dan de moeder aanvoert, van oordeel dat de kinderrechter een juiste en zorgvuldige beslissing heeft genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] .
De moeder doet een beroep op artikel 1:265k BW, waar zij stelt dat het verzoekschrift van de GI is ingediend zonder onderbouwing met benodigde stukken. Het hof oordeelt daarover als volgt. Inderdaad volgt uit het tweede lid van artikel 1:265k BW dat bij verzoekschrift of onverwijld na de oproep, het plan, als bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet, en een verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling aan de kinderrechter dienen te worden overgelegd. Het hof stelt echter vast dat, indien de GI deze stukken niet overlegt, dit niet tot gevolg heeft dat het verzoek van de GI niet door de rechter kan worden behandeld.. De achtergrond van het overleggen van het plan van aanpak en het verslag van het verloop van de ondertoezichtstelling is het zeker stellen dat de kinderrechter, wanneer zijn of haar beslissing wordt ingeroepen, over voldoende schriftelijke informatie beschikt (Kamerstukken II 1992/93, 23 003, nr. 3, p. 46). Naar het oordeel van het hof gaven het overgelegde raadsrapport en de overige door de GI overgelegde stukken, naast de informatie tijdens de mondelinge behandeling en gesprekken met [de minderjarige2] de kinderrechter voldoende informatie om de verzoeken van de GI te kunnen beoordelen.
De moeder heeft zich niet gehouden aan de met de GI gemaakte veiligheidsafspraken en lijkt nog steeds onvoldoende in te zien wat de gevolgen zijn van haar wankele mentale gezondheid voor [de minderjarige2] .
Enerzijds zegt de moeder dat er niets aan de hand is en anderzijds zegt ze dat ze alle hulp zal aanvaarden die nodig is. Nu er op dit moment nog steeds een keer per week een psychiatrisch verpleegkundige bij de moeder thuis komt en om de drie maanden een psychiater, kan (nog) niet gezegd worden dat er niets (meer) aan de hand is.
De instabiele mentale gezondheid van de moeder maakt dat het voor [de minderjarige2] thuis onveilig blijft, zeker nu haar zus ook niet meer thuis woont. Het staat vast dat de moeder vaak eerst de confrontatie zocht met [de minderjarige1] en niet met [de minderjarige2] . Nu [de minderjarige1] niet meer thuis is, richt de moeder zich nu direct tot [de minderjarige2] . Daarnaast zorgde [de minderjarige1] grotendeels voor het huishouden, zij kookte en ondersteunde haar zusje. [de minderjarige2] maakt zich veel zorgen om haar moeder en komt daardoor ook niet toe aan haar schoolwerk. [de minderjarige2] heeft verklaard dat zij sinds ze bij [naam1] woont, rust heeft en dat ze beter in haar vel zit. Ook op school gaat het beter. De GI voert aan dat [de minderjarige2] structuur, duidelijkheid en veiligheid ervaart in het pleeggezin. [de minderjarige2] is daar samen met haar zus en vindt het daar fijn. [de minderjarige2] heeft dit ook tijdens het kindgesprek bij het hof verklaard. Zij heeft daaraan toegevoegd dat zij wel graag contact heeft met haar moeder en dat zij haar moeder ook vaker zou willen zien dan nu het geval is.
Net als de kinderrechter vindt het hof het een te grote overgang als [de minderjarige2] nu volledig in [woonplaats2] zou moeten gaan wonen. De GI heeft, onweersproken, aangevoerd dat de vader tot eind vorig jaar nauwelijks in beeld was, terwijl de kinderen wel bekend waren met [naam1] , zij daar veel over de vloer kwamen en ook de ouders een goede band met, en vertrouwen in, [naam1] hadden.
[naam1] kan [de minderjarige2] en haar zus de benodigde veiligheid, duidelijkheid en structuur bieden die zij nu nodig hebben. [naam1] woont ook in de buurt bij de moeder, zodat [de minderjarige2] naar haar moeder kan gaan als ze daar behoefte aan heeft.
Plaatsing van [de minderjarige2] bij een goede bekende samen met haar zus en in de buurt van haar moeder vindt het hof in het belang van [de minderjarige2] .