ECLI:NL:GHARL:2023:6228

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
21-005563-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige waarbij de verdachte in een vertrouwenspositie verkeerde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1976, werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige, die aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd. Het hof oordeelde dat de vertrouwensband tussen de verdachte en het slachtoffer, die als een soort oom werd gezien, strafverzwarend werkte. De verdachte had ontuchtige handelingen verricht tussen 2 en 3 oktober 2021, waarbij het slachtoffer, geboren in 2006, gedwongen werd tot het dulden van deze handelingen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, maar het hof verhoogde de straf naar 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 20.787,04 werd toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, en oordeelde dat de verdachte zijn gedragingen zwaar moest worden aangerekend.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005563-22
Uitspraak d.d.: 20 juli 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 19 december 2022 met parketnummer 18-052263-22 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1976,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De vordering strekt tot bewezenverklaring van het vonnis ten aanzien van de bewezenverklaring, vernietiging van het vonnis voor het overige, veroordeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 20.787,04, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.R.M. Schaap, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door [naam] , medewerkster van Slachtofferhulp, namens de [benadeelde] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 20.787,04, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en is verdachte veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij, in of omstreeks de periode van 2 oktober 2021 tot en met 3 oktober 2021 te [pleegplaats] en/of in de omgeving van [pleegplaats] , althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,
[benadeelde] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij haar (telkens) gedwongen te dulden dat
- hij haar (meerdere) zoenen/kussen gaf in/op haar gezicht en/of op haar (blote) buik en/of
- hij (meermalen) haar (al dan niet blote) rug, buik, armen, gezicht, borsten, been en/of billen betastte en/of streelde en/of
- hij haar (beklede) geslachtsdeel betastte en/of streelde
bestaande die andere feitelijkheid uit het onverhoeds (meermalen) zoenen/kussen en/of strelen en/of betasten van het lichaam van die [benadeelde]
en/of
bestaande die andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op die [benadeelde] had, immers is hij de stiefvader van haar vriend en/of de vader van haar beste vriendin en/of bestaat er een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen beiden en/of hadden zij een hechte (vertrouwens)band,
terwijl voornoemde [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2006 en zijnde minderjarig, aan zijn zorg of waakzaamheid was toevertrouwd;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 2 oktober 2021 tot en met 3 oktober 2021 te [pleegplaats] en/of in de omgeving van [pleegplaats] , althans in Nederland,
met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2006, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het (meermalen) zoenen/kussen van die [benadeelde] in/op haar gezicht en/of op haar (blote) buik en/of
- het (meermalen) betasten en/of strelen van de (al dan niet blote) rug, buik, armen, gezicht, borsten, been en/of billen van die [benadeelde] en/of
- het strelen en/of betasten van het (beklede) geslachtsdeel van die [benadeelde] ,
terwijl voornoemde [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2006 en zijnde minderjarig, aan zijn zorg of waakzaamheid was toevertrouwd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Verweer

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de door verdachte erkende onderdelen van het primair tenlastegelegde bewezen kunnen worden. Het overige wordt door verdachte ontkend en kan op basis van de stukken niet bewezen worden.
Ten aanzien van het strelen of betasten van het (beklede) geslachtsdeel van [benadeelde] heeft de raadsvrouw betoogd dat niet kan worden uitgesloten dat het voor [benadeelde] heeft gevoeld alsof het (beklede) geslachtsdeel werd betast, maar dat dit in werkelijkheid niet zo was, of dat het wellicht geen bewuste handeling van verdachte is geweest, zodat opzet op het betasten van de vagina niet kan worden bewezen.
De raadvrouw heeft verder betoogd dat de getuigenverklaringen niet als steunbewijs gebruikt kunnen worden, omdat deze alle afkomstig zijn uit dezelfde bron, namelijk [benadeelde] .
Daarnaast heeft de raadsvrouw in hoger beroep aangevoerd dat de uitgewerkte schriftelijke versie van de geluidsopname de context van het tussen verdachte en [benadeelde] gevoerde gesprek onjuist weergeeft.
De rechtbank heeft het in het vonnis het volgende (cursief weergegeven) overwogen. Het hof sluit zich aan bij deze overweging:
Zoals bij veel zedenzaken, staat ook in deze zaak de verklaring van aangeefster tegenover die van de verdachte. Er zijn geen getuigen die de tenlastegelegde handelingen hebben gezien. Aangeefster verklaart dat verdachte ontuchtige handelingen bij haar heeft verricht. Deze handelingen worden voor het grootste gedeelte door verdachte ontkend. De rechtbank heeft daarom allereerst de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster beoordeeld, waarbij de rechtbank gekeken heeft naar de consistentie, accuraatheid en volledigheid van deze verklaring. De rechtbank stelt in dit verband vast dat aangeefster zeer gedetailleerd en - zowel bij de politie alsook tegenover derden die als getuigen zijn gehoord - consistent heeft verklaard over de handelingen die verdachte bij haar heeft verricht. Aangeefster verklaart daarbij een langdurige en hechte band met verdachte te hebben gehad - hetgeen verdachte ter zitting ook bevestigt - en dat zij zich vreselijk schuldig voelt, met name gelet op de consequenties die haar aangifte, onder meer, voor haar vriendin hebben gehad. Van enige reden om verdachte onterecht te beschuldigen is dan ook niet gebleken. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster te twijfelen.
Nu de verklaring van aangeefster betrouwbaar wordt geacht, dient de rechtbank te bepalen of er voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. Ingevolge artikel 342 lid 2 van het
Wetboek van Strafvordering (Sv) kan de rechtbank het bewijs dat de verdachte een strafbaar
feit heeft gepleegd niet uitsluitend baseren op de verklaring van één getuige. Dat betekent
niet dat voor alle onderdelen van de tenlastelegging steunbewijs aanwezig hoeft te zijn. Het
gaat erom dat in elk geval een deel van de feiten en omstandigheden die in de aangifte
worden genoemd ondersteuning vindt in een of meer andere bewijsmiddelen.
Verdachte heeft (ook ter terechtzitting) bekend dat hij aangeefster over haar blote buik en
aan de binnenkant van haar dijbeen heeft gestreeld. Voorts kan naar het oordeel van de
rechtbank, anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, uit de schriftelijk uitgewerkte versie van
het door aangeefster opgenomen geluidsfragment tussen verdachte en aangeefster in deze
zaak worden opgemaakt dat verdachte ook haar (beklede) geslachtsdeel heeft betast. De
rechtbank ziet geen aanleiding, ook niet na het luisteren van het audiofragment om te
twijfelen aan de strekking van het antwoord dat verdachte geeft na de confrontatie door
aangeefster dat hij “aan haar kut heeft gezeten”. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat
verdachte alle in de tenlastelegging genoemde handelingen heeft verricht. Het verweer van
de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van het opzet van verdachte op het betasten van de vagina overweegt het hof dat, gelet op verdachtes reactie (‘ja dat weet ik’) nadat [benadeelde] verdachte ermee had geconfronteerd dat hij ‘aan haar kut heeft gezeten’, wettig maar ook overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzet had op dit tenlastegelegde onderdeel.
Nu het hof de door de raadsvrouw bestreden getuigenverklaringen niet voor het bewijs zal gebruiken, zal het hof dat verweer niet bespreken.
Op grond van het voorgaande verwerpt het hof de verweren van de raadsvrouw.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij, in de periode van 2 oktober 2021 tot en met 3 oktober 2021 in de omgeving van [pleegplaats] , door een andere feitelijkheid, [benadeelde] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij haar (telkens) gedwongen te dulden dat
- hij haar meerdere zoenen/kussen gaf in/op haar gezicht en op haar (blote) buik en
- hij meermalen haar (al dan niet blote) rug, buik, armen, gezicht, borsten, been en/of billen betastte en/of streelde en
- hij haar (beklede) geslachtsdeel betastte en/of streelde
bestaande die andere feitelijkheid uit het onverhoeds meermalen zoenen/kussen en strelen en betasten van het lichaam van die [benadeelde]
en
bestaande die andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, een uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op die [benadeelde] had, immers is hij de stiefvader van haar vriend en de vader van haar beste vriendin en bestaat er een aanzienlijk leeftijdsverschil tussen beiden en hadden zij een hechte (vertrouwens)band,
terwijl voornoemde [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2006 en zijnde minderjarig, aan zijn zorg of waakzaamheid was toevertrouwd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met de minderjarige [benadeelde] , terwijl zij op dat moment aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd.
Omdat [benadeelde] gezien haar leeftijd nog niet bij haar vriendje in de tent mocht slapen tijdens een visuitje, werd afgesproken dat zij bij verdachte in de tent zou gaan slapen. En juist datgene waartegen [benadeelde] zou moeten worden beschermd, heeft plaatsgevonden in de tent van verdachte. Verdachte heeft door zijn handelen op ernstige wijze de lichamelijke en geestelijke integriteit van [benadeelde] geschonden en het vertrouwen dat zij in verdachte had op grove wijze beschaamd.
Evenals de rechtbank neemt het hof hierbij in het bijzonder in aanmerking dat slachtoffer en verdachte elkaar al elf jaar kenden en dat [benadeelde] , blijkens haar verklaringen, verdachte als een soort oom zag. Ook de positie van verdachte als vader van haar beste vriendin en als stiefvader van haar vriendje, het feit dat er een hechte vertrouwensband was tussen verdachte en [benadeelde] en het grote leeftijdsverschil, maken dat het hof verdachte zijn gedragingen zwaar aanrekent.
Uit de door [benadeelde] ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring volgt dat het feit tot de dag van vandaag grote impact heeft op haar leven.
Ter zitting van het hof is bepleit bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De kinderen van verdachte zijn als gevolg van het tenlastegelegde uit huis geplaatst en verdachte heeft vrijwel geen contact meer met zijn dochter. De gevolgen van deze strafzaak wegen mee bij de beslissing van de civiele rechter of de zoon van verdachte weer bij hem mag komen wonen. Voorts heeft verdachte zichzelf vrijwillig gemeld bij de hulpverlening om inzicht te krijgen in de oorzaak van zijn handelen.
Daarnaast heeft de raadsvrouw verwezen naar beslissingen in vergelijkbare zaken, en zich op het standpunt gesteld dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf te fors is.
De raadsvrouw heeft bepleit af te zien van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en te volstaan met oplegging van een taakstraf, eventueel vergezeld van een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 mei 2023 is gebleken dat verdachte niet eerder onherroepelijk tot een straf of maatregel is veroordeeld.
Het hof heeft daarnaast een omtrent verdachte uitgebracht reclasseringsrapport van 9 juni 2022 in aanmerking genomen. Daaruit volgt dat de reclassering een straf zonder oplegging van bijzondere voorwaarden adviseert. Interventie of toezicht is nu niet geïndiceerd omdat de recidivekans als laag wordt ingeschat, verdachte first offender is en omdat verdachte in een vrijwillig kader hulp heeft gezocht.
Het hof heeft bij het bepalen van straf acht geslagen op de door de raadsvrouw aangehaalde uitspraken en ook op de straffen die Nederlandse rechters plegen op te leggen in zaken die zien op feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Het hof acht de omstandigheid dat [benadeelde] was toevertrouwd aan de zorg en waakzaamheid van verdachte, in combinatie met de hechte vertrouwensband die tussen hen bestond, strafverzwarend. Daarnaast heeft het hof meer handelingen bewezenverklaard dan verdachte heeft erkend. Dat maakt dat de door de verdediging bepleite voorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende recht zou doen aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.
Deze omstandigheden maken dat het hof een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, passend en geboden acht. Oplegging van een taakstraf is gezien de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd, niet aan de orde. Het hof ziet gezien de inhoud van het hiervoor genoemde reclasseringsrapport geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.787,04 (bestaande uit € 18.287,04 materiële schade en € 2.500,- immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsvrouw heeft de vordering in zoverre betwist dat de hoogte van het gevorderde bedrag aan studievertraging (€ 18.150,-) niet als redelijk is aan te merken en afwijzing dan wel toewijzing van een lager bedrag bepleit.
Het hof overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof heeft bij de beoordeling van de vordering de Letselschaderichtlijn studievertraging in aanmerking genomen. Als normbedrag voor een havo- mbo- of vwo-scholier in 2021 wordt € 18.150,- als normbedrag gehanteerd. Het hof acht dit bedrag redelijk en billijk en ziet in het door de raadsvrouw bepleite geen reden om daarvan af te wijken. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gelet op het voorgaande dient verdachte te worden veroordeeld in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 246 en 248a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.787,04 (twintigduizend zevenhonderdzevenentachtig euro en vier cent) bestaande uit € 18.287,04 (achttienduizend tweehonderdzevenentachtig euro en vier cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 20.787,04 (twintigduizend zevenhonderdzevenentachtig euro en vier cent) bestaande uit € 18.287,04 (achttienduizend tweehonderdzevenentachtig euro en vier cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 138 (honderdachtendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 3 oktober 2021.
Aldus gewezen door
mr. E.C.M. Wolfert, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 20 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.