Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
en bij de rechtbank optrad als verzoeker
hierna: [appellante]
advocaat: mr. A.P. van Elswijk
1.De procedure bij de rechtbank
Tijdens de behandeling van het verzetschrift op 19 april 2023 heeft de rechtbank bepaald dat eerst het WSNP-verzoek moet worden behandeld, waarbij het verzoekschrift WSNP ter zitting is ondertekend. De behandeling van dat verzoek heeft op 15 mei 2023 plaatsgevonden.
Het hof verwijst naar dat vonnis.
2.De procedure bij het hof
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
[appellante] heeft momenteel geen inkomsten. Op de door haar bij de gemeente aangevraagde bijstandsuitkering is volgens [appellante] nog niet beslist. Sinds haar verhuizing van [plaats1] naar [woonplaats] worden [appellante] en haar kinderen, aldus haar verklaring, onderhouden door haar biologische vader, die de aan [appellante] toegekende toeslagen ontvangt en (deels) daarmee - naar [appellante] stelt - de rekeningen betaalt en aanvult wat zij tekort komt.
3.2. [appellante] heeft volgens haar eigen opgave in het verzoekschrift WSNP voor een bedrag van ruim € 74.000 aan schulden. De curator heeft in de aanloop naar de zitting in hoger beroep twee op 21 juni 2023 opgestelde crediteurenlijsten overgelegd. Op basis van de daarin genoemde gegevens heeft [appellante] voor een totaalbedrag van € 170.587,10 aan schulden, waaronder:
- een preferente en een concurrente schuld aan de Belastingdienst van in totaal € 92.300,84, die volgens de curator voor het grootste deel bestaat uit teruggevorderde kinderopvang-toeslagen over de jaren 2013, 2014 en 2015 inclusief een bestuurlijke boete van ongeveer € 27.000;
- een schuld aan LeasePlan van € 46.223,50;
- een schuld aan het CJIB van € 1.488 en
- een schuld aan NS reizigers B.V. (hierna: NS) van € 10.188,78.
[appellante] heeft met haar veel te laag opgegeven schuldenlast er geen blijk van gegeven dat zij inzicht heeft in haar totale schuldenlast. Hoewel [appellante] verklaart dat in haar onderneming geen activiteiten hebben plaatsgevonden, zijn er zakelijke schulden ontstaan. Omdat er geen inkomsten werden gegenereerd in de onderneming, wist [appellante] dat zij de door haar onderneming aangegane financiële verplichtingen niet zou kunnen nakomen. [appellante] kan op zijn minst worden verweten dat zij derden de gelegenheid heeft gegeven op naam van de eenmanszaak financiële verplichtingen aan te gaan, zoals het leasen van een tweede auto, het met de leaseauto’s veroorzaken van verkeersboetes en het gebruik van de NS Business Card, aldus de rechtbank.
Die situatie doet zich (nu nog) niet voor. [appellante] heeft, hoewel dat op haar weg lag, onvoldoende duidelijkheid verschaft over haar huidige financiële positie. Vaststaat dat zij op dit moment (nog steeds) geen eigen inkomen heeft. De door haar bij de gemeente aangevraagde uitkering is nog in behandeling. Bij gebreke van gegevens bestaat ook nog geen zicht op een beslissing op die aanvraag. Ter zitting heeft [appellante] verklaard dat zij en haar gezin financieel worden onderhouden door haar vader. Doordat [appellante] en haar kinderen op dit moment, aldus haar verklaring, volledig financieel afhankelijk zijn van haar vader, valt niet uit te sluiten dat nieuwe schulden zullen ontstaan. In een wettelijk schuldsaneringstraject kan dit een groot probleem worden en leiden tot een voortijdige beëindiging van de regeling.
Reeds op grond van het voorgaande moet het verzoek van [appellante] om haar tot de schuldsaneringsregeling toe te laten worden afgewezen.
[appellante] is hierin onvoldoende geslaagd. Dat een substantieel deel van de schuldenlast van [appellante] (zoals de schuld aan de Belastingdienst) buiten de termijn van drie jaar voor indiening van het verzoekschrift is ontstaan, staat gezien de niet weersproken verklaringen van de curator voldoende vast. Maar dat geldt niet voor andere, meer recent ontstane schulden, zoals de schulden aan NS en LeasePlan. Weliswaar staat in de nagezonden schuldenlijst bij beide schulden als ontstaansdatum 1 januari 2013, maar dat kan niet juist zijn gelet op het feit dat de onderneming vele jaren later (eind juli 2019) is opgericht en genoemde schulden, naar het hof begrijpt, samenhangen met deze onderneming. De door [appellante] hierover afgelegde verklaringen zijn dus tegenstrijdig en onvoldoende onderbouwd.
4. De beslissing