ECLI:NL:GHARL:2023:6215

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
200.308.833
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling van een Turks huwelijk met betrekking tot verwervingsdeelneming en financiële afrekening over tijdens huwelijk verworven woningen

In deze zaak betreft het de huwelijkse vermogensrechtelijke afwikkeling van een Turks huwelijk tussen partijen, die in 2005 zijn gehuwd en beiden de Turkse en Nederlandse nationaliteit bezitten. De vrouw heeft op 29 oktober 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank Gelderland heeft op 30 december 2021 de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de verwervingsdeelneming vastgesteld. De man is in hoger beroep gekomen van deze beschikking, met vijf grieven die voornamelijk betrekking hebben op de verdeling van de waarde van de woningen en de toedeling van twee auto’s. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld met vier grieven, waaronder een verzoek tot verdeling van de netto verkoopopbrengsten van de woningen en de auto’s.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 februari 2023 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, aanwezig geweest. Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter bevoegd is en dat het Turkse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime tot 24 maart 2011, waarna het Nederlands recht van toepassing is. Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stellingen over de verkoopopbrengsten van de woningen en de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw recht heeft op de helft van de verwervingen van de man, wat resulteert in een te betalen bedrag van € 63.361,30.

Daarnaast heeft het hof de waarden van de auto’s vastgesteld en bepaald dat de man € 4.174,38 aan de vrouw dient te betalen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn. De beschikking is op 20 juli 2023 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.308.833
(zaaknummers rechtbank Gelderland 378560 en 385134)
beschikking van 20 juli 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. N. Plaisier te Hendrik-Ido-Ambacht,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Erik te ‘s-Gravenhage.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 december 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 25 maart 2022 met producties;
- een aanvullend beroepschrift, ingekomen op 28 maart 2022;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een aanvullend verweerschrift van de vrouw met productie;
- een journaalbericht van mr. Plaisier van 8 februari 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Plaisier van 17 februari 2023 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 februari 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig [naam1] , tolk in de Turkse taal, aan de zijde van de vrouw.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2005 gehuwd te [plaats1] , Turkije. Zij hebben beiden de Turkse en de Nederlandse nationaliteit. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit sinds 24 maart 2011.
3.2
De vrouw heeft op 29 oktober 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank (voor zover hier van belang) de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de verdeling vastgesteld van de vanaf 13 september 2005 tussen partijen bestaande verwervingsdeelneming en de verdere afwikkeling van het huwelijksvermogensregime van partijen zoals is overwogen in rechtsoverwegingen 3.36 tot en met 3.81 van de bestreden beschikking. Deze beschikking is, met uitzondering van de uitgesproken echtscheiding, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.4
Het huwelijk van partijen is [in] 2022 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven I, II, III en IV zijn gericht tegen de beslissingen van de rechtbank over (de verrekening van de waarde van) de woningen. Grief V ziet op de toedeling en verrekening van twee auto’s.
De man verzoekt het hof (verkort weergegeven) de bestreden beschikking te wijzigen, althans aan te vullen, in die zin dat het verzoek van de vrouw tot verdeling van de netto verkoopopbrengsten van de woningen aan [adres1] te [woonplaats1] en [adres2] te [woonplaats1] wordt afgewezen en te bepalen dat de overwaarde van die woningen niet wordt verrekend of uitgekeerd, dat het verzoek van de vrouw strekkende tot verkoop van de auto (BMW, kenteken [kenteken] ) en verdeling van de opbrengst wordt afgewezen en te bepalen dat de auto aan de man wordt toebedeeld, onder betaling van € 3.700,- door de man aan de vrouw, kosten rechtens.
4.2
De vrouw is op haar beurt met vier grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Grief I is een algemene grief, grief II ziet op de verkoopopbrengsten van de onroerende zaken in [woonplaats1] , grief III (per abuis genummerd II) op (de verdeling van) de onroerende zaken in Turkije en grief IV (per abuis genummerd II) op de verdeling van de auto’s.
De vrouw verzoekt het hof (verkort weergegeven) – in het principaal hoger beroep – de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel deze af te wijzen en – in het incidenteel hoger beroep – de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en, in zoverre opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad:
- ten aanzien van de onroerende zaken in [woonplaats1] te bepalen dat zij een vordering heeft gelijk aan de helft van de verkoopopbrengsten en dat de man aan haar € 65.976,03 dient uit te keren;
- ten aanzien van de onroerende zaak in [plaats2] de verdeling vast te stellen, de onroerende zaak aan de man toe te delen en te bepalen dat hij aan haar € 90.000,-, subsidiair € 45.000,-, dient te betalen;
- ten aanzien van de onroerende zaken in [plaats3] en [plaats4] de verdeling vast te stellen, de onroerende zaken aan de man toe te delen en te bepalen dat hij aan haar € 120.000,-, subsidiair € 60.000,- dient te betalen;
- ( na wijziging van haar verzoek) ten aanzien van de auto's de verdeling vast te stellen en te bepalen dat de man aan haar € 4.250,- dient te betalen, kosten rechtens.
4.3
De man voert verweer en hij verzoekt het hof de vrouw in haar verzoek in het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar beroep ongegrond te oordelen.
4.4
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken. Grief I van de vrouw is een algemene grief en haar grief III (met betrekking tot (de verdeling van) de onroerende zaken in Turkije) is tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken, zodat deze grieven niet hoeven te worden besproken.

5.De motivering van de beslissing

rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Het hof oordeelt – ambtshalve – dat de Nederlandse rechter bevoegd is ter zake van de nevenvoorziening tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk, gelet op artikel 827 lid 1 sub b in verband met artikel 4 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
Verder neemt het hof tot uitgangspunt dat – zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld – op het
huwelijksvermogensregime van partijen over de periode tot (het hof begrijpt:) 24 maart 2011 Turks recht van toepassing is en over de periode vanaf 24 maart 2011 Nederlands recht. Tegen dat oordeel zijn ook geen grieven gericht.
opbrengst woningen
5.2
Het hof is na eigen onderzoek net als de rechtbank van oordeel dat op grond van artikel 218 van het Turkse Burgerlijk Wetboek (TBW) aan de zijde van de vrouw sprake is van een verwervingsdeelneming en dat bij de echtscheiding de financiële afrekening moet plaatsvinden over de tijdens het huwelijk verworven woningen.
De woningen zijn immers op 31 januari 2006 in eigendom verkregen, derhalve tijdens het huwelijk en onder toepasselijkheid van Turks huwelijksvermogensrecht. Hoewel de woningen voor de peildatum 29 oktober 2020, datum indiening verzoekschrift, zijn verkocht en de verkoopopbrengsten aan de man zijn overgeboekt, wordt de verkoopopbrengst geacht tot zijn vermogen te behoren op de peildatum. De vrouw heeft (op grond van artikel 236 TBW) nog recht op de helft van de netto verkoopwaarde van de woningen, zodat – na aflossing van de hypothecaire geldleningen en bijtelling van de uitkering van de beleggingsverzekeringen – de overwaarde tussen partijen dient te worden verrekend. Het hof licht dit oordeel hieronder toe.
5.3
Uit de stukken en de toelichting die partijen daarop hebben gegeven ter zitting in hoger beroep is gebleken dat partijen het eens zijn over de verkoopopbrengsten van de woningen. De woning aan [adres1] heeft (€ 78.678,28 + (de waarde van de beleggingspolis van) € 4.719,91 =) € 83.398,19 opgebracht en de woning aan [adres2] (€ 38.503,41 + (de waarde van de beleggingspolis van € 4.821,01 =) € 43.324,42, in totaal € 126.722,61.
5.4
De man stelt (primair) dat de verkoopopbrengsten van de woningen aan [adres1] en [adres2] te [woonplaats1] op de peildatum niet meer aanwezig waren, zodat partijen niets meer te verdelen hebben. Hij voert (subsidiair) aan dat partijen deze gelden hebben opgenomen en hebben besteed aan vakanties (voor in totaal € 16.500,-), huishoudelijke uitgaven en aflossing van een lening van [naam2] (een zwager van de man) ter hoogte van € 90.000,-. Deze lening is volgens de man aangegaan voor de verbouwing van de woning aan de [adres1] . Daarnaast lost hij maandelijks € 1.000,- af op een schuld van € 58.070,- in verband met de verbouwingkosten van de woning aan de [adres2] en heeft hij daarvoor een aanbetaling gedaan van € 5.000,-. Volgens de man moet (ingevolge artikel 231 TBW) de totale waarde van de verwervingen worden verminderd met de op deze goederen rustende schulden. De vrouw betwist de stellingen van de man.
5.5
Het hof is van oordeel dat de man zijn stellingen onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd. Niet alleen kunnen de kosten van vakanties en huishoudelijke uitgaven niet in mindering worden gebracht op de waarde van de verwervingen zonder een toelichting, die ontbreekt, ook de door de man gestelde bestedingen van de opbrengst van het onroerend goed zijn tegenover de betwisting daarvan door de vrouw onvoldoende onderbouwd. De man stelt voor een verbouwing van de verhuurde panden in 2018 verplichtingen aangegaan te zijn bij [naam2] en de Duitse onderneming [naam3] (hierna: [naam3] ). De vrouw heeft aangevoerd dat het niet aannemelijk is dat er, kort voor de verkoop in 2020, nog zoveel geld in de panden is geïnvesteerd en dat uit de beschikbare informatie over de panden ook niet blijkt van grootscheepse renovaties. De man heeft een aantal facturen overgelegd maar geen of nauwelijks betalingsbewijzen. Volgens de man was contant betalen in het voordeel voor zowel hemzelf als de opdrachtnemer, maar het nadeel van contante betaling is uiteraard dat deze moeilijker te bewijzen is.
5.6
Voor wat betreft de lening bij [naam2] geldt dat de man op de mondelinge behandeling in hoger beroep verschillende bedragen heeft genoemd die niet overeenkwamen met de bedragen zoals die vermeld staan op de door hem ingediende stukken en dat hij daarvoor wisselende verklaringen heeft afgelegd. In het dossier is zowel sprake van een bedrag van € 100.000,- als van € 90.000 en in de ene versie is de rentevergoeding van € 5.000,- bij de schuld opgeteld en in de andere versie is deze weer afgetrokken. Ook is gebleken dat de schuldbekentenis aan [naam2] niet ten tijde van het aangaan van de lening is opgesteld maar op een later moment. Er is bovendien een Duitse en een Nederlandse tekst van de schuldbekentenis in omloop, waarop ook verschillende plaatsnamen voorkomen (Neuss/Arnhem). Het hof stelt daarnaast vast dat de schuld aan [naam2] niet in de aangifte IB van de man is opgenomen.
5.7
Voor wat betreft de schuld aan [naam3] geldt dezelfde onduidelijkheid. De man legt een factuur over van 30 augustus 2018 voor een bedrag van € 64.070 met daarop de toevoeging: “Der Betrag wurde während des Projekts in 4 Raten in bar ausgezahlt”, maar ook een factuur van 30 juni 2020 voor een bedrag van € 63.070 met de toevoeging: “Zahlungsziel: Innerhalb 30 Tage Netto Kasse”. Een goede verklaring voor de verschillende betalingsafspraken en de tijd tussen de eerste en de tweede factuur is er niet. Ook blijkt uit het dossier dat de facturen zijn geschreven door [naam3] gevestigd in [plaats5] aan de [adres3] maar dat op de kwitantie van 30 juni 2020 staat dat deze is afgegeven door [naam3] aan de [adres4] in [plaats6] . Ook blijft onduidelijk waarom de factuur van 30 juni 2020 niet binnen de overeengekomen termijn is betaald en daarvoor eerst later een betalingsregeling van € 1.000,- per maand is overeengekomen.
5.8
Vorenstaande brengt het hof tot het oordeel dat de man zijn stelling dat hij in verband met verbouwingen aan de panden nog verplichtingen had die hij met de verkoopopbrengst heeft afgelost onvoldoende heeft gemotiveerd. Het hof is daarom van oordeel dat bij de bepaling van de vordering met deze verplichtingen geen rekening gehouden behoeft te worden. Het hof is daarnaast van oordeel dat ook van de overige bedragen die de man wil verrekenen onvoldoende is komen vast te staan om welke uitgaven het gaat en of deze op de verwervingen van de man in mindering kunnen worden gebracht. De vrouw heeft daarom recht op de helft van de verwervingen van de man van € 126.722,61. De man dient dus een bedrag van € 63.361,30 aan haar te betalen.
auto’s
5.9
De waarden van de auto’s (een Citroën Cl en een BMW X6) dienen tussen partijen te worden verrekend (grief 5 van de man en grief 4 van de vrouw).
Inmiddels is gebleken dat de BMW is verkocht voor € 8.500,- (productie 22 van de man). De vrouw heeft met haar productie 1 bij het aanvullend verweerschrift in hoger beroep aangetoond dat de Citroën vanwege gebreken onbruikbaar is geworden en is verkocht voor € 151,25.
Het hof gaat daarom uit van deze twee waarden, zodat de man aan de vrouw nog dient te voldoen ((€ 8.500,- + € 151,25) / 2 = € 4.325,63 -/- € 151,25 =) € 4.174,38.

6.De slotsom

6.1
Nu de rechtbank in het midden heeft gelaten welk bedrag de man nog aan de vrouw dient uit te keren met betrekking tot (de verrekening van) de opbrengsten van de onroerende zaken in [woonplaats1] , omdat die bedragen indertijd niet bij de rechtbank bekend waren en de rechtbank daarom heeft volstaan met de overweging dat de vrouw een vordering op de man heeft tegen een onbekend bedrag, zal het hof de bestreden beschikking aanvullen als na te melden. Verder slaagt de grief van zowel de man als de vrouw met betrekking tot (de verrekening van) de auto’s gedeeltelijk. In zoverre zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure (de gevolgen van) hun echtscheiding betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
7.1
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 30 december 2021 ten aanzien van de verrekening van de auto’s en in zoverre opnieuw beschikkende:
7.2
bepaalt dat de man met betrekking tot de verrekening van de auto’s aan de vrouw € 4.174,38 dient te betalen;
7.3
vult de bestreden beschikking aan als volgt:
bepaalt dat de man met betrekking tot (de verrekening van) de opbrengsten van de onroerende zaken in [woonplaats1] aan de vrouw € 63.361,30 dient te betalen;
7.4
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.5
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
7.6
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
7.7
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, J.U.M. van der Werff en E.H. Schijven-Bours, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 20 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.