ECLI:NL:GHARL:2023:6085

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
21-003925-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met een minderjarige, inclusief seksueel binnendringen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1970, werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige stiefdochter, die op het moment van de feiten 16 jaar oud was. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van de stiefdochter en andere seksuele handelingen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en had de vordering van de benadeelde partij volledig toegewezen.

In het hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de verklaringen van de stiefdochter en haar moeder als betrouwbaar heeft aangemerkt. De stiefdochter heeft gedetailleerd verklaard over de seksuele handelingen die zij met de verdachte heeft gehad, en het hof heeft geen reden gevonden om aan de betrouwbaarheid van haar verklaring te twijfelen. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, waarbij de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 10.000,00 is toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.

De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en het misbruik van de kwetsbare positie van de minderjarige. Het hof heeft ook rekening gehouden met de psychische gevolgen voor het slachtoffer en de verantwoordelijkheid van de verdachte voor zijn daden. De verdachte is niet in aanmerking gekomen voor een voorwaardelijke straf, gezien de ernst van de feiten en het gebrek aan verantwoordelijkheid voor zijn handelen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003925-20
Uitspraak d.d.: 27 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 27 oktober 2020 met parketnummer 18-118550-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van hetgeen hem onder 1 subsidiair en 2 is tenlastegelegd tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T. van Nimwegen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft bij vonnis van 27 oktober 2020 verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren.
Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen en omdat het tot een andere strafoplegging komt vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 januari 2017 tot en met
11 maart 2018 te [pleegplaats] , door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , een en ander hierin bestaande, dat hij (telkens)
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of
- zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte die door hem gepleegde binnendringingshandeling(en) heeft verricht ondanks het door die [slachtoffer] lichamelijk en/of verbaal geboden verzet en aldus voor die [slachtoffer] een zodanig(e) (bedreigende) situatie heeft doen ontstaan dat zij zich niet, althans onvoldoende aan seksuele handelingen met verdachte kon onttrekken en/of durfde te onttrekken en/of daaraan geen weerstand kon en/of durfde te bieden.
1. subsidiair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 januari 2017 tot en met
11 maart 2018 te [pleegplaats] , (telkens) met een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] , ontucht heeft gepleegd, immers heeft hij één of meermalen (telkens)
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht en/of
- zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] heeft geduwd/gebracht.
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 januari 2017 tot en met
11 maart 2018 te [pleegplaats] , (telkens) met, een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] , ontucht heeft gepleegd, immers heeft hij één of meermalen (telkens)
- die [slachtoffer] getongzoend en/of
- de borsten van die [slachtoffer] aangeraakt en/of betast en/of
- zijn tong in en/of tegen de vagina van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en/of
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak met betrekking tot het onder feit 1 primair tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe dat – conform het oordeel van de rechtbank en het standpunt van de
advocaat-generaal en de verdediging – niet bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen.

Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2

Het hof bezigt met betrekking tot hetgeen wordt bewezenverklaard de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d.
4 mei 2018, opgenomen op pagina 26 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met
nummer PLO 100-2018072541 (zaak BEGONIA) d.d. 2 juli 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] , geboren op 18 januari 2001:
V: Hoe zit jullie gezin in elkaar?
A: Mijn ouders zijn gescheiden. Aan mijn moederskant had ik [verdachte] , dat was de vriend
van mijn moeder.
V: In die vier jaar dat je bij je vader woont, hoe vaak zie je je moeder?
A: Vrijdag tot en met zondag in de even weken gaan we naar onze moeder.
V: Hoe lang ken je [verdachte] al?
A: Volgens mij sinds 2009 of 2010.
V: Hoe heb je hem leren kennen?
A: Eerst had ik hem leren kennen via mijn oom [oom] . Later kwam [verdachte] bij ons in huis
wonen en leerde hem toen echt kennen.
V: Wat is er gebeurd?
A: [verdachte] en ik hebben seks gehad.
V: Hoe is dat allemaal begonnen?
A: Hij begon aan mijn borsten te zitten aan mijn vagina en clitoris en zo. Dat ging echt een
hele tijd zo door. Het is zo ver gegaan dat we uiteindelijk seks met elkaar hebben gehad.
V: Wanneer is dat begonnen?
A: Volgens mij toen ik 16 jaar werd of iets daarna. Het was na mijn verjaardag in 2017.
Ik denk in januari of februari begon het met mijn borsten. In september ongeveer begon de seks.
V: Je vertelde dat je een goede band had met [verdachte] . Wat bedoelde je daarmee?
A: We konden goed praten en we konden over veel dingen praten. Ik was erg nieuwsgierig
over seks. Ik kende [verdachte] al langer en bij hem voelde het vertrouwd en ik voelde mij veilig.
V: Waarom sprak je met [verdachte] over de ontwikkelingen en ongesteldheid?
A: Ik was nieuwsgierig over hoe het zit met seksualiteit en hoe dingen voelde. Ik wilde meer
weten over seks. Hij liet mij dingen voelen en dat voelde wel fijn. De band werd hierdoor
steeds sterker. [verdachte] vertelde mij ook wel eens dat ik er wel aan toe was. Dat zei hij
meerdere keren.
V: Kun je uitleggen hoe dat ging toen hij de eerste keer aan je borsten zat?
A: Ik bleef vaak lang op zodat ik alleen was met [verdachte] . Mama ging toen op bed.
Ik weet niet meer precies hoe het ging maar het begon bij mijn borsten.
V: De eerste keer dat hij jou bij jouw borsten pakte, waar gebeurde dat?
A: Op de bank.
V: Kun je uitleggen hoe hij jou bij je borsten pakte?
A: [verdachte] zat en ik lag tegen hem aan. Ik lag vaak tegen zijn schouder aan. Als hij met zijn
hand over de bank lag kon hij bij mijn borst. Hij ging mij dan verder opzij draaien zodat hij
met zijn andere hand ook bij mijn borst kon.
V: Wat deed zijn hand precies?
A: Knijpen of met zijn vinger cirkels draaien.
V: Waar ging de hand heen over je kleding of onder je kleding of zat het anders?
A: De eerste keer weet ik het niet meer goed maar daarna ging hij onder mijn kleding.
Bij mijn clitoris ging hij over mijn broek heen maar daarna ging hij ook bij mijn onderbroek naar binnen.
V: Wat vond je ervan dat [verdachte] dat deed?
A: Toen ik bij mijn vader was piekerde ik er wel over. Wat zou er gebeuren als papa en
mama erachter komen en als ze boos worden. Maar als ik weer naar [verdachte] toe ging dan
voelde het wel weer fijn en had ik er weer zin in. Toen ik de hele week bij papa was, had ik
perioden dat ik ernaar verlangde.
V: Weetje nog hoe lang het duurde dat hij van je borsten naar onderen ging?
A: Het was afwisselend. In het begin, bijvoorbeeld op vrijdag zat hij aan mijn borsten en dan zat hij de zaterdag bij mij onder. De keer daarna zat hij aan allebei of zat hij maar aan een ding. Er zat een tijdje tussen. Mijn moeder werd om stipt 02:00 uur wakker. We deden het vaak tussen dat mijn mama op bed ging en 02:00 uur.
V: Je vertelde dat hij aan je borsten zat en dat hij daarna naar onderen ging. Wat bedoel je
met naar onderen?
A: Hij zat eerst aan mijn clitoris en ging rondjes draaien met zijn vingers over mijn clitoris.
Hij ging ook wel eens met zijn vinger in mijn vagina. De afgelopen keren voelde het erg fijn
waardoor ik mijn benen open deed.
V: Wat deed hij met zijn vinger?
A: Hij ging erin en eruit. Hij ging er met twee vingers in. Dat had ik gezien.
V: Wanneer is het punt dat het overgaat van aanraken naar seks?
A: Het was ongeveer september. Ik heb mijzelf eraan toe gegeven. Ik wilde het zelf ook wel.
Toen is het gebeurd.
V: Wat gebeurde er dan?
A: We lagen bijvoorbeeld op de bank. Ik lag vaak onderop en [verdachte] bovenop mij. Later
zat [verdachte] op de bank en zat ik bovenop hem. Het gebeurde ook wel eens dat we stonden.
[verdachte] deed het vaak bij mij, ik niet vaak bij hem.
V: Wat bedoel je precies met [verdachte] deed het vaak bij jou?
A: Dat ik lag en [verdachte] het in mijn vagina deed. [verdachte] deed stopte zijn piemel altijd in mij.
Ik ging met hem meedoen. Ik ging het seksgedeelte meedoen dat ik het ook wilde.
V: [verdachte] raakte je aan bij je borsten, vagina en je had seks. Waren er nog dingen watje bij
hem deed?
A: In het begin durfde ik het niet goed. Later had ik zijn piemel aangeraakt en had ik erin
geknepen. De laatste keren heb ik zijn piemel in mijn mond gehad. Hij heeft ook twee of drie keer met zijn tong aan mijn clitoris gezeten.
V: Hoe vaak heb je hem gemasturbeerd?
A: Ongeveer 10 keer.
V: Hoe vaak heb je seks gehad met [verdachte] ?
A: Sowieso elk weekend als ik bij mama en hem was.
V: Dat seks hebben met elkaar. Zijn piemel ging in jouw vagina. Als jij ligt en hij gaat met
zijn piemel in jou. Wat gebeurt er dan?
A: Dan krijg ik een fijn gevoel.
V: Wat deed [verdachte] ?
A: [verdachte] deed zijn piemel in mijn vagina en ging heen en weer. Dat ging zo een tijdje door,
vijf of tien minuten.
V: Wanneer was het klaar?
A: Als we iets boven hoorden, als hij naar de wc moest of hij kwam bijna klaar en stopte dan.
V: Hoe ging dat dat hij bijna klaar kwam?
A: Hij ging snel ademhalen of hij zei dat hij bijna klaar kwam en haalde zijn piemel
eruit. Soms ging hij verder door zodat hij wel klaar kwam. Soms zei hij dat hij moest stoppen, omdat hij anders klaar zou komen. Hij kwam wel eens bijna klaar maar ik wilde meer.
V: Nog even terug dat je moeder naar beneden komt.
A: [verdachte] gaf aan dat hij seks met mij wilde. We gingen daarna staan.
V: Wat gebeurde er?
A: We voelden ons betrapt.
V: Hoe zit het met de kleding op dat moment?
A: [verdachte] had een broek aan een shirt aan en een vest aan.
V: Wat voor kleding had jij aan?
A: Een pyjamabroek een shirt en een vest.
V: Waar was jou kleding?
A: Ik had mijn pyjamabroek half onder mijn kont hangen.
V: Waarom had je je pyjamabroek half onder je kont?
A: Omdat het de bedoeling was dat [verdachte] en ik wat gingen doen.
V: Wat wilden jullie gaan doen?
A: Seks hebben.
V: Wat zei [verdachte] op dat moment?
A: Ik ging op de bank zitten. [verdachte] is naar mama is gelopen en zei iets dat er niks was
gebeurd. [verdachte] vertelde dat mama had gezien dat wij onze broeken omhoog hadden gedaan.
(…)
V: Je zit uiteindelijk bij ons. Kun je vertellen hoe dat is gegaan?
A: Eerst betrapte mama mij en [verdachte] . Ik deed mijn broek omhoog. Die zondag hebben we het er niet over gehad. Mama vroeg nog wat er was gebeurd. Ik vertelde niet duidelijk wat er was gebeurd. Ik ben vervolgens naar papa gegaan. Mama stuurde mij berichtjes omdat ze het wilde weten. Volgens mij heb ik die woensdag of donderdag mama gebeld.
Ik het voor die tijd [verdachte] nog gebeld. Hij vertelde mij dat ik het niet moest zeggen en dat ik
eromheen moest draaien. Mama moest het niet geloven in verband met haar psychische
toestand. Hierdoor zou de seks eerst stil komen te liggen. Als mama het niet zou geloven zouden we na een tijdje weer verder kunnen gaan met seks. Dit vertelde [verdachte] telefonisch. Ik heb [verdachte] ook nog in het echt gesproken. [verdachte] vertelde mij dat ik aan mama moest vertellen dat het niet realistisch is wat zij dacht wat er kon gebeuren, op een gegeven moment vond ik dat mama het toch moest weten dat we seks hadden. Maar ik wilde niet alles vertellen. Daardoor vertelde ik wel dat seks was maar verder heb ik geen duidelijke antwoorden gegeven. Toen ik weer bij mama thuis kwam vertelde [verdachte] mij dat ik er omheen moest draaien.
V: Wanneer heb jij met [verdachte] hierover gebeld?
A: Ik weet het niet meer precies. Het was die week nadat het gebeurde. Ik had woensdag nog even met mama gebeld en daarvoor heb ik met [verdachte] gebeld. Ik was op school en vertelde aan mama dat ik haar later zou terug bellen. Ik heb vervolgens nogmaals [verdachte] gebeld om te overleggen. [verdachte] vertelde dat ik erom heen moest draaien.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 april 2018,
opgenomen op pagina 12 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[moeder] :
V: Hoe gaat [verdachte] om met de kinderen?
A: In het begin redelijk goed. Ik merkte wel dat rond 2016 hij een betere band met [slachtoffer]
kreeg. Hij begrijpt [slachtoffer] beter.
V: Hoe vaak kwamen de kinderen bij jou?
A: Een keer in de veertien dagen in het weekend. Ze komen op vrijdagavond en gaan zondag om 19:00 uur weer terug.
V: Waar woonden [verdachte] [dochter] en jij?
A: Wij woonden aan [adres 2] in [pleegplaats] .
V: Kun je vertellen hoe dit is begonnen?
A: [slachtoffer] gedroeg zich anders dan normaal. Normaal gesproken ging ze op bed als ik
dat vroeg. De laatste tijd bleef ze hangen en wilde ze niet op bed. Dat gedrag is ongeveer een halfjaar aan de orde. Als ik naar bed ging, waren zij nog beneden. Het echte verhaal begon toen ik van een broer en zussendag thuis kwam. Ik ging slapen en werd in de nacht wakker. Dit was de nacht van 10 op 11 maart. Ik liep naar beneden. Ik deed de deur open. Ik zag [verdachte] met zijn rug naar mij toe. Ik zag mijn dochter [slachtoffer] voorover gebogen staan. Ik zag dat ze haar broek en onderbroek naar beneden had. Ik zag dat [verdachte] wat aan het frutselen was met zijn broek. Het leek alsof hij zijn broek dicht deed. Ik hoorde dat hij zijn knoop dicht deed. [slachtoffer] stond op een meter bij [verdachte] vandaan. Mijn dochter ging daarna direct naar de bank. [verdachte] begon direct op mij in te spelen. [verdachte] deed zelf alsof er niets was gebeurd. Ik dacht klopt het wel wat ik zie? [verdachte] reageerde hier direct op.
Ik zei nog "klopt het nu wat ik zie?"
V: Hoe stond [slachtoffer] exact?
A: [slachtoffer] stond voorover gebukt. Ze had haar benen recht maar stond verder voorover
gebogen. Ze had een blauwe joggingbroek aan welke naar beneden was. Ze had de joggingbroek tot onder haar knieën. Ik zag dat haar onderbroek net boven haar knieën zat.
De volgende dag (…) nam ik [slachtoffer] even apart. Ik zei dat ze moest vertellen wat er gebeurd was. Ik vroeg of ze seks had gehad met [verdachte] . Ik vroeg of het echt was wat ik had gezien. Ze vertelde: “Ja dat klopte mama”.
V: Je zegt dat je een aantal vragen hebt gesteld. Wat antwoordde zij hierop?
A: [slachtoffer] vertelde dat hij aan haar borsten had gezeten en dat ze seks hadden gehad.
Hij zou aan haar borsten hebben gedraaid en hierbij hebben gezegd dat ze daarvan
opgewonden zou worden. Het was min of meer dat ze wilde weten wat het is om seks te
hebben. [verdachte] wilde het haar wel laten zien. Het was volgens haar geen liefde maar vooral
nieuwsgierigheid.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
28 juni 2018, opgenomen op pagina 75 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
V: [moeder] heeft bij ons verklaard dat zij in de nacht van 10 op 11 maart 2018 beneden de
woonkamer in komt van jullie woning. Zij ziet jou dan daar staan met de rug naar haar toe en ziet [slachtoffer] voor jou voorover gebogen staan met haar broek en onderbroek naar beneden zodat ze in haar blote billen staat. Ze ziet dat jij wat aan het frutselen bent met jouw broek. Wat kun je hierover vertellen?
A: De deur ging open en er daar was opeens [moeder] . Ik schrok mij helemaal de pleuris (…).. Ik was toen met mijn broek bezig. [slachtoffer] liep achter ons langs.
V: Wat heb je hierover tegen [moeder] gezegd die avond?
A: Nou ze meende wat gezien te hebben.
(…)
V: Wat heb jij nadat dit gebeurd was die nacht, 10/11 maart, nog met [slachtoffer] hierover besproken?
A: [moeder] heeft mij gebeld. Tegelijkertijd belde [slachtoffer] dat zag ik, wisselgesprek. Ik zei tegen [moeder] dat [slachtoffer] ook belde. Ik heb [slachtoffer] gesproken. Ze zei dat haar moeder nogal zat te pushen en te ouwehoeren.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d.
23 juni 2018, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [dochter] :
V: [slachtoffer] is ook bij ons geweest en heeft een verklaring afgelegd. Zij heeft verteld dat zij
jou heeft verteld wat er tussen haar en [verdachte] is gebeurd. Wat heeft zij jou verteld?
A: [slachtoffer] vertelde dat zij seks met [verdachte] heeft gehad. Ze vertelde mij dat ze niet
verkracht was, maar dat ze het zelf ook wel wou. [slachtoffer] zei dat het vanaf september 2017
gaande was.
Overweging met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2
Verdachte wordt – kort gezegd - verweten dat hij gedurende een langere periode meermalen ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn op dat moment minderjarige stiefdochter
[slachtoffer] .
Verdachte heeft de tenlastegelegde feiten bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep telkens ontkend. De raadsman heeft bepleit dat verdachte van hetgeen hem onder 1 subsidiair en 2 is tenlastegelegd integraal dient te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer] niet gedetailleerd en specifiek is en dat deze op een niet betrouwbare wijze tot stand is gekomen.
Ook de vermeende waarnemingen van aangeefster [moeder] en getuige [zusje] , de moeder respectievelijk het zusje van [slachtoffer] , zijn niet betrouwbaar en daarmee niet bruikbaar als belastend steunbewijs. Tegenover het niet betrouwbare belastende bewijs staat de consistente, ontkennende verklaring van verdachte. Hij heeft van meet af aan ontkend zich aan de verweten ontuchtige handelingen schuldig te hebben gemaakt.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat dit alles een vooropgezet plan is van aangeefster [moeder] , zodat zij op deze wijze zou kunnen verhinderen dat verdachte zijn dochter [dochter] nog kan zien. [slachtoffer] zou aangeefster hier, om wat voor reden dan ook, bij hebben geholpen. De raadsman heeft verder twee voorwaardelijke verzoeken gedaan in het geval het hof tot een bewezenverklaring komt.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
De rechtbank heeft in haar vonnis ten aanzien van het bewijsminimum en de verklaringen van [slachtoffer] het volgende overwogen.
De rechtbank stelt bij de waardering van het bewijs en de beoordeling van de tenlastelegging – mede gelet op de door de raadsman gevoerde bewijsverweren –
het volgende voorop. Ingevolge het bepaalde in het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan niet worden aangenomen op een verklaring van slechts één getuige en/of op verklaringen die afkomstig zijn van die ene getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige waargenomen feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
In de eerste plaats is de rechtbank, anders dan de raadsman, van oordeel dat [slachtoffer]
gedetailleerd en consequent heeft verklaard over het tenlastegelegde en alle daarin
beschreven handelingen. [slachtoffer] verklaart onder andere zeer gedetailleerd over de eerste
keer dat verdachte haar borsten aanraakte, welke bewegingen de handen en vingers van
verdachte maakten als hij aan haar borsten en vagina zat en hoe de seks elke keer tot een
einde kwam. De details die [slachtoffer] beschrijft zijn zodanig specifiek dat deze sterk op eigen
waarneming en ondervinding wijzen. In het kader van de betrouwbaarheid en
geloofwaardigheid van [slachtoffer] haar verklaring valt in het bijzonder op dat [slachtoffer] uit
eigen beweging herhaaldelijk verklaart dat zij het (later) fijn vond om seks met verdachte te
hebben en ernaar verlangde als ze doordeweeks niet bij hem was. Naar het oordeel van de
rechtbank maakt dit haar verklaring authentiek. Bovendien verklaart [slachtoffer] ook
consequent over de tenlastegelegde seksuele handelingen en over de periode waarin die
handelingen hebben plaatsgevonden. Haar verklaring bij de rechter-commissaris, meer dan
anderhalf jaar later, is consistent met haar verklaring bij de politie, ook op detailniveau.
Daarnaast komen verschillende details waar [slachtoffer] bij de politie over verklaart terug in de verklaringen van haar moeder (…) aan wie ze had verteld over de seksuele handelingen, zoals het draaien aan de borsten en dat ze de seks zelf ook wou,
uit nieuwsgierigheid. Dat er ook dingen zijn die [slachtoffer] zich niet meer goed kan herinneren is gelet op de periode en frequentie van de handelingen niet verwonderlijk en doet naar het oordeel van de rechtbank - mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen –
niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. De rechtbank ziet ook voor het overige geen aanleiding om te twijfelen aan de door [slachtoffer] afgelegde verklaring en acht deze dan ook betrouwbaar.
Aanvullende overweging hof
Het hof acht de overwegingen van de rechtbank in zoverre juist en neemt deze over. Het hof overweegt daarnaast het volgende.
De verklaring van [slachtoffer] vindt steunt in de aangifte van haar moeder [moeder] .
[moeder] bevestigt dat [slachtoffer] en verdachte ’s avonds, nadat zij naar bed ging, vaak alleen beneden waren samen. Ook heeft [moeder] een verklaring afgelegd over hetgeen zij in de nacht van 10 op 11 maart 2018 gezien heeft. Zij kwam die bewuste nacht beneden en heeft gezien dat haar dochter voorover gebogen stond met haar broek en onderbroek naar beneden. Ook zag zij dat verdachte wat aan zijn broek zat te frutselen, waarbij het leek alsof hij zijn broek dichtdeed. Verdachte stond op relatief korte afstand van [slachtoffer] .
Het hof constateert dat deze verklaring van [moeder] voldoende steun biedt aan de verklaring van [slachtoffer] op onderdelen die niet in een te ver verwijderd verband staan van hetgeen is tenlastegelegd, in die zin dat zij gedragingen heeft waargenomen die wijzen op het (voornemen van het) verrichten van seksuele handelingen. Temeer nu de waarnemingen die [moeder] heeft gedaan in de nacht van 10 op 11 maart 2018 vervolgens in detail bevestigd worden door de verklaring die [slachtoffer] bij de politie heeft afgelegd, inhoudend dat zij en verdachte op het punt stonden seks met elkaar te hebben.
Richting haar moeder heeft [slachtoffer] in eerste instantie geen openheid van zaken willen geven, maar na verloop van tijd heeft zij toch verteld dat er tussen [verdachte] en haar sprake was van seks. Ook heeft [slachtoffer] tegen haar moeder gezegd: ‘‘
Wat je hebt gezien klopt, je bent niet gek. Er speelt degelijks iets tussen [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) en mij’’. Dit heeft [slachtoffer] tegen haar moeder gezegd ondanks het gegeven dat dat zij in de tussentijd contact heeft gehad met verdachte – wat door verdachte wordt bevestigd – en naar haar zeggen instructies van hem heeft gekregen om haar mond te houden.
Volgens de verdediging heeft [slachtoffer] de door haar moeder gedane waarneming bevestigd, omdat zij niet aan haar moeder – die bekend is met psychoses en depressies – durfde te vertellen dat deze waarneming niet klopte. Daarnaast zou [moeder] [slachtoffer] hebben gepusht om te verklaren dat er sprake was van seks. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat uit de chatgesprekken via WhatsApp tussen [moeder] en verdachte blijkt dat [moeder] in het begin heeft getwijfeld aan hetgeen zij had waargenomen.
Het enkele feit dat [moeder] af en toe lijdende is aan psychoses en depressies, is naar het oordeel van het hof onvoldoende om aan te nemen dat daarvan in de betreffende nacht ook sprake van is geweest. Het dossier bevat dienaangaande ook geen aanwijzingen. Juist het tegendeel lijkt uit het dossier naar voren te komen, nu de psychiater van [moeder] tegen haar heeft gezegd dat zij vanwege de medicatie die periode niet psychotisch was. Bovendien acht het hof het niet vreemd dat [moeder] eerst getwijfeld heeft aan hetgeen zij heeft waargenomen. Het gaat hier immers om een moeder die haar (inmiddels ex-) partner aantreft met haar minderjarige dochter onder zeer ongebruikelijke omstandigheden.
Het komt het hof evenmin vreemd voor dat [moeder] vervolgens bij haar dochter heeft geprobeerd te achterhalen wat er speelde. Geenszins is gebleken dat [slachtoffer] onder druk een onbetrouwbare verklaring heeft afgelegd. De chatgesprekken via WhatsApp tussen [moeder] en verdachte doen aan dit alles geen afbreuk. Integendeel, de chatgesprekken ondersteunen juist dat [moeder] regelmatig verdachte heeft geconfronteerd met hetgeen er volgens [slachtoffer] is gebeurd én met hetgeen zij zelf heeft waargenomen. Ter illustratie citeert het hof uit die - namens verdachte voorafgaand aan de zitting van het hof aan het hof overgelegde -appjes het volgende. Daarbij verwijst het hof naar de paginanummering van de door de verdediging overgelegde bijlage en voegt het tussen haakjes de data van het betreffende appbericht van [moeder] toe.
  • Pagina 257 (22-04-2018): Ik heb het zelf gezien.
  • Pagina 280 (06-05-2018): Gaat om [slachtoffer] . Mij de schuld geven van wat jij hebt gedaan.
  • Pagina 287 (10-05-2018): Waarom [slachtoffer] ? Waarom seks met haar?
  • Pagina 291 (11-05-2018): Ik vind sexuele handelingen met een tiener ook kapot maken.
  • Pagina 313 (24-05-2018): Dat jij zeven maanden fout bezig bent geweest.
  • Pagina 317 (26-05-2018): Dus [slachtoffer] liegt. [slachtoffer] vertelt toch geen leugens? Lieg ik dan?
  • Pagina 325 (30-05-2018): Zijn je ouders al op de hoogte van de situatie van [slachtoffer] ?
  • Pagina 328 (30-05-2018: Jij hebt gewoon sex gehad met haar.
  • Pagina 352 (13-06-2018): Je bent een zak. Naar bed gaan met je stiefdochter.
  • Pagina 356 (17-06-2018): Sorry dat ik mijn kind geloof.
  • Pagina 388 (11-07-2018): Jij hebt seks met haar gehad. Jij hebt haar bedreigd.
  • Pagina 406 (19-07-2018): Jij hebt seks gehad met een van mijn dochters.
  • Pagina 421 (24-07-2018): [slachtoffer] gebruiken.
  • Pagina 475/476 (16-10-2018): Flikker op. Ik zag je zelf.
Aan de waardering van de overtuigende kracht van de als bewijsmiddel gebruikte verklaring van [moeder] doen de appberichten dus niets af. Voorts concludeert het hof dat de verklaring van [slachtoffer] aldus niet alleen intrinsiek betrouwbaar is, maar dat deze ook is ingebed in een bredere context die haar verklaring temeer betrouwbaar maakt.
Bovendien heeft verdachte over het voorval in de nacht van 10 op 11 maart 2018 het volgende verklaard: ‘‘
De deur ging open en er daar was opeens [moeder] . Ik schrok mij helemaal de pleuris (…). Ik was toen met mijn broek bezig.’’ Vervolgens heeft verdachte geprobeerd om in te spelen op de psychische toestand van [moeder] door haar te doen geloven dat zij iets zou hebben gezien waarvan geen sprake was. Ook deed hij alsof er niets was gebeurd. Naar het oordeel van het hof passen de reacties van zowel [slachtoffer] als verdachte na het voorval in de nacht van 10 op 11 maart 2018 bij de situatie dat [moeder] hen de desbetreffende nacht betrapt heeft, waarbij verdachte vervolgens heeft willen doen voorkomen dat [moeder] geen goede waarnemingen heeft gedaan om zichzelf op deze wijze te kunnen vrijpleiten.
Dat er – zoals verdachte heeft gesteld – sprake zou zijn van een vooropgezet plan om jegens hem in negatieve zin te verklaren, is op geen enkele wijze gebleken. [slachtoffer] heeft zich juist regelmatig positief uitgelaten over verdachte. Het dossier biedt ook geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat sprake van een vooropgezet plan is geweest,
ook niet vanuit het perspectief van [moeder] . Bovendien zou dit betekenen dat [slachtoffer] en haar moeder de beschuldigingen gezamenlijk hebben geconstrueerd, waarbij [slachtoffer] louter de instructies van haar moeder heeft opgevolgd. Het hof acht dit – evenals de rechtbank – volstrekt onaannemelijk.
De verweren van de verdediging worden verworpen. De raadsman heeft voorts nog aangevoerd dat de door [zusje] gestelde eigen waarneming niet betrouwbaar is. Nu het hof deze waarneming niet voor het bewijs gebruikt, kan dit verweer, wat daar ook van zij, onbesproken blijven.
Het hof acht op grond van het voorgaande het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Evenals de rechtbank zal het hof de onder 1 subsidiair tenlastegelegde periode beperken tot 1 september 2017 tot en met 11 maart 2018, nu uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat er vanaf ongeveer september 2017 sprake was van seks. Van het onder 2 tenlastegelegde wordt de verdachte van het onderdeel, betrekking hebbend op tongzoenen, vrijgesproken, omdat onvoldoende uit het dossier is gebleken dat hier sprake van is geweest.
Voorwaardelijke verzoeken
De raadsman heeft voorwaardelijk verzocht om [tante] als getuige te horen, indien de verklaring van [slachtoffer] voor het bewijs wordt gebezigd. [tante] is de tante van verdachte.
Zij zou kunnen bevestigen dat verdachte gedurende een groot deel van de tenlastegelegde periode bij haar verbleef, ook in de periode dat volgens [slachtoffer] de seks begon.
De verdediging heeft dit verzoek ook in een eerder stadium als onderzoekswens bij het hof ingediend. De raadsheer-commissaris heeft in zijn beslissing d.d. 12 augustus 2022 daartoe het volgende overwogen.
[slachtoffer] heeft in haar op 4 mei 2018 tegenover de politie afgelegde verklaring aangegeven dat verdachte met zijn grensoverschrijdende gedragingen is begonnen kort nadat zij 16 jaar oud was geworden. Zij noemt daarbij ter nadere precisering dat het in de maanden januari of februari (2017) moet zijn geweest. Over wat zij aanduidt met ‘seks’ (waarmee zij bedoelt het penetreren met de penis) zegt zij aanvankelijk dat zij niet meer goed weet wanneer dat precies is begonnen, en ook dat het ongeveer in september is begonnen, maar dat dat ook in augustus geweest kan zijn. Ter nadere precisering hiervan geeft zij aan, dat het is geweest nadat een kortstondige relatie met [ex-vriend] voorbij was. Deze relatie heeft volgens [slachtoffer] vanaf de periode van eind juni/begin juli 2017 ongeveer drie weken geduurd.
Haar verklaring tegenover de rechter-commissaris op 13 januari 2020 wijkt hier niet veel van af. Bij de rechter-commissaris heeft zij bovendien nog verklaard dat verdachte er twee of drie weekenden niet is geweest, omdat hij toen weg was. Onder deze omstandigheden zal met de beoogde verklaring van verdachtes tante, ook wanneer deze inhoudt dat verdachte in de weekenden in september 2017 bij haar in [plaats] verbleef en dat verdachte begin oktober 2017 in het buitenland verbleef vanwege werkverplichtingen, niet kunnen worden bevestigd dat de verklaring van [slachtoffer] in strijd is met de waarheid.
Aanvullende overweging hof
Het hof acht de overwegingen van de raadsheer-commissaris juist en neemt deze overwegingen over. Het hof overweegt daarnaast het volgende.
Ook indien verdachte een groot deel van de tenlastegelegde periode niet in de buurt van [slachtoffer] aanwezig was, staat dit niet in de weg aan hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard.
Zo noemt [slachtoffer] geen heel specifieke periode, maar houdt zij in haar verklaring een slag om de arm daar waar het gaat om de momenten dat de tenlastegelegde gedragingen hebben plaatsgevonden. Het hof wijst het verzoek tot het horen van [tante] als getuige af.
Voorts heeft de raadsman voorwaardelijk verzocht om [oud-collega] als getuige te horen, indien de verklaring van aangeefster [moeder] als belastend steunbewijs wordt gebruikt.
[oud-collega] is een oud-collega van verdachte. In het najaar van 2018 zou zij een telefoongesprek tussen verdachte en [moeder] hebben opgevangen, waarbij zij [moeder] heeft horen zeggen dat de aangifte ‘onzin’ is. Volgens de verdediging past dit bij het beeld dat aangeefster in de tweede helft van 2018 heeft getwijfeld aan het verhaal van haar dochter.
De verdediging heeft dit verzoek ook in een eerder stadium als onderzoekswens bij het hof ingediend. De raadsheer-commissaris heeft in zijn beslissing d.d. 12 augustus 2022 daartoe het volgende overwogen.
De gestelde uitlating is volgens de verdediging in het najaar van 2018 gedaan in tegenwoordigheid van verdachte. Tijdens het verhoor van [moeder] (de gestelde bron van deze uitlating) op 13 januari 2020 door de rechter-commissaris is van de zijde van de verdediging nagelaten om vragen te stellen over die uitlating. Niet alleen is dit de meest aangewezen persoon om over de gestelde uitlating te bevragen, maar het lag ook op de weg van de verdediging om zulks te doen. Aangeefster [moeder] heeft tijdens genoemd verhoor door de rechter-commissaris geenszins verklaard dat haar aangifte onzin is. Integendeel,
zij heeft daar toen, in tegenwoordigheid van de verdediging, op heldere wijze in bevestigende zin verklaard over hetgeen waarover zij ook in haar aangifte heeft verklaard. Nu de verdediging de mogelijkheid onbenut heeft gelaten om hierover rechtstreeks aan
aangeefster vragen te stellen. kan niet worden gesteld dat de verdediging in enig belang wordt geschaad door afwijzing van het verzoek om deze zijdelings betrokken derde hierover te horen.
Aanvullende overweging hof
Het hof acht de overwegingen van de raadsheer-commissaris juist en neemt deze overwegingen over. Het hof komt, mede nog in aanmerking genomen de WhatsApp-conversatie tussen [moeder] en verdachte, zoals hierboven is weergegeven, niet tot een andere afweging en wijst het verzoek tot het horen van [oud-collega] als getuige af.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair
hij op meer tijdstippen in de periode van 1 september 2017 tot en met 11 maart 2018 te [pleegplaats] , telkens met een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,
te weten [slachtoffer] , ontucht heeft gepleegd, immers heeft hij één of meermalen (telkens)
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en
- zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht.
2.
hij op meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 januari 2017 tot en met
11 maart 2018 te [pleegplaats] , telkens met een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten [slachtoffer] , ontucht heeft gepleegd, immers heeft hij één of meermalen (telkens)
- de borsten van die [slachtoffer] aangeraakt en betast en
- zijn tong tegen de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht en
- zich laten aftrekken door die [slachtoffer] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde levert op:
telkens: ontucht plegen met een aan zijn zorg of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De rechtbank heeft in haar vonnis ten aanzien van de strafbare feiten en de aard en ernst hiervan het volgende overwogen.
Verdachte heeft meer dan een jaar lang ontuchtige handelingen gepleegd met zijn stiefdochter [slachtoffer] , de dochter van zijn (het hof begrijpt: toenmalige) vriendin.
Die ontucht vond zeer frequent plaats en heeft mede bestaan uit het frequent hebben van geslachtsgemeenschap. [slachtoffer] was destijds 16 jaar oud, terwijl verdachte 46 jaar oud was. Verdachte heeft daarmee misbruik gemaakt van de afhankelijke en kwetsbare positie waar zijn stiefdochter zich in bevond en van het overwicht dat hij als stiefvader en door zijn leeftijd op haar had. [slachtoffer] had naar eigen zeggen een goede band met verdachte, vertrouwde hem en voelde zich veilig bij hem. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij het vertrouwen dat [slachtoffer] in hem had en ook zou mogen hebben, op grove wijze heeft geschonden. In plaats van een steun- en voorbeeldfiguur voor haar te zijn, heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit. Dit alles klemt temeer nu de ontucht in de gezinswoning heeft plaatsgevonden, terwijl [slachtoffer] aan de zorg en waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd. De woning is bij uitstek de plek waar [slachtoffer] veiligheid en bescherming had moeten vinden. Dat [slachtoffer] heeft aangegeven dat zij zelf ook wel nieuwsgierig was en het ook wel fijn vond, maakt dit niet anders. Verdachte had als volwassen man de grenzen van het toelaatbare niet mogen overschrijden en moeten inzien dat [slachtoffer] hier naar alle waarschijnlijkheid in de toekomst last van zou krijgen.
De ervaring leert dat seksueel misbruik vaak nadelige psychische gevolgen voor het slachtoffer met zich meebrengt die nog lange tijd kunnen doorwerken. Ook in dit geval zijn daar aanwijzingen voor, mede gelet op de verklaring van [slachtoffer] die zich in het dossier bevindt. Verdachte heeft zich kennelijk niet bekommerd om deze (mogelijke) gevolgen voor [slachtoffer] en zijn eigen lustgevoelens steeds voorop gesteld. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Ook rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en heeft geprobeerd [slachtoffer] te manipuleren, zodat zij de ontucht geheim zou houden. Dat is een kwalijke en zorgelijke situatie.
Aanvullende overweging hof
Het hof verenigt zich met voorgaande overwegingen van de rechtbank en neemt deze over. Het hof overweegt daarnaast het volgende.
Uit de ter terechtzitting in eerste aanleg voorgelezen en de in hoger beroep gehandhaafde slachtofferverklaring blijkt hoeveel impact de handelingen van de verdachte op [slachtoffer] hebben gehad en nog altijd hebben. Daaruit volgt dat zij al een geruim aantal jaren nadelige psychische gevolgen ondervindt door hetgeen haar is overkomen. Ook ervaart [slachtoffer] angst- en schuldgevoelens en was ze bang om haar familie kwijt te raken als bekend zou worden dat zij en verdachte regelmatig met elkaar seks hebben gehad. Hieruit blijkt dat het misbruik jarenlange gevolgen voor haar heeft gehad en in de toekomst – naar mag worden aangenomen – nog zal hebben.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 8 mei 2023 en stelt vast dat daar geen andere zaken dan de onderhavige op vermeld staan. Voorts volgt uit het reclasseringsrapport d.d.
14 oktober 2019 dat verdachte zijn leven op de rit heeft en dat er geen sprake is van criminogene factoren. Ook ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dit nog steeds zo te zijn.
Het hof heeft geen bijzonderheden geconstateerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte die als strafverzwarend of strafverminderend moeten worden aangemerkt.
Het hof is van oordeel dat enkel een gevangenisstraf recht doet aan de aard en de ernst van de feiten. Het hof is voorts van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf onvoldoende recht doet aan alle door het hof in ogenschouw genomen aspecten. Het hof is van oordeel dat op grond van al het voorgaande oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden in beginsel gerechtvaardigd is. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in hoger beroep, waarvan de duur in totaal een jaar bedraagt, zal het hof de straf matigen. Alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, thans passend en geboden is. Het hof ziet geen aanleiding om een deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen, nu dit gelet op de persoon van verdachte geen meerwaarde zal hebben.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in verband met de bepleite vrijspraak. De verdediging heeft, mocht het hof wel tot een veroordeling komen, geen standpunt ingenomen ten aanzien van de omvang van de vordering van de benadeelde partij, anders dan een niet onderbouwd verzoek tot matiging.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Het verzoek tot matiging is niet onderbouwd. Dat lag wel op de weg van verdachte. Het hof verwijst in dit verband naar
art. 6:109 BW. Nu verdachte zijn verzoek niet heeft onderbouwd, zal het hof niet overgaan tot matiging.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en
2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
22 (tweeëntwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) bestaande uit € 10.000,00 (tienduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 85 (vijfentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
18 januari 2017.
Aldus gewezen door
mr. E.W. van Weringh, voorzitter,
mr. E.C.M. Wolfert en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier,
en op 27 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.