ECLI:NL:GHARL:2023:6058

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
200.324.153/01 en 200.327.998/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarige en de rol van ouders en gecertificeerde instelling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ouders tegen de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die betrekking hebben op de uithuisplaatsing van hun jongste kind, [de minderjarige1]. De ouders, die gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] uitoefenen, hebben vier kinderen, waarvan de drie oudste eerder uit huis zijn geplaatst. De kinderrechter heeft op 9 december 2022 en 3 maart 2023 de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verlengd, wat de ouders aanvechten. De ouders stellen dat de uithuisplaatsing grotendeels is gebaseerd op vermeend cocaïnegebruik door de moeder, wat zij ontkennen. Het hof overweegt dat de zorgen over de opvoeding en veiligheid van [de minderjarige1] niet alleen voortkomen uit het vermeende drugsgebruik, maar ook uit andere omstandigheden die de opvoedingssituatie van de ouders betreffen. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikkingen van de kinderrechter, omdat er onvoldoende zicht is op de opvoedingsvaardigheden van de ouders en de noodzakelijke ouderschapsbeoordeling nog niet heeft plaatsgevonden. Het hof roept de ouders op om constructief samen te werken met de gecertificeerde instelling in het belang van [de minderjarige1].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.324.153/01 en 200.327.998/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 186460)
beschikking van 13 juli 2023
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
en
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats2] ,
verzoekers in hoger beroep,
gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering(de GI),
gevestigd te Leeuwarden.
In zijn toetsende en/of adviserende rol is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 9 december 2022, respectievelijk 3 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

in zaaknummer 200.324.153/01
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 9 maart 2023;
- een journaalbericht namens de ouders van 20 april 2023 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 22 mei 2023;
- een brief van de GI van 26 mei 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de ouders van 5 juni 2023 met bijlage(n).
in zaaknummer 200.327.998/01
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 5 juni 2023;
- een journaalbericht namens de ouders van 14 juni 2023 met bijlage(n).
2.3
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft gelijktijdig op 15 juni 2023 plaatsgevonden. De ouders zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de GI zijn twee vertegenwoordigers van het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (LET) verschenen.

3.De feiten

3.1
De ouders hebben samen vier kinderen. Het jongste kind, [de minderjarige1] , is [in] 2022 thuis (te vroeg) geboren en vervolgens opgenomen in het ziekenhuis in [woonplaats1] en daarna in het ziekenhuis in [woonplaats2] .
3.2
De ouders zijn gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] belast.
3.3
De drie oudste kinderen zijn bij beschikking van de kinderrechter van 22 januari 2020 uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg. De rechtbank heeft bij beschikking van
25 mei 2022 op verzoek van de raad het gezag van beide ouders over deze drie kinderen beëindigd. Deze beschikking is op 6 december 2022 door het hof bekrachtigd.
3.4
Op 25 mei 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] op verzoek van de raad voorlopig onder toezicht gesteld van de GI en een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] verleend bij een zorgaanbieder en aansluitend in een voorziening voor pleegzorg.
3.5
Bij beschikking van 14 juni 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] definitief onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 14 juni 2022 tot 14 juni 2023. De machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg is daarbij verlengd met ingang van 14 juni 2022 tot 9 juli 2022. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] wordt feitelijk uitgevoerd door het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (het LET). De beslissing op het verzoek tot uithuisplaatsing is voor het overige aangehouden.
3.6
Bij beschikking van 13 juli 2022 heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg tot 14 december 2022. Deze beschikking is door het hof op 6 december 2022 bekrachtigd.
3.7
Sinds 9 oktober 2022 verblijft [de minderjarige1] bij een (geheim) pleeggezin. Er vindt begeleide omgang plaats tussen [de minderjarige1] en de ouders.
in zaaknummer 200.324.153/01
3.8
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 9 december 2022 heeft de kinderrechter op verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 9 maart 2023. De kinderrechter heeft de beslissing op het verzoek van de GI voor het overige aangehouden tot een nog nader te bepalen zitting in februari 2023.
in zaaknummer 200.327.998/01
3.9
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 3 maart 2023 heeft de kinderrechter op verzoek van de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot uiterlijk 14 juni 2023.
in beide zaken
3.1
Ter zitting is gebleken dat de kinderrechter bij beschikking van 14 juni 2023 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] heeft verlengd tot
14 juni 2024.

4.De omvang van het geschil

in beide zaken
4.1
De ouders komen met ongenummerde grieven in hoger beroep van de bestreden beschikkingen. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in beide zaken in volle omvang aan de orde te stellen. De ouders verzoeken het hof de beschikkingen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de GI tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] af te wijzen.
Ter zitting hebben de ouders hun verzoek aangevuld. Zij verzoeken het hof de zaak aan te houden en nadere informatie bij [het ziekenhuis] op te vragen ten aanzien van de totstandkoming en interpretatie van de kort na haar geboorte bij [de minderjarige1] uitgevoerde drugstests.
4.2
De GI heeft ter zitting verweer gevoerd en verzoekt het hof de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing in beide zaken

5.1
In beide zaken geldt dat de periodes waarvoor de machtigingen tot uithuisplaatsing zijn verleend, al zijn verstreken en wel op 9 maart 2023 respectievelijk op 14 juni 2023.
5.2
Gelet op het door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van hun gezinsleven, hebben de ouders een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging te laten toetsen en behoort aan hen niet hun procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.3
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.4
De ouders kunnen zich niet verenigen met de (verlengingen van de) uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en voeren daartoe het volgende aan.
Volgens de ouders heeft de kinderrechter de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] (grotendeels) gebaseerd op cocaïnegebruik door de moeder, dat in het ziekenhuis kort na de geboorte van [de minderjarige1] zou zijn geconstateerd. De moeder ontkent echter cocaïne te hebben gebruikt. De ouders zijn van mening dat de testuitslagen van het ziekenhuis tegenstrijdigheden bevatten en stellen deze opnieuw ter discussie. Zij stellen dat de uithuisplaatsing een te ingrijpend middel is, nu het drugsgebruik door de moeder niet vaststaat.
De ouders vinden daarnaast dat de GI ten onrechte vasthoudt aan een gezinsbeoordeling middels een opname bij de GGZ in [plaats1] . De GI heeft van de kinderrechter de kans gekregen om het door de ouders aangedragen alternatieve traject bij [naam1] te onderzoeken. Volgens de ouders is [naam1] vervolgens op basis van gekleurde informatie van de GI, waaronder het vermeende drugsgebruik door moeder, ten onrechte tot de conclusie gekomen dat een traject bij [naam1] niet passend is. De ouders menen dat hen door deze gang van zaken een eerlijke kans op hulpverlening is ontnomen. Zij vinden dat [naam1] wel bij hen past. De onderdelen van het door de GI nodig geachte onderzoek die [naam1] niet kan bieden, kunnen volgens de ouders zo nodig ambulant worden ingezet.
Het belang van [de minderjarige1] vergt volgens de ouders dat de GI alles op alles zet om te komen tot een ouderschapsbeoordeling. Uit de verslagen over de omgangsmomenten blijkt dat de omgang goed verloopt, dat de ouders voldoende kunnen afstemmen op [de minderjarige1] en dat zij in staat zijn om voor en met [de minderjarige1] een stabiele situatie te creëren.
5.5
De GI voert in haar verweer het volgende aan.
Nadat de ouders de uitkomsten van de in het ziekenhuis uitgevoerde drugsonderzoeken in twijfel hebben getrokken, is navraag gedaan bij het ziekenhuis en zijn de testuitslagen bevestigd. Wat de GI betreft is er geen reden om te twijfelen aan de geldigheid van die testuitslagen.
De GI geeft aan dat zij zich in het belang van [de minderjarige1] heeft ingezet om tot een ouderschapsbeoordeling te komen. Nadat de ouders een traject bij GGZ in [plaats1] hebben geweigerd, heeft de GI het door de ouders aangedragen alternatieve traject bij [naam1] verkend. [naam1] is niet passend gebleken, omdat die instantie geen mogelijkheid biedt tot een opname en observatie van de ouders, alvorens het kind wordt bijgeplaatst. Gelet op de kwetsbare leeftijd van [de minderjarige1] , de beperkte band die zij heeft kunnen opbouwen met de ouders en het instabiele, onvoorspelbare en onveilige verloop van de omgangsmomenten, is een voorafgaande, afzonderlijke opname van de ouders in het belang van [de minderjarige1] noodzakelijk. [naam1] biedt bovendien geen mogelijkheden voor psychodiagnostisch en verdiepend onderzoek, welke onderzoeken gelet op de problematiek van de ouders voor de ouderschapsbeoordeling volgens de GI wel noodzakelijk zijn. De GI heeft verschillende malen geprobeerd om hierover met de ouders in gesprek te komen en de ouders hadden bovendien de mogelijkheid om zelf navraag te doen bij [naam1] . Het contact met de ouders – ook over de omgangsmomenten – verloopt echter zeer moeizaam. De GI ervaart wantrouwen, vijandigheid en intimidatie van de kant van de ouders en de ouders houden zich niet aan afspraken en regels. Hierdoor is er nog steeds geen zicht op de opvoedingsvaardigheden van de ouders.
[de minderjarige1] ontwikkelt zich leeftijdsadequaat en er is een goede hechting tussen [de minderjarige1] en het gezin waar zij verblijft. De GI acht het in het belang van [de minderjarige1] om de plaatsing in het huidige pleeggezin te continueren.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Aan de orde is een rechtmatigheidstoets van de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing tot 9 maart 2023 respectievelijk
14 juni 2023. Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat de kinderrechter in beide beschikkingen op de juiste gronden de machtigingen heeft afgegeven. Het hof neemt de overwegingen van de kinderrechter over en maakt deze, na eigen onderzoek, tot de zijne. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.7
Voor zover de ouders stellen dat het vermeende cocaïnegebruik door de moeder ten tijde van de geboorte van [de minderjarige1] een grote en wellicht zelfs doorslaggevende factor is geweest bij de beslissingen van de kinderrechter om [de minderjarige1] uit huis te plaatsen en dit drugsgebruik niet vaststaat, is het hof van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter zitting voldoende is gebleken dat er ernstige zorgen zijn over de opvoeding en veiligheid van [de minderjarige1] in de situatie bij de ouders. Deze zorgen staan los van een eventueel cocaïnegebruik tijdens de zwangerschap en maken dat de gronden voor uithuisplaatsing, mede gelet op het feit dat de noodzakelijk geachte ouderschapsbeoordeling nog niet heeft plaatsgevonden, nog steeds aanwezig zijn. Nu het eventuele cocaïnegebruik door de moeder geen dragende grond (meer) is voor de beslissing om de machtigingen tot uithuisplaatsing te verlengen, zal het hof het verzoek van de ouders om de zaak aan te houden teneinde een nadere toelichting over de afgenomen drugstesten te vragen aan het ziekenhuis, afwijzen. Overigens heeft de advocaat van de ouders het ziekenhuis reeds in een brief om nadere informatie gevraagd, zodat het ook om die reden niet voor de hand ligt dat het hof de zaak aanhoudt.
5.8
Het hof constateert dat er sinds de bestreden beschikkingen niet is gebleken van (in positieve zin) gewijzigde omstandigheden, die een andere conclusie over de verlenging van de machtigingen tot uithuisplaatsing zouden rechtvaardigen. Er is nog steeds onvoldoende zicht op de opvoedsituatie en de veiligheid van [de minderjarige1] bij de ouders thuis en de daartoe noodzakelijk geachte ouderschapsbeoordeling heeft nog altijd niet plaatsgevonden.
5.9
Ten overvloede overweegt het hof als volgt. Ter zitting hebben de ouders zich desgevraagd bereid verklaard om beiden, als eerste stap richting de noodzakelijk geachte ouderschapsbeoordeling, een psychodiagnostisch onderzoek te ondergaan. De GI is bereid daartoe aan de advocaat van de ouders de onderzoeksvragen voor te leggen die de GI in dat kader noodzakelijk acht. Het hof verzoekt de ouders met klem om in het belang van [de minderjarige1] hun wantrouwen richting de GI opzij te zetten en zelf een constructief overleg met de GI aan te gaan, ook in het kader van de totstandkoming van een stabiele omgangsregeling met [de minderjarige1] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 9 december 2022 en 3 maart 2023;
wijst de overige verzoeken af.;
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Coster, L. van Dijk en E.F. Groot, bijgestaan door mr. M.J. van Mourik als griffier, en is op 13 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.