ECLI:NL:GHARL:2023:5968

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
200.325.662
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De moeder van de minderjarige, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot uithuisplaatsing af te wijzen of in duur te bekorten. De vader heeft zich aangesloten bij de verzoeken van de moeder. Het hof heeft vastgesteld dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoeken, omdat zijn beroepschrift na de termijn voor hoger beroep was ingediend. De moeder had echter een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging te laten toetsen, ondanks dat de periode waarvoor de machtiging gold inmiddels was verstreken.

Het hof heeft de feiten van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere beschikkingen van de kinderrechter en de omstandigheden van de minderjarige. De minderjarige is in een kwetsbare situatie en heeft in het verleden veel meegemaakt, wat heeft geleid tot signalen van psychotrauma en stress. Het hof oordeelde dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was voor de continuïteit in de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De verzoeken van de moeder om een NIFP-onderzoek te gelasten werden afgewezen, omdat de situatie van de ouders op dat moment niet leidde tot een andere beslissing. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking van de kinderrechter en verklaarde deze uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.662
(zaaknummer rechtbank Overijssel 277598)
beschikking van 13 juli 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L. de Widt,
en
[de gezinshuisouders],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de gezinshuisouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 1 april 2022, 11 oktober 2022 en 3 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 3 februari 2023 wordt verder ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 april 2023;
- het bericht van de GI met producties;
- een journaalbericht van mr. Pool van 13 juni 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 20 juni 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. M.S. Krol, ter vervanging van mr. Pool;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De raad voor de kinderbescherming is met bericht vooraf niet verschenen. Hoewel behoorlijk opgeroepen waren de gezinshuisouders niet aanwezig.
De ambulant begeleider van de moeder en de ambulant begeleider van de vader zijn bijzondere toegang verleend tot de mondelinge behandeling.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] . [de minderjarige] is [in] 2016 in [woonplaats1] geboren.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 1 april 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 15 april 2021.
3.3
Bij beschikking van 13 april 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 13 april 2022, welke termijn laatstelijk bij beschikking van 12 april 2023 is verlengd tot 13 april 2024.
3.4
Bij beschikking van 10 mei 2021 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot
uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder dan wel
een plaatsing in het netwerk verleend tot 24 mei 2021.
Bij beschikking van 21 mei 2021 is deze machtiging verlengd voor de resterende duur van
drie maanden tot 10 augustus 2021.
3.5
Op 5 juli 2021 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een 24-uurs accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van een maand, zijnde tot 10 september 2021.
3.6
Tussen 30 augustus 2021 en 1 oktober 2021 heeft [de minderjarige] met de ouders en haar halfzus [naam1] deelgenomen aan een Crisis Systeem Interventie (CSI) traject bij [naam2] .
Op 1 oktober 2021 zijn de moeder en de vader zonder toestemming met [de minderjarige] en [naam1] vertrokken bij [naam2] .
3.7
Bij beschikking van 4 oktober 2021 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot
uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een 24-uurs accommodatie zorgaanbieder verleend tot 18 oktober 2021.
Deze machtiging is op 15 oktober 2021 verlengd voor de duur van twee maanden, zijnde tot
18 december 2021.
3.8
Bij beschikking van 6 december 2021 heeft de kinderrechter een machtiging tot
uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een 24-uurs accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 18 januari 2022, welke plaatsing laatstelijk bij beschikking van 12 april 2023 is verlengd tot 13 oktober 2023.
3.9
[de minderjarige] verblijft sinds oktober 2021 in het huidige gezinshuis.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd van 13 februari 2023 tot 13 april 2023. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing en is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De moeder verzoekt het hof primair de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] af te wijzen dan wel in duur te bekorten. Subsidiair verzoekt de moeder het hof een NIFP-onderzoek te gelasten. Daarnaast verzoekt de moeder de beslissing van het hof voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4.3
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten zich aan te sluiten bij de verzoeken van de moeder.
4.4
De GI voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het hoger beroep van de vader
5.1
Op 22 mei 2023 is een stuk van mr. De Widt binnengekomen. Boven dit stuk staat ‘verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep tegen de verlening van de machtiging uithuisplaatsing’. In het stuk staat uitdrukkelijk dat de vader zich geheel kan vinden in alle punten die moeder heeft aangedragen alsmede in de twee door de moeder opgeworpen grieven. Het hof stelt vast dat er in het stuk geen verweer wordt gevoerd tegen het door de moeder ingestelde hoger beroep, zodat dit stuk kan niet als een verweerschrift kan worden aangemerkt. Ook wordt er in het stuk geen incidenteel hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft mr. De Widt laten weten met haar stuk te willen aansluiten bij het hoger beroep van de moeder en dat zij dit bij beroepschrift had moeten doen.
Gelet op het voorgaande dient het stuk van mr. De Widt naar het oordeel van het hof als een principaal beroepschrift te worden aangemerkt.
5.2
Het hof dient ambtshalve te beoordelen of de vader tijdig in hoger beroep is gekomen van de bestreden beschikking en of hij dus in het hoger beroep kan worden ontvangen. Op grond van het bepaalde in artikel 806 lid 1 onder a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient door een belanghebbende in de procedure binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep te worden ingesteld. De termijn voor het instellen van het hoger beroep was, gerekend vanaf de datum van de bestreden beschikking – 3 februari 2023 – op de dag van ontvangst van het verzoekschrift in hoger beroep – 22 mei 2023 – dan ook verstreken. Nu de termijn voor het instellen van hoger beroep op 22 mei 2023 reeds was geëindigd, is het niet tijdig ingediend, zodat de vader niet kan worden ontvangen in zijn verzoeken in hoger beroep.
Het hoger beroep van de moeder
5.3
De periode waarvoor de machtiging is verleend en waartegen dit hoger beroep zich richt, is op 13 april 2023 verstreken. Gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, heeft de moeder een rechtens relevant belang om de rechtmatigheid van de machtiging over de periode van 13 februari 2023 tot 13 april 2023 te laten toetsen en behoort aan haar niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken.
5.4
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling, de raad of het openbaar ministerie de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
5.5
De rechter kan op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een onafhankelijk deskundigenonderzoek gelasten, wanneer dit onderzoek mede tot de beslissing van de zaak kan leiden, voldoende concreet is en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
5.6
Het hof is na eigen onderzoek net als de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor de periode van 13 februari 2023 tot 13 april 2023 noodzakelijk was.
[de minderjarige] heeft in haar jonge leven in de thuissituatie bij de ouders veel meegemaakt. Hierdoor is zij kwetsbaar. Bij [de minderjarige] worden signalen van psychotrauma en stress gezien. Dat de moeder en de vader, naar eigen zeggen, inmiddels in staat zijn voor [de minderjarige] te zorgen maakt dat niet anders. De situatie van de moeder en de vader op dit moment verandert niets aan hetgeen [de minderjarige] in het verleden heeft meegemaakt, hetgeen [de minderjarige] nog moet verwerken. Daar komt bij dat [de minderjarige] in de hiervoor genoemde periode geheel geen omgang had met haar vader. Ook dat maakt dat van een verantwoorde thuisplaatsing bij de ouders geen sprake kon zijn.
5.7
Zoals overwogen verandert de situatie van de moeder en de vader op dit moment niets aan hetgeen [de minderjarige] in het verleden heeft meegemaakt en dus ook niet aan de trauma’s die [de minderjarige] moet verwerken. Zolang deze trauma’s niet zijn behandeld betekent dit dat een onderzoek naar de mogelijkheden van de moeder en de vader om voor [de minderjarige] te zorgen niet mede tot de beslissing van de zaak zal kunnen leiden, zodat het verzoek van de moeder een NIFP-onderzoek te gelasten zal worden afgewezen.
5.8
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat bij het uitblijven van de verzochte verlenging de continuïteit in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [de minderjarige] niet is gewaarborgd, zodat de verlenging van de uithuisplaatsing dan ook noodzakelijk was. Het hof zal de bestreden beschikking daarom bekrachtigen.
5.9
In aanvulling op het voorgaande merkt het hof nog het volgende op. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het gedrag van [de minderjarige] de laatste tijd is veranderd en dat zij op dit moment erg gesloten is.
Hoewel het nog onduidelijk is waar dit gedrag vandaan komt zijn er, anders dan door de moeder gesteld, geen aanwijzingen dat de problematiek van [de minderjarige] als gevolg van de uithuisplaatsing is verergerd. Naar het oordeel van het hof zal uitgezocht moeten worden waar het veranderde gedrag van [de minderjarige] vandaan komt en worden vastgesteld wat [de minderjarige] nodig heeft om zich veilig te kunnen ontwikkelen. Pas daarna kan de vraag aan de orde komen of de ouders dit [de minderjarige] kunnen bieden. Tot daar duidelijkheid over is staat het perspectief van [de minderjarige] naar het oordeel van het hof nog niet vast. Voor het hof is nog niet zeker dat de ouders de zorg voor [de minderjarige] nooit meer (deels) zullen kunnen dragen. Het ligt op de weg van de GI om te blijven onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor [de minderjarige] om weer bij de ouders te wonen, eventueel op langere termijn. Dit geldt temeer nu de ouders positieve ontwikkelingen hebben doorgemaakt, [naam3] , de halfzus van [de minderjarige] , inmiddels thuis is komen wonen en [de minderjarige] recent heeft laten weten haar vader te willen zien.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoeken in hoger beroep;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 3 februari 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, K.A.M. van Os-ten Have en K. Mans, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. K.A.M. van Os-ten Have en is op 13 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.