ECLI:NL:GHARL:2023:5963

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
200.324.180
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder op verzoek van de raad voor de kinderbescherming

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, was van mening dat er onvoldoende redenen waren voor de beëindiging van haar gezag. De rechtbank had op 15 december 2022 besloten het gezag van de moeder te beëindigen op verzoek van de raad voor de kinderbescherming, omdat het welzijn van het kind in het geding was. De moeder voerde aan dat zij samenwerkte met hulpverleners en dat de beëindiging van het gezag te vroeg was en niet in het belang van het kind. Het hof oordeelde echter dat het gezag van de moeder moest worden beëindigd, omdat de stabiliteit van de moeder wisselend was en het belang van het kind voorop stond. Het hof benadrukte dat het kind, dat sinds haar derde levensjaar bij de pleegmoeder woont, recht heeft op een duidelijke en ongestoorde hechting aan de pleegmoeder. De angst van de moeder om op een zijspoor te raken werd niet als voldoende reden gezien om het gezag in stand te houden. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij het belang van het kind zwaarder woog dan het belang van de moeder om met het gezag belast te blijven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.324.180
(zaaknummer rechtbank Gelderland 410021)
beschikking van 13 juli 2023
inzake
[verzoekster],
woonplaats [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.W.A. Nabbe in Arnhem,
en
raad voor de kinderbescherming,
regio Gelderland,
gevestigd in Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegmoeder],
woonplaats [plaats1] ,
verder te noemen: de pleegmoeder,
en
de gecertificeerde instelling
stichting
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd in Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 15 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 maart 2023;
  • het verweerschrift en
  • een brief van de GI van12 juni 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 juni 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een zittingsvertegenwoordiger van de raad;
  • twee zittingsvertegenwoordigers van de GI en
  • de pleegmoeder.

3.De feiten

3.1
De moeder en de inmiddels overleden [naam1] zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2015 in [plaats2] .
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] is op 10 december 2018 voor het eerst onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is sindsdien steeds verlengd.
3.3
[de minderjarige] woonde van augustus 2018 tot oktober 2020 bij de pleegmoeder (tante moederszijde). Na een terugplaatsing bij de moeder in oktober 2020, woont [de minderjarige] sinds februari 2021 weer bij de pleegmoeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd op verzoek van de raad.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.2
De moeder is van mening dat er onvoldoende reden is voor beëindiging van haar gezag. Er is vrijwillig hulp bij de moeder betrokken en zij werkt goed mee met de hulpverleners. Beëindiging van het gezag is volgens de moeder te vroeg en niet in belang van [de minderjarige] . De rechtbank heeft naar de mening van de moeder niet de juiste belangenafweging gemaakt (EHRM 6 oktober 2015, appl. no. 58455/13, N.P. /Moldavië), ten onrechte proportionaliteit en subsidiariteit niet meegewogen en er is niet voldaan aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM). Voor [de minderjarige] is duidelijk dat zij zal opgroeien bij de pleegmoeder en de moeder berust daar ook in. De moeder is het vooral niet eens met de beëindiging van haar gezag omdat zij vreest voor een nog kleinere rol in het leven van [de minderjarige] .
5.3
Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het gezag van de moeder over [de minderjarige] moet worden beëindigd. Het hof neemt de overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
5.4
[de minderjarige] woont, met onderbreking van de ongeveer vijf maanden waarin zij was teruggeplaatst bij de moeder, sinds haar derde levensjaar bij de pleegmoeder.
Hoewel de moeder stelt dat zij thans berust in de plaatsing van [de minderjarige] bij de pleegmoeder, vraagt het belang van [de minderjarige] toch om beëindiging van het gezag.
Dit heeft in de eerste plaats te maken met de wisselende stabiliteit van de moeder. De moeder maakt op dit moment een goede fase door waarin zij een goede samenwerking heeft met de GI. Dat is niet altijd zo geweest. De moeder wisselt al jaren goede periodes af met minder goede periodes. In de minder goede periodes was de moeder volgens de raad niet bereikbaar om belangrijke beslissingen over [de minderjarige] te nemen. Het hof vindt het niet aannemelijk dat het risico op een terugval bij de moeder nu is gepareerd: daarvoor heeft de moeder te veel en te vaak een wisselend beeld laten zien. Daarbij komt nog dat de medische situatie van de moeder ook nu niet stabiel is, omdat zij stelt dat zij gediagnosticeerd is met kanker. Ook dit maakt dat de moeder beperkt beschikbaar is voor [de minderjarige] .
In de tweede plaats is het van belang dat [de minderjarige] zich ongestoord kan hechten aan de pleegmoeder. Omdat de verstandhouding tussen de moeder en de pleegmoeder onverminderd slecht is, krijgt [de minderjarige] die ruimte niet of in elk geval onvoldoende.
Ten derde geldt dat alle onzekerheid bij [de minderjarige] over haar perspectief moet worden weggenomen. Zij is nu acht jaar en heeft er – na een verblijf van vijf haar in het pleeggezin recht op dat er geen onduidelijkheid meer is over waar zij zal opgroeien Dit is te meer van belang omdat de moeder kennelijk nog wel eens belastende uitspraken doet, die [de minderjarige] het gevoel geven dat het perspectief nog niet helder is.
5.5
De angst van de moeder om op een zijspoor te raken wanneer zij geen gezag meer heeft over [de minderjarige] , is voor het hof onvoldoende reden haar gezag in stand te laten. Hoewel de moeder het vanuit negatieve eigen ervaringen met jeugdzorg in het verleden moeilijk vindt te vertrouwen op de samenwerking met de GI, verloopt die samenwerking nu goed en heeft de moeder er ook vertrouwen in dat de huidige jeugdbeschermer ervoor zal zorgen dat zij [de minderjarige] regelmatig ziet en dat zij voldoende informatie ontvangt over [de minderjarige] . De GI is ook bereid om hulpverlening in te zetten om de verstandhouding tussen de moeder en de pleegmoeder in het belang van [de minderjarige] te verbeteren wanneer de moeder hersteldis. Dit laat zien dat beëindiging van het gezag juist niet betekent dat de moeder op een zijspoor komt en een mindere rol in het leven van [de minderjarige] krijgt. In de gegeven omstandigheden wegen de belangen van [de minderjarige] bij continuering van de huidige opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces een zwaarder dan het belang van de moeder om met het gezag belast te blijven.
5.6
Aangezien gezagsbeëindiging op de wet gebaseerd is en er goede redenen zijn voor beëindiging van het gezag van de moeder over [de minderjarige] , is er geen sprake van strijd met artikel 8 EVRM of een andere rechtsregel.
5.7
De grieven falen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 15 december 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, I.G.M.T. Weijers-van der Marck, en P.B. Kamminga, leden, bijgestaan door mr. J.M. van Gastel-Goudswaard, en is op 13 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.