ECLI:NL:GHARL:2023:5956

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
200.323.023
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag en verzoeken om deskundigenonderzoek en bijzondere curator in een familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar zoon, geboren in 2014. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 17 november 2022 het gezag van de moeder beëindigd en de gecertificeerde instelling (GI) benoemd tot voogd. De moeder was het niet eens met deze beslissing en heeft tien grieven ingediend in hoger beroep. Ze verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en om een deskundigenonderzoek te gelasten, een bijzondere curator te benoemen en een omgangsregeling vast te stellen.

Het hof overweegt dat het belang van het kind voorop staat bij de beslissing tot beëindiging van het gezag. De moeder had eerder alleen het gezag over de minderjarige, maar er waren zorgen over de ontwikkeling van het kind, die ernstig werd bedreigd. De moeder had te maken met psychische klachten en kon niet voldoen aan de opvoedbehoeften van de minderjarige. Het hof concludeert dat de moeder niet over voldoende opvoedcapaciteiten beschikt en dat het in het belang van het kind is om duidelijkheid en stabiliteit te bieden.

Het hof wijst ook het verzoek om een deskundigenonderzoek af, omdat het belang van het kind zich daartegen verzet. Evenzo wordt het verzoek om een bijzondere curator te benoemen afgewezen, omdat er geen belangenstrijd bestaat tussen de moeder en het kind. De omgangsregeling wordt eveneens bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat de GI verantwoordelijk is voor de beoordeling van de draagkracht van de minderjarige en de omgang daarop aan te passen. Uiteindelijk worden alle verzoeken van de moeder afgewezen en wordt de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.323.023
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 543977)
beschikking van 13 juli 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Simo te Culemborg,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland(de GI),
gevestigd te Utrecht,
en
[de pleegouders],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 februari 2023;
- het stuk van de GI;
- een journaalbericht van mr. Simo van 7 juni 2023 met bijlagen;
- de e-mail van de GI van 9 juni 2023 met als productie de CHOP [1] -list;
- een journaalbericht van mr. Simo van 12 juni 2023 met een bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 juni 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger namens de raad;
- twee vertegenwoordigers namens de GI.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige] (verder: [de minderjarige] ), geboren [in] 2014 in [plaats1] , is een zoon van de moeder.
3.2
Bij beschikking van 31 mei 2018 heeft de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot 31 augustus 2018. Op 28 augustus 2018 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. De termijn van de ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, voor de laatste keer tot 18 augustus 2023.
3.3
Op 22 september 2019 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een crisispleeggezin verleend voor de duur van een maand. De machtiging tot uithuisplaatsing is daarna steeds verlengd, voor de laatste keer tot 28 augustus 2023.
3.4
De moeder was tot de bestreden beschikking alleen met het gezag over [de minderjarige] belast.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd en de GI benoemd tot voogd. De verzoeken van de moeder over het gelasten van een deskundigenonderzoek, het benoemen van een bijzondere curator en het vaststellen van een omgangsregeling zijn afgewezen. Als informatieregeling heeft de rechtbank bepaald dat de moeder één keer per maand door de GI moet worden geïnformeerd over hoe het gaat met [de minderjarige] , met name wat betreft zijn gezondheid, de gang van zaken op school en zijn hobby’s.
4.2
De moeder is met tien grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij is het niet eens met de beslissingen van de rechtbank over de beëindiging van het gezag, het deskundigenonderzoek, de bijzondere curator en de omgang.
De moeder verzoekt het hof om, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende:
  • te bepalen dat het verzoek tot beëindiging van het gezag van de raad niet-ontvankelijk is dan wel dat dit verzoek wordt afgewezen;
  • het verzoek van de raad aan te houden en te bepalen dat een deskundigenonderzoek (ex artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)) wordt gelast;
  • te bepalen dat een bijzondere curator wordt benoemd, zodat [de minderjarige] zijn standpunt kenbaar kan maken;
  • de volgende contactregeling te bepalen tussen de moeder en [de minderjarige] : er zal eenmaal per week contact zijn, op een door het hof te bepalen dag, fysiek en onbelast dan wel door tussenkomst van de pleegouders, van 11.00 uur tot 19.00 uur, alsmede op de verjaardagen van de moeder en van [de minderjarige] , op Moederdag en op feestdagen.
4.3
De raad heeft mondeling op de zitting verweer gevoerd. De GI heeft schriftelijk verweer gevoerd en dit op de zitting nader toegelicht. De raad en de GI zijn van mening dat de bestreden beschikking moet worden bekrachtigd.

5.De motivering van de beslissing

beëindiging gezag
5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter onder andere het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
oordeel van het hof
5.3
Het hof is net als de rechtbank en op dezelfde gronden van oordeel dat het gezag van de moeder beëindigd moet worden. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.4
Zoals al eerder door de rechtbank en ook door dit hof is overwogen, is [de minderjarige] een jongen van inmiddels acht jaar oud die veel heeft meegemaakt. Dit heeft een negatieve invloed op zijn ontwikkeling gehad. [de minderjarige] laat moeilijk gedrag zien: er is sprake van aantrekken en afstoten, hij is weinig reflectief, heeft last van driftbuien en raakt snel overprikkeld. Omdat het vorige pleeggezin niet voldoende meer kon afstemmen op de behoefte van [de minderjarige] , is hij in maart 2022 overgeplaatst naar een ander perspectief biedend pleeggezin en daar verblijft hij nu nog. Uit de CHOP-list blijkt dat de problematiek van [de minderjarige] , zoals deze door de Opvoedpoli is beoordeeld, het meest past bij hechtingsproblematiek en dat dit niet definitief kan worden vastgesteld omdat het moeder niet lukte om gegevens uit de vroege jeugd van [de minderjarige] aan te leveren. De moeder voert nu aan dat de diagnose nooit is gesteld, maar het hof gaat hieraan voorbij. Belangrijker dan het al dan niet stellen van een diagnose, acht het hof de door de professionals beschreven problematiek en de conclusies die daaraan worden verbonden. Bovendien lijkt de diagnose enkel niet te kunnen worden gesteld, omdat de moeder geen informatie over [de minderjarige] deelt. Vanwege zijn problematiek heeft [de minderjarige] een sterke behoefte aan duidelijkheid. Hij heeft, meer dan gemiddeld, sensitieve, consequente, duidelijke en voorspelbare opvoeders nodig.
5.5
Uit de informatie van de GI en de hulpverlening blijkt dat [de minderjarige] zich goed ontwikkelt binnen zijn mogelijkheden in het huidige pleeggezin. De pleegouders hebben professionele ondersteuning en bieden [de minderjarige] een voorspelbaar opvoedklimaat. De pleegouders kunnen [de minderjarige] steeds beter begeleiden.
5.6
Mede op basis van de observaties tijdens het begeleide contact tussen de moeder en [de minderjarige] hebben de professionals geconcludeerd dat [de minderjarige] niet meer bij zijn moeder kan wonen. De moeder heeft te maken gehad met ernstige psychische klachten. Het afgelopen jaar heeft zij hard aan zichzelf gewerkt. Haar situatie is stabieler geworden, ze heeft op persoonlijk vlak vooruitgang geboekt en een vertrouwensrelatie kunnen opbouwen met haar hulpverleners. Zij is op dit moment bezig met een re-integratietraject en heeft uitzicht op een betaalde baan. Voor het hof is desondanks voldoende komen vast te staan dat de moeder niet over voldoende opvoedcapaciteiten beschikt om [de minderjarige] in de nabije toekomst zelf te kunnen verzorgen en opvoeden. [de minderjarige] vraagt meer dan gemiddeld van zijn opvoeders, met name op het sociaal-emotionele vlak. [de minderjarige] heeft behoefte aan veel structuur, voorspelbaarheid en veiligheid. De moeder kan hem dit niet bieden. Zij heeft onvoldoende inzicht en inlevingsvermogen en kan daarom onvoldoende aansluiten bij die behoefte.
In februari is de CHOP-list ingevuld door de pleegzorgbegeleider van de [naam1] . Hieruit komt naar voren dat [de minderjarige] onzekerheid tijdens het contact met zijn moeder ervaart. Hij denkt vaak dat zijn moeder vindt dat hij het niet goed doet en heeft aangegeven dat hij zijn moeder in plaats van eenmaal per drie weken liever eenmaal per vier weken wil zien. Hij wil graag dat zijn pleegouders aanwezig zijn tijdens het contact, omdat hij zich dan sterker voelt. Gezien wordt dat de huidige duur van één uur per drie weken al veel vergt van [de minderjarige] . Met name de verbale en non-verbale communicatie van moeder met [de minderjarige] sluit onvoldoende aan bij zijn behoefte. Daar zit de zorg. Moeder zal fysiek wellicht in staat zijn [de minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft, zoals een spelletje doen, eten en drinken, maar een goede aansluiting op de verbale en non-verbale communicatie is gelet op zijn problematiek essentieel voor zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. Op dat aspect heeft moeder onvoldoende groei laten zien in de afgelopen jaren, ondanks de hulp die zij heeft gehad en nog steeds heeft.
5.7
Naar het oordeel van het hof is voor [de minderjarige] de aanvaardbare termijn verstreken. [de minderjarige] wordt al lange tijd ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd, waarbij de zorgen over hechtingsproblematiek op de voorgrond staan. Het is in het belang van [de minderjarige] dat hij weet of hij bij zijn huidige pleegouders mag blijven wonen. De geconstateerde problematiek en de omstandigheid dat [de minderjarige] pas acht jaar oud is, maken dat het tijd is voor rust en duidelijkheid over zijn perspectief. Dat is belangrijk, zodat hij zich met name op sociaal-emotioneel gebied kan gaan ontwikkelen.
Afwachten en [de minderjarige] in onzekerheid laten zal ten koste van zijn ontwikkeling gaan. Het tijdsverloop en de broodnodige duidelijkheid zijn voor het hof de doorslaggevende factoren. Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van het hof noodzakelijk dat het gezag van de moeder wordt beëindigd.
deskundigenonderzoek5.8 De rechter kan op grond van artikel 810a Rv een onafhankelijk deskundigenonderzoek gelasten, wanneer dit onderzoek mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Het hof zal geen onafhankelijk onderzoek gelasten, omdat [de minderjarige] niet langer in onzekerheid moet worden gelaten. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen is het voor [de minderjarige] van groot belang dat er rust en duidelijkheid komt zodat hij kan toekomen aan zijn ontwikkeling. Het belang van [de minderjarige] verzet zich dan ook tegen het gelasten van een deskundigenonderzoek.
bijzondere curator
5.9
De rechter kan op grond van artikel 1:250 BW een bijzondere curator benoemen wanneer de belangen van een kind in strijd zijn met de belangen van de met het gezag belaste ouder. Het hof zal het verzoek van de moeder om een bijzondere curator voor [de minderjarige] te benoemen, eveneens afwijzen. Het hof heeft op 22 februari 2022 en 16 februari 2023 in de procedures over de verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] overwogen dat er geen belangenstrijd bestaat tussen de moeder en [de minderjarige] en dat er geen bijzondere feiten en omstandigheden zijn die benoeming van een bijzondere curator voor [de minderjarige] noodzakelijk maken. Dat is in deze procedure niet anders, althans dat is niet gebleken.
omgang
5.1
De moeder heeft op grond van artikel 1:377a lid 1 BW recht op omgang met haar kind. Op grond van lid 2 van dat artikel kan het hof een omgangsregeling vaststellen. Hoewel het verzoek zich richt tegen de GI en deze partij niet de oorspronkelijk verzoeker maar een belanghebbende is, opent artikel 282 Rv (jo. 362 Rv) daartoe wel de mogelijkheid. Verder is van belang dat in familiezaken in zijn algemeenheid ruim wordt omgegaan met de vraag of bij een tegenverzoek sprake is van voldoende samenhang met het oorspronkelijke verzoek. Het hof is van oordeel dat het verzoek van de moeder met betrekking tot de omgang voldoende samenhang heeft met het verzoek tot beëindiging van haar gezag, nu beide verzoeken betrekking hebben op de rol van de moeder in het leven van de minderjarige [de minderjarige] en haar mogelijkheden tot het hebben van contact met hem.
5.11
De [naam1] adviseert in de CHOP-list de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] te verminderen naar eenmaal per vier weken gedurende één uur op neutraal terrein (eventueel buiten kantoor). Het advies is ook om daarbij de pleegouders voor [de minderjarige] en de oma moederszijde voor de moeder aanwezig te laten zijn. Moeder wil daarentegen meer omgang.
Uit de verslagen over het verloop van de omgang, de wijze waarop [de minderjarige] de omgang ervaart en de CHOP-list volgt dat er op dit moment geen mogelijkheden zijn om de omgangsregeling uit te breiden. Het hof is net als de rechtbank van oordeel dat het in eerste instantie aan de GI is om de draagkracht van [de minderjarige] te beoordelen en de omgang daarop aan te passen. Het hof zal daarom ook voor wat betreft de omgangsregeling de beslissing van de rechtbank bekrachtigen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof alle verzoeken van de moeder afwijzen en de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 november 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D.J.M. van de Voort, J.H. Lieber en S. Kuijpers, bijgestaan door de griffier, en is op 13 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Checklist Oudercontacten in de Pleegzorg