ECLI:NL:GHARL:2023:5899

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
21-005286-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens doodslag met voorwaardelijk opzet en oplegging van gevangenisstraf en TBS met dwangverpleging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is veroordeeld voor doodslag op zijn vriendin, waarbij hij haar heeft gewurgd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer, maar heeft geoordeeld dat dit niet vol opzet was, maar voorwaardelijk opzet. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren en terbeschikkingstelling met verpleging. Het hof heeft de gevangenisstraf verhoogd naar zeven jaren en heeft de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, waarbij de vordering van de biologische moeder niet-ontvankelijk is verklaard. De vorderingen van de pleegouders en pleegzussen zijn toegewezen, waarbij affectieschade en schokschade zijn vergoed. Het hof heeft de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden in overweging genomen bij het bepalen van de straf en de maatregelen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005286-22
Uitspraak d.d.: 4 juli 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 2 december 2022 met parketnummer 05-318358-21 in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
thans verblijvende in P.I. [verplijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 20 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. M.W.G.J. IJsseldijk, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door mr. P.M. Breukink, advocate te Arnhem, namens de benadeelde partijen, kort gezegd, de familie [naam] , alsmede hetgeen door mr. T.J.C. Bueters, advocaat te Wijchen, namens [benadeelde 1] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 2 december 2022, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren met aftrek van de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft voorts de maatregel ter beschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd en de maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking. De rechtbank heeft ten aanzien van de benadeelde partijen de volgende beslissingen genomen. De benadeelde partij [benadeelde 1] is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] van beide € 30.000,- zijn toegewezen met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel en ten slotte zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 5] van beide € 10.000,- toegewezen met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het bij de bewezenverklaring tot een ander oordeel over het bestanddeel opzet komt en ook tot een andere strafoplegging, en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 24 november 2021 tot en met 28 november 2021 te [plaats 1] en/of [plaats 2] , in elk geval in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door op 24 november 2021 de keel en/of hals van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt te houden ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 28 november 2021 te [plaats 2] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft aangevoerd het eens te zijn met de beslissing van de rechtbank. Volgens de advocaat-generaal was er sprake van vol opzet. Het ten laste gelegde feit kan volgens de advocaat-generaal bewezen worden verklaard zoals de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan.
De verdediging heeft, net als in eerste aanleg, aangevoerd dat er geen sprake was van vol opzet. Volgens de verdediging was er sprake van voorwaardelijk opzet. De raadsman heeft aangegeven dat zijn cliënt niet alleen achteraf spijt heeft gehad van zijn gedragingen, zoals de rechtbank heeft opgemerkt in haar vonnis, maar ook gestopt is met het dichtknijpen van de keel op het moment dat hij merkte dat [slachtoffer] in ademnood kwam. Daarnaast heeft verdachte ook mond-op-mondbeademing gedaan en op die manier geprobeerd om [slachtoffer] weer zelfstandig te laten ademen. Verdachte heeft ook 112 gebeld en is daaraan voorafgaand naar zijn eigen huis toe gegaan, omdat hij daar zijn telefoon had laten liggen. Vervolgens is hij, nadat hij 112 had gebeld, weer teruggekeerd naar de woning en heeft hij geprobeerd om [slachtoffer] te reanimeren. Deze gedragingen zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm juist niet gericht op de dood van [slachtoffer] . Deze handelingen passen niet bij vol opzet op de dood van [slachtoffer] . Daarbij is van groot belang dat [slachtoffer] op dat moment nog niet dood was. Indien verdachte daadwerkelijk vol opzet had gehad om haar te doden, dan had hij [slachtoffer] niet losgelaten en ook niet eerder genoemde handelingen verricht, aldus de raadsman. De raadsman verwijst daarnaast naar het gebrek aan motief om [slachtoffer] te doden en ten slotte nog naar de rapportages van de deskundigen.
Het hof kan zich vinden in de navolgende (cursieve) overwegingen van de rechtbank. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne. Waar hierna ‘rechtbank’ staat, dient ‘hof’ te worden gelezen.
Door verdachtes gewelddadige handelen is [slachtoffer] , zijn toenmalige vriendin, om het leven
gekomen. Hij heeft haar gewurgd; in juridische zin is sprake van doodslag. Dit oordeel is
gebaseerd op de volgende bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen.
Bewijsmiddelen
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt voor wat betreft de bewijsmiddelen volstaan met de volgende opgave:
- forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke
aard van overlijden van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 29 maart 2022 (los
bijgevoegdbij het strafdossier
);
- proces-verbaal forensisch onderzoek persoon [verdachte] (p. 259-264 met bijlagen);
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzittingen van 11 maart 2022 en 4

november 2022.

Wijze van wurgen
Op basis van bovengenoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft gewurgd als gevolg waarvan zij uiteindelijk is overleden. De precieze wijze waarop verdachte [slachtoffer] heeft gewurgd, bijvoorbeeld met de handen of met een (onder)arm, kan niet op basis van forensisch bewijs worden vastgesteld. [slachtoffer] was tot haar overlijden niet meer aanspreekbaar en er zijn geen getuigen die de verwurging hebben waargenomen. De verklaring die verdachte heeft gegeven, en die er op neer komt dat hij zijn onderarm om haar hals heeft geklemd en tijdens de worsteling geklemd heeft gehouden, wordt volgens het NFI niet weersproken door de letsels. Dit betekent dat de rechtbank voor wat betreft de wijze waarop de wurging heeft plaatsgevonden, uitgaat van een wurging met de (onder)arm.
Opzet op de dood
Om tot een bewezenverklaring van doodslag te kunnen komen, is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte ondanks een eerdere ruzie toch door [slachtoffer] ,
‘s nachts, is binnengelaten in de woning. Verdachte is bij [slachtoffer] in bed gaan liggen, dicht tegen haar aan (lepeltje-lepeltje), wat zij niet wilde. Dat maakte ze verbaal duidelijk en door van zich af te schoppen. Verdachte schoof toen zijn (onder)arm van haar middel naar haar hals en klemde die vast. Er ontstond een worsteling. [slachtoffer] probeerde onder zijn arm uit te komen. Tijdens de worsteling kwamen verdachte en [slachtoffer] omgekeerd op het bed terecht, dus met hun hoofden bij het voeteneinde; verdachte hield daarbij zijn onderarm nog steeds om de hals van [slachtoffer] geklemd. Daarna vielen ze van het bed af. Verdachte bleef [slachtoffer] vasthouden tot het moment dat hij besefte dat ze geen lucht meer kreeg en geen tegengas meer gaf.
Uit de verklaring van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte [slachtoffer] in een wurggreep heeft genomen en gehouden, ook toen zij zich verzette, dat hij met kracht zijn arm om de hals heeft geklemd, haar hals heeft dichtgedrukt en zo haar ademhaling heeft belemmerd, waardoor zij buiten bewustzijn is geraakt en uiteindelijk is komen te overlijden.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat uit de bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van verdachte ter terechtzitting en bij gebrek aan ander (objectief) bewijs, niet blijkt dat verdachte met zijn handelen vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De gedragingen van verdachte zijn (wel) naar hun uiterlijke verschijningsvorm – behoudens contra-indicaties waarvan niet is gebleken – zozeer gericht op de dood van [slachtoffer] dat hij geacht wordt reeds daarmee en, minst genomen, willens en wetens de aanmerkelijke kans te hebben aanvaard dat [slachtoffer] als gevolg daarvan zou komen te overlijden.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van 24 november 2021 tot en met 28 november 2021 te [plaats 1]
en/of [plaats 2] , in elk geval in Nederland, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door op 24 november 2021 de keel en/of hals van die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt te houden ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op 28 november 2021 te [plaats 2] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Het hof kan zich vinden in de navolgende (cursieve) overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de strafbaarheid van de verdachte. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne. Waar hierna ‘rechtbank’ staat, dient ‘hof’ te worden gelezen.
Over verdachte is een psychiatrisch en psychologisch rapport opgemaakt. Aan beide
onderzoeken heeft verdachte meegewerkt.
De psychiater E.L.G. Heinsman-Carlier heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een combinatie van ontwikkelingsproblematiek (disharmonisch intelligentieprofiel met functioneren op zwakbegaafd niveau bij overvraging), een persoonlijkheidsstoornis met schizoïde trekken en verslavingsgevoeligheid (stoornis in het gebruik van cannabis en cocaïne). Ten tijde van het tenlastegelegde feit waren deze stoornissen of beperkingen aanwezig. De psychiater adviseert om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De psycholoog M.J.E. van Kempen heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, een persoonlijkheidsstoornis met schizoïde trekken en ernstige stoornissen in cannabis- en cocaïnegebruik. Onderliggend is sprake van een sterke autonomiebehoefte, informatieverwerkings- en impulscontroleproblemen, gebrekkig zicht op de gevoelswereld en op de beleving en bedoelingen van zichzelf en anderen (metalliserend vermogen), een gebrekkige identiteits- en gewetensontwikkeling en gebrekkige (hoofdzakelijk vermijdende) copingvaardigheden. Op grond van genoemde stoornissen en onderliggende tekorten wordt hij snel overvraagd wat betreft de (sociale) informatieverwerking, in het bijzonder binnen relaties waarin een emotioneel beroep op hem wordt gedaan. Ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van een psychische stoornis zoals hiervoor beschreven. De psycholoog adviseert om verdachte het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies over.Het hof is op grond daarvan van oordeel dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend. Verdachte is wel strafbaar.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd tot oplegging van een gevangenisstraf van negen jaren met aftrek van de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, alsmede tot oplegging van een ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging en oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft gepleit voor oplegging van een lagere gevangenisstraf dan de rechtbank heeft opgelegd en indien het hof van oordeel is dat een behandeling nodig is, zoals de deskundigen hebben geadviseerd, dan is een terbeschikkingstelling met voorwaarden volgens de verdediging aangewezen.
Het hof kan zich opnieuw vinden in de navolgende (cursieve) overwegingen van de rechtbank. Het hof neemt die overwegingen over en maakt die tot de zijne. Waar hierna ‘rechtbank’ staat, dient ‘hof’ te worden gelezen. Zo nodig heeft het hof (niet cursief) de tekst aangevuld.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ambtshalve overweegt de rechtbank dat er in de zaak van deze jonge verdachte geen aanleiding is voor toepassing van het jeugdstrafrecht, mede gezien de adviezen van de gedragsdeskundigen om volwassenenstrafrecht toe te passen. De leeftijd is wel een van de factoren die wordt betrokken bij de strafmaat.
Op 24 november 2021 heeft verdachte zijn vriendin [slachtoffer] gewurgd. Zij is uiteindelijk een paar dagen later in het ziekenhuis overleden als gevolg van het geweld van verdachte. [slachtoffer] heeft tijdens de worsteling gevochten voor haar leven. Verdachte heeft een einde gemaakt aan het leven van een jonge vrouw die volop in het leven stond. Hij heeft haar het meest fundamentele bezit ontnomen. Haar dood raakt ook anderen. [slachtoffer] is als baby van zes maanden geplaatst in een hecht en liefdevol gezin, de familie [naam] ,
en heeft hier tot haar dood gewoond. Alleen omwille van de leesbaarheid zal dit gezin worden aangeduid als de ‘pleegfamilie’. De pleegfamilie is een verschrikkelijk en onherstelbaar leed aangedaan en het gemis is enorm. Dit is ook gebleken tijdens het ter terechtzittingvan de rechtbank en bij het hof
uitgeoefende spreekrecht door de pleegmoeder en(
een van)
de pleegzussen van [slachtoffer] . De biologische moeder heeft toegelicht dat de dood van [slachtoffer] voor veel verdriet zorgt. De nabestaanden moeten bovendien verder in het besef dat het strafrechtelijk onderzoek geen sluitend antwoord heeft kunnen geven op alle vragen die de gebeurtenissen van die novembernacht oproepen, waaronder de vraag hoe lang verdachte [slachtoffer] in reanimatiebehoeftige toestand alleen in de woning heeft achtergelaten. Dit besef moet hen bij de verwerking van hun verlies erg op de proef stellen.
Uit de justitiële documentatie van 13 september 2022 blijkt dat verdachte niet eerder is
veroordeeld voor een misdrijf.
Bij het bepalen van de straf en maatregel spelen verschillende aspecten een rol, zoals:
vergelding, normhandhaving en voorkoming van recidive. Vergelding en normhandhaving
worden bij ernstige geweldsdelicten vaak tot uitdrukking gebracht in een gevangenisstraf,
voorkoming van recidive doorgaans in een (gedwongen) behandeling.
Gelet op de ernst van het feit is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur op zijn plaats. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat voor een verdachte van deze leeftijd een gevangenisstraf van (ongeveer) tien jaren passend moet worden geacht voor een partnerdoding op de wijze zoals hier heeft plaatsgevonden. Dit is echter zonder het meewegen van de aan de orde zijnde persoonlijkheidsproblematiek, de daarmee samenhangende verminderde toerekeningsvatbaarheid en de noodzaak tot behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling. Zoals hierna nader wordt weergegeven, acht de rechtbank ook de oplegging van de maatregel tot terbeschikkingstelling noodzakelijk. Daarbij is van belang dat de terbeschikkingstelling een intensief, meerjarig en vrijheidsbeperkend traject is zonder vaststaande einddatum.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat een hogere onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen is. Dat er sprake is van een andere gradatie van opzet maakt dat niet anders. Het hof is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. Een lagere gevangenisstraf doet onvoldoende recht aan de aard en ernst van het feit en de overige omstandigheden van het geval, mede tegen de achtergrond van vergelding en normhandhaving. Ook het hof komt dus tot een gevangenisstraf van een langere duur dan vijf jaren. De wet staat in een dergelijk geval de door deskundigen geadviseerde terbeschikkingstelling met voorwaarden niet toe. Het hof ziet, met de rechtbank, aanleiding een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
De navolgende (cursieve) overwegingen van de rechtbank neemt het hof eveneens over en maakt die tot de zijne. Waar hierna ‘rechtbank’ staat, dient ‘hof’ te worden gelezen. Zo nodig heeft het hof (niet cursief) de tekst aangevuld.
Bij de beslissing om verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen, heeft de rechtbank het volgende betrokken.
Uit het psychiatrisch rapport van 1 juli 2022 blijkt dat in algemene zin in de beschrijving van het tenlastegelegde binnen een relationele context zowel de doorwerking naar voren komt van verdachtes functioneren op zwakbegaafd niveau (als moeite met hanteren intimiteit en wederkerigheid in relaties, gerichtheid op directe behoeftebevrediging, beperkingen in de impulscontrole, problemen met aandacht vasthouden en impulsiviteit) als zijn persoonlijkheidsstoornis (moeite met afstemming en wederkerigheid, afstandelijk). Bij dit alles is het aannemelijk dat het gebruik van alcohol en cocaïne een versterkend effect heeft gehad op het verlies van agressieve impulsen. Het risico op recidive van ernstig gewelddadig gedrag wordt ingeschat als matig tot hoog. Verdachte is in belangrijke mate afhankelijk van externe structuur, een omgeving met weinig prikkels en overzicht, de aanwezigheid van hulpverlening voor het behoud van overzicht en communicatie met mensen in zijn omgeving. De psychiater adviseert de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Hierbij gaat de voorkeur uit naar een start van de behandeling in een FPK welke specifiek aandacht heeft voor ontwikkelingsproblematiek in combinatie met verslaving. De psychiater acht terbeschikkingstelling met dwangverpleging gecontra-indiceerd omdat een langdurige klinische behandeling het gevaar van hospitalisatie met verder verlies van autonomie in zich draagt, wat bij kan dragen aan verdere verhoging van het recidiverisico.
Uit het psychologisch rapport van 30 juni 2022 blijkt dat het recidiverisico matig tot hoog wordt geacht als het gaat om enig reactief gewelddadig gedrag; het risico op ernstig lichamelijk letsel wordt in het algemeen matig geacht en het risico op acuut dreigend geweld laag. Het risico op herhaling van enig gewelddadig gedrag bestaat vooral in situaties waarin hij wordt overvraagd wat betreft zijn mentaliserende vermogen, coping- en probleemoplossende vaardigheden en zelfredzaamheid en vervolgens terugvalt in middelengebruik. Specifiek wordt het risico hoog geacht wanneer hij bovendien wordt overvraagd wat betreft zijn mentaliserende vermogen en emotionele betrokkenheid binnen een intieme relatie. De psycholoog adviseert terbeschikkingstelling met voorwaarden, gevolgd door een langere periode van toezicht op het middelengebruik en beschermd of begeleid wonen in het kader van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. Mocht door een strafoplegging van vijf jaar of meer het kader
van een terbeschikkingstelling met voorwaarden niet mogelijk zijn, dan zou behandeling kunnen plaatsvinden in het kader van een terbeschikkingstelling met dwang, gevolgd door een periode van toezicht en begeleiding in het kader van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel met als belangrijk nadeel het risico op hospitalisering. Verdachte zou dan mogelijk onvoldoende worden uitgedaagd tot het ontwikkelen van vaardigheden die hij nodig heeft voor een succesvolle resocialisatie.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
Op basis van de rapporten van de deskundigen acht de rechtbank het onverantwoord om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. De kans op herhaling van een ernstig gewelddadig feit is daarvoor te groot. De rechtbank zal dan ook de terbeschikkingstelling met dwangverpleging opleggen. Bij de oplegging van deze maatregel heeft de rechtbank betrokken dat het klinische deel van de behandeling volgens de adviezen en de door de deskundigen ter zitting gegeven toelichtingen waarschijnlijk in duur relatief beperkt zal zijn, hetgeen naar verwachting van de rechtbank het benoemde risico op mogelijke hospitalisatie enigszins doet afnemen. Dat (aan de maatregel klevende) risico is gezien de ernst van het bewezenverklaarde feit in elk geval onvoldoende contra-indicatie voor oplegging van de maatregel.
De rechtbank stelt verder vast dat het bewezenverklaarde feit een misdrijf is als bedoeld in
artikel 37a, eerste lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht waarvoor
terbeschikkingstelling mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van
anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de
maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging eist. Hierbij heeft de rechtbank
de ernst van het feit en de persoonlijkheidsproblematiek in aanmerking genomen.
Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht is de maatregel dan ook niet in duur gemaximeerd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de
penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4van de
Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10van het
Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak het voorkomen van recidive van
zwaarwegend belang is.
Om dit te kunnen bewerkstelligen kan een maatregel tot gedragsbeïnvloeding en
vrijheidsbeperking, als bedoeld in artikel 38z Sr, worden opgelegd. Deze maatregel houdt in dat verdachte zich na het beëindigen van de terbeschikkingstelling aan gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelen dient te houden en zich moet conformeren aan het langdurige toezicht van de reclassering, opdat het risico op herhaling van geweldsdelicten wordt geminimaliseerd.
Uit het maatregelenrapport van 18 augustus 2022en 15 juni 2023
blijkt dat de reclassering adviseert om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat dergelijke voorwaarden kunnen worden toegepast ná de terbeschikkingstelling.
Aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van genoemde maatregel is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen.
De rechtbank legt dus ook aan de verdachte de maatregel tot gedragsbeïnvloeding en
vrijheidsbeperking op.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 42.600,00, bestaande uit € 100,- aan materiële schade, € 17.500,- aan affectieschade en € 25.000,- aan immateriële schade namens [slachtoffer] . De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd tot toewijzing tot een bedrag van € 17.600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit.
De rechtbank heeft als volgt overwogen.
Vordering bewindvoerder namens biologische moeder [benadeelde 1]
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de ingestelde vordering niet-
ontvankelijk verklaren. De vordering kan wel bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank motiveert deze beslissing als volgt.
Reis- en telefoonkosten
De bewindvoerder stelt dat [benadeelde 1] diverse telefoonkosten heeft gemaakt door het
veelvuldig bellen met de politie. Ook heeft zij reiskosten moeten maken.
De rechtbank begrijpt het standpunt van de verdediging aldus dat de omvang van de gestelde schade wordt betwist. Gezien deze betwisting staat niet vast dat [benadeelde 1] de door haar gestelde schade heeft geleden. Nadere bewijslevering is dan ook aan de orde. Voor nadere bewijslevering is binnen dit strafproces echter geen plaats, omdat de rechtbank van oordeel is dat dit een onevenredige belasting oplevert van het strafproces. De reiskosten zijn overigens evenmin onderbouwd of gespecificeerd als het gaat om het bijwonen van zittingen, zodat de rechtbank de betreffende kosten, voor zover gemaakt, evenmin kan toewijzen bij wijze van proceskosten.
Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de gestelde materiële schade, neemt die over en maakt die tot de zijne.
Ten aanzien van de affectieschade is het hof van oordeel dat gezien de hoogte en de aard van de vordering behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het gaat hier immers om de rechtsvraag of in de gegeven omstandigheden het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om aan de biologische moeder van [slachtoffer] een forfaitaire schadevergoeding toe te kennen wegens affectieschade. Dit vergt, mede in het licht van de standpunten op zitting, een nader inhoudelijk debat en eventuele bewijslevering waarvoor in deze procedure geen ruimte is. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schadevergoeding namens [slachtoffer]
Het hof is van oordeel dat gezien de hoogte en de aard van de vordering behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat de vraag of de vordering in dit geval voor toewijzing in aanmerking kan komen, alsmede de hoogte ervan inhoudelijk wordt betwist. Dit vergt daarom wederom een nader inhoudelijk debat en eventuele bewijslevering en daarvoor is in deze procedure geen ruimte. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] en [benadeelde 3]
Het hof zal net als de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan de vorderingen van de familie [naam] gezien hun (deels) onderlinge samenhang gezamenlijk bespreken.
De benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 3] hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding telkens bestaande uit € 20.000,- aan affectieschade en € 10.000,- aan schokschade. De vorderingen zijn bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 5] hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding telkens bestaande uit € 10.000,- aan schokschade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd tot toewijzing van de vorderingen, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft ten aanzien van de schokschade aangevoerd dat uit de nieuwe stukken van de behandelende psycholoog blijkt dat de klachten waarvoor zij onder behandeling zijn met name worden veroorzaakt door het verlies van [slachtoffer] en de voortduring van de rechtszaak en alles wat daarbij komt kijken. Het causale verband ontbreekt ten aanzien van de confrontatie en de hevige schok die dit teweeg heeft gebracht. Om hier meer duidelijkheid over te krijgen is nader deskundigenonderzoek nodig en/of getuigenverhoren. Dat kan niet in deze strafzaak. Derhalve dienen volgens de verdediging de vorderingen voor zover die op de schokschade zien allemaal niet-ontvankelijk verklaard te worden omdat de beoordeling hiervan een te zware belasting is voor dit strafproces.
De rechtbank heeft het volgende overwogen:
Affectieschade
De rechtbank zal aan [benadeelde 2] en [benadeelde 3] ieder een bedrag van € 20.000,-
toewijzen wegens affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november
2021 (datum overlijden [slachtoffer] ) tot aan de dag van algehele voldoening. Zij vallen allebei -
als pleegouder - binnen de kring van personen genoemd in artikel 6:108 lid 4 BW die
aanspraak kunnen maken op een vergoeding wegens affectieschade. De hoogte van het
gevorderde bedrag is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade en
daarnaast is dit deel van de vordering niet betwist door de verdediging.
Schokschade
De rechtbank overweegt als volgt.
In zijn arrest van 28 juni 2022 heeft de Hoge Raad over schokschade het volgende
overwogen (zie HR 28 juni 2022, r.o. 3.4 t/m 3.7, ECLI:NL:HR:2022:958). Iemand die een
ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan - afhankelijk van de
omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de
gevolgen daarvan, plaatsvinden - ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die
confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de
onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als
hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer: (i) de aard, toedracht
en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad, (ii) de
wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire
slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en (iii) de aard en
hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer, waarbij geldt dat bij
het ontbreken van een nauwe relatie niet snel onrechtmatigheid kan worden aangenomen.
Aan de hand van onder meer deze gezichtspunten moet de rechter van geval tot geval
beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid. Hierbij geldt dat niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan
onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien
vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Aan beide pleegouders en beide pleegzussen zal de rechtbank de gevorderde bedragen aan
schadevergoeding wegens schokschade toewijzen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt
uit de stellingen van het gezin [naam] dat de daad van verdachte en de daarop aansluitende
periode waarin [slachtoffer] in het ziekenhuis lag bij hen een hevige emotionele schok teweeg
heeft gebracht. De rechtbank baseert haar oordeel op de volgende niet weersproken feiten.
[slachtoffer] is door het handelen van verdachte, met wie zij een relatie had, van het leven beroofd. [slachtoffer] is door verdachte gedurende een enige tijd in hulpeloze toestand achtergelaten, waardoor de overlevingskansen van [slachtoffer] ernstig zijn verminderd. Kort nadat [slachtoffer] door de hulpdiensten is aangetroffen en nadat zij langdurig (ongeveer 20 minuten) is gereanimeerd, is het gezin [naam] geconfronteerd met [slachtoffer] op de intensive-careafdeling van het ziekenhuis. Het gezicht van [slachtoffer] was opgezwollen en vertoonde verkleuringen. Tot haar overlijden heeft het gezin [naam] geleefd tussen hoop en vrees en in onzekerheid over de toedracht. Zij waren bovendien aanwezig op het moment dat [slachtoffer] overleed. Extra wrang is de omstandigheid dat verdachte - voor zijn aanhouding - ook aanwezig was in het ziekenhuis en daar het gezin [naam] troost heeft geboden. Nadat verdachte het ziekenhuis had verlaten, is het gezin [naam] geconfronteerd met een door verdachte aan [slachtoffer] gestuurd WhatsApp audiobericht. Verdachte zegt in dit bericht onder meer: “ [slachtoffer] het spijt me zo. Ik weet niet wat er gebeurd is. Ik was mezelf niet meer. Ik heb dit nooit willen doen.” Dit bericht heeft verdachte aan [slachtoffer] gestuurd voordat hij de hulpdiensten belde en heeft ertoe geleid dat hij in beeld is gekomen als verdachte. Tot slot overweegt de rechtbank dat het gezin [naam] , waar [slachtoffer] tot haar dood ook deel van uitmaakte, zeer hecht is.
Aanspraak op een vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig
teweegbrengen van een hevige emotionele schok is beperkt tot de schade die volgt uit
geestelijk letsel. Uit de verschillende (medische) verklaringen volgt genoegzaam dat zowel de pleegouders als de pleegzussen geestelijk letsel ondervinden in de vorm van stagnerende rouwverwerking. Dit letsel is veroorzaakt door de hevige emotionele schok die het handelen van verdachte bij het gezin [naam] teweeg heeft gebracht. Verder volgt uit door de advocaat van het gezin [naam] overgelegde verklaring van GZ-psycholoog N. Klaassen-van Beek van 23 juni 2022 dat bij [benadeelde 5] sprake is van een ernstige PTSS. De verweren van de verdediging worden dus verworpen.
De verdediging heeft de hoogte van de door het gezin [naam] gevorderde bedragen
(€ 10.000,- per persoon) niet betwist. De rechtbank zal de schokschade van de pleegouders
en de pleegzussen naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 10.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2021, de dag waarop zij [slachtoffer] in het ziekenhuis
aantroffen, tot aan de dag van algehele voldoening. De rechtbank heeft in haar oordeel
betrokken de aard, toedracht en gevolgen van de jegens [slachtoffer] gepleegde onrechtmatige
daad en de wijze waarop de pleegfamilie daarmee is geconfronteerd. Ook heeft de rechtbank gelet op bedragen die door Nederlandse rechters aan schokschade zijn toegekend in vergelijkbare gevallen.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 juni 2022 (r.o. 3.9) overwogen dat in geval van
samenloop tussen een aanspraak op vergoeding wegens schokschade en een vergoeding
wegens affectieschade de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar
billijkheid en schattenderwijs een afweging moet maken of de hoogte van de vergoeding
wegens schokschade aangepast moet worden wegens een eveneens toegewezen vergoeding
voor affectieschade. De verdediging heeft geen omstandigheden aangevoerd waarom in dit
concrete geval de hoogte van de door de pleegouders gevorderde vergoeding wegens
schokschade moet worden aangepast wegens de ook toegewezen affectieschade. Zodanige
omstandigheden zijn de rechtbank ook niet gebleken.
Beroep op matiging6:109
BW
De rechtbank overweegt dat matiging in de zin van artikel 6:109BW
alleen aan de orde is indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden zou leiden tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen. Hierbij dient een afweging plaats te vinden van de belangen waaronder de aard van de aansprakelijkheid en alle overige omstandigheden aan de zijde van beide partijen. Deze maatstaf noopt de rechter tot een grote mate van terughoudendheid.
De door de verdediging aangevoerde omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheden die tot matiging leiden. De rechtbank baseert dit oordeel op de aard van de aansprakelijkheid, de nog relatief jonge leeftijd van verdachte en de daarmee samenhangende toekomstige verdiencapaciteit en het feit dat in totaal wordt toegewezen een schadebedrag van € 80.000,- (exclusief wettelijke rente) en geen € 150.000,-
Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank, neemt die over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daaraan toe dat in hoger beroep door de benadeelde partijen nadere medische stukken zijn overgelegd. Uit die documenten volgt dat er bij [benadeelde 2] en [benadeelde 3] sprake is van verstoorde rouw na het verlies van de jongste (pleeg)dochter. De benadeelde partij [benadeelde 4] is in behandeling bij een psycholoog in verband met verwerkingsproblemen en chronische slaapproblemen. De behandeling is op basis van cognitieve gedragstherapie en EMDR.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Legt aan de verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 30.000,00 (dertigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 30.000,00 (dertigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
- 24 november 2021 over een bedrag van € 10.000,00
- 28 november 2021 over een bedrag van € 20.000,00 .

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 30.000,00 (dertigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 30.000,00 (dertigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 60 (zestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
- 24 november 2021 over een bedrag van € 10.000,00
- 28 november 2021 over een bedrag van € 20.000,00 .

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 24 november 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 24 november 2021.
Aldus gewezen door
mr. O.G. Schuur, voorzitter,
mr. R.W. van Zuijlen en mr. D. Visser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 4 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 4 juli 2023.
Tegenwoordig:
mr. O.G. Schuur, voorzitter,
mr. E.C. Lodder, advocaat-generaal,
mr. W.C.S. Huijbers, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.