ECLI:NL:GHARL:2023:5864

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
21-002324-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding, heimelijk maken van foto’s en schending van de eerbaarheid met strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte is veroordeeld voor aanranding, heimelijk maken van foto’s en schending van de eerbaarheid. De feiten zijn als volgt: op 17 december 2020 heeft de verdachte een vrouw, aangeduid als [benadeelde 1], bij de billen gegrepen in [plaats 1]. Daarnaast heeft hij in de periode van 12 april 2020 tot en met 19 augustus 2020 heimelijk foto’s en filmpjes gemaakt van zijn buurvrouw, [naam 1], terwijl zij zich in haar tuin bevond. Op 1 oktober 2019 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid door zich te masturberen in het openbaar, zichtbaar voor [benadeelde 2]. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen, waaronder de stelling dat het bewijs onrechtmatig verkregen was. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Tevens is er een contactverbod opgelegd met [benadeelde 1]. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding aan [benadeelde 1] en de vordering van [benadeelde 2] is afgewezen. Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd door de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002324-22
Uitspraak d.d.: 23 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle , gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 31 mei 2022 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 08-088174-21 en 08-235098-20, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de eerste rechter, met dien verstande dat daaraan wordt toegevoegd dat als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [benadeelde 1] wordt opgelegd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. G.E.J. Kornet, naar voren is gebracht.
Het hof heeft ook kennisgenomen van hetgeen door de benadeelde partij [benadeelde 2] , bijgestaan door een medewerker Slachtofferhulp, en namens de benadeelde partij [benadeelde 1] door een medewerker van Slachtofferhulp, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 31 mei 2022 ter zake van het tenlastegelegde, kortgezegd: aanranding, heimelijk maken van foto’s en schending van de eerbaarheid, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de rechtbank beslist op de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen en het beslag.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 08-088174-21:
1.
hij op of omstreeks 17 december 2020 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door op onverhoedse wijze nagenoemde ontuchtige handeling(en) te verrichten, [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het grijpen bij/vastpakken van de billen/kont van die [benadeelde 1] ;
2.
hij op meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 12 april 2020 tot en met 19 augustus 2020 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] , (telkens) gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt opzettelijk en wederrechtelijk van [naam 1] aanwezig in een woning of op een andere niet voor het publiek toegankelijke plaats, te weten in de (omsloten) tuin van haar woning, een afbeelding heeft vervaardigd;
Zaak met parketnummer 08-235098-20:
1.
hij op of omstreeks 1 oktober 2019 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten [plaats 3] / [plaats 4] , door het tonen/vast te houden van zijn ontblote geslachtsdeel en/of te masturberen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt verdediging
Verdachte ontkent iedere betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten. Door de verdediging is algehele vrijspraak bepleit. Daartoe is aangevoerd:
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 08-088174-21 onder 1 tenlastegelegde
De verdediging twijfelt aan de betrouwbaarheid van de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, in het bijzonder de bevindingen omtrent het trainingsjasje en het signalement.
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 08-088174-21 onder 2 tenlastegelegde
De verdediging werpt de vraag op of de ‘bijvangst’, te weten: de foto’s en video’s op de inbeslaggenomen telefoon van verdachte, rechtmatig is verkregen. Als het uitlezen van de telefoon onrechtmatig is geweest dan mogen de op die telefoon aangetroffen foto’s en video’s niet worden gebruikt voor het bewijs. Daarbij is opgemerkt dat de voorwerpen in beslag zijn genomen met een ander doel, namelijk het verkrijgen van locatiegegevens (GPS tracking).
ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 08-235098-20 tenlastegelegde
Ook dit feit niet kan worden bewezen. Er is onvoldoende steunbewijs, aldus de raadsman.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het in de zaak met parketnummer 08-088174-21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 08-235098-20 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat de door en namens verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde worden weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze hieronder zijn opgenomen, waarbij in de voetnoten wordt verwezen naar de vindplaatsen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof stelt voorop dat het zich grotendeels aansluit bij de overwegingen van de rechtbank en deze waar nodig aanvult. Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van feit 1 (parketnummer 08-088174-21)
Op grond van het dossier stelt het hof de feiten en omstandigheden als volgt vast. [1]
Op 17 december 2020 neemt [benadeelde 1] de bus vanuit [plaats 5] naar [plaats 1] . [benadeelde 1] stapt rond 14.15 uur uit bij de bushalte “ [bushalte] ” aan de [straat 1] te [plaats 1] en loopt naar het huis van haar moeder. Ter hoogte van het zwembad wordt [benadeelde 1] door een man bij de billen gegrepen. [benadeelde 1] schat dat de man rond de veertig is en zij omschrijft hem als lang en tenger met een ingevallen gezicht, grijs kort haar en een stoppelbaardje. De man droeg een bril met vierkante/rechthoekige glazen en was gekleed in een zwarte hardlooplegging en een zwart hardloopshirt met op de achterkant ter hoogte van de schouders blokken. [benadeelde 1] heeft na het incident haar moeder, [naam 2] , gebeld en is naar huis gelopen. Bij thuiskomst is zij direct met haar moeder in de auto gestapt en toen zij de man zagen lopen, heeft haar moeder hem op zijn gedrag aangesproken. [2] [benadeelde 1] heeft de man aangewezen.
Op 17 december 2020, omstreeks 14.28 uur, ontvangt de politie een melding van [benadeelde 1] dat zij achter een man aanloopt die in haar billen heeft geknepen. De politie constateert dat het door [benadeelde 1] opgegeven signalement van de man en de omstandigheden gelijkenis vertonen met een oude zaak. Nader onderzoek wijst uit dat die persoon is verhuisd naar [plaats 1] , waarna de politie verdachte op 17 december 2020 aanhoudt in zijn woning aan de [adres 1] te [plaats 1] . De politie heeft de indruk dat verdachte zich net heeft geschoren en gedoucht, omdat zijn haar nat was. [3] De politie treft in de badkamer van de woning een aantal sportkleren aan en een beker met daarin een scheermesje en resten scheerschuim. [4] Verder lagen en hingen er op verschillende plekken in de woning sportkleren, zwart van kleur. [5] Op de zolder van de woning treft de politie een zwart sportjasje aan met op de rug grijze vlakken. Dit jasje voelde klam en nat aan. [6] Op een plankje op de overloop treft de politie een bril met rechthoekige brilglazen aan. [7]
De politie heeft vervolgens de moeder van [benadeelde 1] , [naam 2] , als getuige gehoord. [naam 2] verklaart dat haar dochter haar op 17 december 2020 rond 14.15 uur overstuur opbelde, omdat een man net in haar kont had geknepen. Even later staat [benadeelde 1] in tranen op de oprit van haar woning. [naam 2] is samen met [benadeelde 1] in de auto gestapt om uit te kijken naar de man. Zij hebben de man aangetroffen en [naam 2] heeft hem aangesproken op zijn gedrag, waarop hij wegrende. [naam 2] verklaart over het signalement van de man als volgt: een zwarte, strakke broek, een zwart hardloopjasje met bovenaan op het rugpand een grijze baan van de linker naar de rechterschouder, grijs haar, dun postuur, ongeveer 1.84 meter en brildragend. [8] Deze beschrijving is overeenkomstig de verklaringen van [benadeelde 1] .
De politie heeft de camerabeelden van het [plein] [nummer 1] en [nummer 2] te [plaats 1] uitgekeken. Op de camerabeelden van 17 december 2020, omstreeks 14.30 uur, is te zien dat een slanke, blanke man met grijs haar komt aanlopen. De man is gekleed in een zwarte strakke hardloopbroek en een zwart sportjasje met bovenaan de rug een grijze, brede bies, die van de rechtermouw tot de linkermouw loopt. De politie herkent de man als verdachte. De verbalisant, die op 17 december 2020 met verdachte in verhoor heeft gezeten, herkent verdachte aan zijn haardracht en gezicht. De woning van verdachte bevindt zich direct achter het [plein] , alwaar verdachte op de camerabeelden te zien is. [9] Ten overvloede merkt het hof hierbij op dat verdachte ter zitting in hoger beroep – als slip of the tongue – heeft verklaard dat aangeefster hem de halve woonwijk had achtervolgd. Door de voorzitter geconfronteerd met zijn ontkenning heeft verdachte verklaard zijn mond voorbij te hebben gepraat.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat het verdachte is geweest die [benadeelde 1] bij de billen heeft gegrepen dan wel heeft vastgepakt. Het hof acht het onder 1 (parketnummer 08-088174-21) ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2 (parketnummer 08-088174-21)
Het hof begrijpt het verweer van de verdediging aldus dat primair een beroep wordt gedaan op schending van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Volgens de verdediging is de ‘bijvangst’, te weten: de video’s en foto’s afkomstig van de inbeslaggenomen telefoon van verdachte, onrechtmatig verkregen, zodat sprake is van vormverzuimen die dienen te leiden tot bewijsuitsluiting. Daarbij is opgemerkt dat de voorwerpen in beslag zijn genomen met een ander doel, namelijk het verkrijgen van locatiegegevens (GPS tracking).
Vooropgesteld moet worden dat ingevolge artikel 134, eerste lid, Sv in verbinding met art. 94, eerste lid, Sv alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, vatbaar zijn voor inbeslagname. Voor de waarheidsvinding mag onderzoek worden gedaan aan en in het in beslag genomen voorwerp om gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen.
Uit het dossier blijkt dat op 17 december 2020 tijdens een doorzoeking in de woning van verdachte ter inbeslagneming – onder meer – een smartphone is aangetroffen. De smartphone is inbeslaggenomen ten behoeve van de waarheidsvinding, in het bijzonder het verkrijgen van locatiegegevens in het onderzoek naar feit 1 (parketnummer 08-088174-21).
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 11 januari 2021 (pagina 49 e.v.) is voor nader onderzoek een image van deze smartphone gemaakt. Bij het nader onderzoeken van de image heeft de politie in elk geval kennisgenomen van de foto’s en video’s, waardoor de politie kennis heeft gekregen van de – naar later is gebleken – heimelijke opnames van de buurvrouw van verdachte.
Het hof is van oordeel dat het (kennelijk) volledig uitlezen van de telefoon in het onderzoek naar feit 1, zonder dat daarvoor – blijkens het dossier – enige aanleiding bestond, onrechtmatig is geschied. In dusverre is sprake van een onherstelbaar vormverzuim bij het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad heeft zich uitgelaten over de vraag aan welke (wettelijke) voorwaarden moet worden voldaan voordat toepassing kan worden gegeven aan één van de in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen en heeft daarbij onder meer de toepassingsvoorwaarden voor het rechtsgevolg bewijsuitsluiting bijgesteld. De Hoge Raad onderscheidt daarbij twee situaties. De eerste is de situatie waarin het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs, noodzakelijk is om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen. Ten tweede de situatie waarin sprake is van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel. In deze laatste situatie kan onder omstandigheden toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk worden geacht als rechtstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden.
Het hof stelt vast dat door de verdediging niets is aangevoerd dat de conclusie zou kunnen rechtvaardigen dat sprake is van één van deze twee door de Hoge Raad genoemde situaties. De enkele stelling dat de telefoon in beslag is genomen met een ander doel en dat de foto’s en video’s onrechtmatig zijn verkregen, is daarvoor onvoldoende. Het hof is ook overigens niet gebleken dat sprake is van één van de twee hiervoor genoemde situaties en de daarin verwoorde noodzaak tot bewijsuitsluiting.
Het door de verdediging gevoerde verweer wordt dan ook verworpen. Strafvermindering als rechtsgevolg acht het hof evenmin aan de orde.
Ten aanzien van
het bewijsverweeroverweegt het hof daarnaast het volgende.
Op grond van het dossier stelt het hof de feiten en omstandigheden als volgt vast. [10]
Zoals hiervoor is overwogen heeft de politie bij de aanhouding van verdachte een smartphone van het merk [merk] voor onderzoek in beslag genomen. Dit betreft de telefoon van verdachte. [11] Op deze telefoon worden diverse filmpjes aangetroffen van een vrouw die meerdere malen heimelijk vanuit een raam op de eerste etage van een woning in haar tuin wordt gefilmd. [12] Daarnaast worden op de telefoon foto’s aangetroffen, die vanuit een raam zijn genomen. Op deze foto’s is een vrouw te zien die heimelijk in haar tuin wordt gefotografeerd. [13] De foto’s zijn genomen in de ten laste gelegde periode. [14] De politie herkent de vrouw als [naam 1] . [naam 1] woonde destijds aan de [adres 2] te [plaats 1] en was de buurvrouw van verdachte. [15] Uit de verklaring van [naam 1] volgt dat zij er niet van op de hoogte was dat zij werd gefotografeerd, dan wel gefilmd. [16]
Op grond van het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heimelijk foto’s en filmpjes heeft gemaakt van [naam 1] . Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 2 (parketnummer 08-088174-21) ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 08-235098-20 tenlastegelegde
Op grond van het dossier stelt het hof de feiten en omstandigheden als volgt vast. [17]
Op 1 oktober 2019 fietst [benadeelde 2] vanaf haar woning aan [plaats 3] 1 te [plaats 2] via de [straat 2] naar het bos om haar honden uit te laten. [benadeelde 2] ziet ter hoogte van de afslag dichtbij haar woning een man staan, waarvoor haar moeder, die werkzaam is bij de politie, haar meerdere keren heeft gewaarschuwd. [benadeelde 2] besluit daarom, om kort nadat zij de man is gepasseerd, huiswaarts te gaan. [benadeelde 2] ziet dan dat de man nog steeds ter hoogte van de afslag staat. Bij de man is het ontblote geslachtsdeel zichtbaar en hij heeft een erectie. [benadeelde 2] verklaart dat de man met zijn hand bij zijn geslachtsdeel zat en zich masturbeerde. [18]
Op 1 oktober 2019 ontvangt de politie een melding van [benadeelde 2] over een schennispleger in [plaats 2] . [benadeelde 2] vertelt dat haar moeder, [naam 3] , weet wie de dader is. De verbalisant neemt vervolgens contact op met collega [naam 3] , die aangeeft dat verdachte de dader is. [19]
De vader van [benadeelde 2] , [naam 4] , heeft verklaard dat zijn dochter op 1 oktober 2019 omstreeks 18.17 uur thuiskwam en met angst en paniek in haar stem vertelde dat ‘die vent’ in het bos stond. Getuige [naam 4] wist gelijk wie zij hiermee bedoelde, omdat zij het regelmatig over deze man hebben en hem bijna dagelijks tegenkomen. [naam 4] is gelijk met zijn dochter naar het bos gelopen. Hij zag de man ter hoogte van de afslag staan en hij zag dat de man dingen van de grond pakte en in een plastic zakje stopte. De man zei tegen hem: ‘Is er wat? Ik zag je dochter net de honden uitlaten en nu loop jij hier ook.’ [naam 4] zag dat hij een zak vol eikels vast had. [20]
Op 5 december 2019 neemt de politie telefonisch contact op met verdachte om hem uit te nodigen voor een verhoor ter zake schennis plegen. Verdachte wordt boos en weigert een verklaring bij de politie af te leggen. Verdachte verklaart dat hij gewoon heeft staan plassen en dat er verder niks aan de hand was. [21]
Verdachte heeft ter terechtzitting bij het hof verklaard dat hij aangeefster die bewuste dag zag met de fiets en dat zij elkaar al acht jaar kennen.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat het verdachte is geweest die [benadeelde 2] op 1 oktober 2019 met een ontbloot geslachtsdeel heeft gezien. Dat verdachte (ook) eikels heeft opgeraapt doet hier niets aan af. Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 08-235098-20 ten laste gelegde feit.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 08-088174-21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 08-235098-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 08-088174-21:
1.
hij op 17 december 2020 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] , door een andere feitelijkheid, te weten door op onverhoedse wijze nagenoemde ontuchtige handeling te verrichten, [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling, te weten het grijpen bij/vastpakken van de billen/kont van die [benadeelde 1] ;
2.
hij op meerdere tijdstippen gelegen in de periode van 12 april 2020 tot en met 19 augustus 2020 te [plaats 1] , gemeente [gemeente 1] , telkens gebruik makende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar was gemaakt opzettelijk en wederrechtelijk van [naam 1] aanwezig in een niet voor het publiek toegankelijke plaats, te weten in de (omsloten) tuin van haar woning, een afbeelding heeft vervaardigd;
Zaak met parketnummer 08-235098-20:
1.
hij op 1 oktober 2019 te [plaats 2] , gemeente [gemeente 2] , de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten [plaats 3] / [plaats 4] , door het tonen/vast te houden van zijn ontblote geslachtsdeel en te masturberen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 08-088174-21 onder 1 bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Het in de zaak met parketnummer 08-088174-21 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
gebruikmakende van een technisch hulpmiddel waarvan de aanwezigheid niet op duidelijke wijze kenbaar is gemaakt, opzettelijk en wederrechtelijk van een persoon, aanwezig op een niet voor het publiek toegankelijke plaats, een afbeelding vervaardigen, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 08-235098-20 bewezenverklaarde levert op:
schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd.

Strafbaarheid van de verdachte.

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 17 december 2020 schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid door [benadeelde 1] , een jonge vrouw, op straat onverhoeds in de billen te knijpen. Dergelijke ongewenste ontuchtige handelingen zijn ernstige gedragingen die een grove inbreuk betekenen op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en haar gevoel van veiligheid. Het slachtoffer hoefde op dergelijk handelen niet bedacht te zijn en is hierdoor zodanig aangedaan dat zij door haar huisarts is doorverwezen naar een therapeut voor een EMDR-behandeling. Ook ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de impact van de gebeurtenis op haar leven nog steeds groot is.
Daarnaast heeft verdachte zich in de periode van 12 april 2020 tot en met 19 augustus 2020 schuldig heeft gemaakt aan het heimelijk vervaardigen van foto’s en filmpjes van zijn buurvrouw [naam 1] . Verdachte heeft de buurvrouw met zijn smartphone in haar tuin gefotografeerd en gefilmd, terwijl zij zich daar veilig en onbespied kon wanen. Door zo te handelen, heeft verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de privacy van zijn buurvrouw.
Tot slot heeft verdachte zich op een openbare en voor het slachtoffer waarneembare plaats afgetrokken en daarmee de algemene eerbaarheid geschonden. Het behoeft geen betoog dat het erg hinderlijk is en zelfs beangstigend kan zijn om geconfronteerd te worden met een dergelijke opdringerige uiting van seksuele aandrang.
Verdachte heeft zich bij het plegen van genoemde feiten uitsluitend laten leiden door eigen gerief en heeft daarbij geen enkel besef getoond voor de eventuele schadelijke gevolgen van
zijn handelen voor de slachtoffers. Het hof rekent dit verdachte aan en acht het zorgelijk dat verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag.
Uit het verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 2 mei 2023 blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor andersoortige strafbare feiten. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is van toepassing.
Over de persoon van verdachte zijn in deze strafzaak geen rapporten opgemaakt. De opdrachten tot het opmaken van een reclasseringsrapport zijn steeds geëindigd met een retourzending wegens het uitblijven van een reactie van verdachte, dan wel zijn weigering om mee te werken. Ook ter zitting in hoger beroep heeft verdachte te kennen gegeven niet te willen samenwerken met de reclassering.
Alles afwegend acht het hof – evenals de rechtbank – oplegging van een taakstraf van honderd uren, te vervangen door vijftig dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken, passend en geboden. Gelet op het tijdsverloop wordt aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van twee jaren verbonden. Daarbij acht het hof het noodzakelijk dat als bijzondere voorwaarde een contactverbod met slachtoffer [benadeelde 1] wordt opgelegd.

Beslag

De politie heeft onder verdachte een telefoontoestel en een zwart sportjasje in beslag genomen. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat verdachte het sportjasje inmiddels heeft teruggekregen van de politie, zodat het hof hierover geen beslissing (meer) zal nemen.
Het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven op de beslaglijst vermelde telefoontoestel behoort aan verdachte toe. Dit voorwerp zal worden verbeurd verklaard, omdat het een voorwerp betreft met behulp van welke feit 2 (parketnummer 08-088174-21) is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.706,08, vermeerderd met de wettelijke rente, bestaande uit € 506,08 materiële schade en € 1.200,- immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.256,08, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering bedraagt:
Materieel
  • € 385,- eigen risico zorgverzekering
  • € 94,66 reiskosten therapeut
  • € 26,42 reiskosten aangifte
Immaterieel
€ 1.200,-
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 08-088174-21 onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof acht voldoende aannemelijk dat de gevorderde materiële schade tot een bedrag van
€ 479,66, namelijk de reiskosten naar de therapeut en het eigen risico van de zorgverzekering, in rechtstreeks verband staat met het in de zaak met parketnummer 08-088174-21 onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte. Voor zover de vordering ziet op reiskosten gemaakt voor het doen van aangifte kunnen deze kosten niet worden aangemerkt als materiële schade die benadeelde rechtstreeks heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit en wijst het hof de vordering in zoverre af.
Ten aanzien van de immateriële schade wijst het hof de vordering toe tot een bedrag van
€ 750,-. Het hof houdt hierbij rekening met de aard en de ernst van het feit en de gevolgen die het feit heeft gehad en nog steeds heeft voor het geestelijk welzijn van de benadeelde partij alsook de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 08-235098-20 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is derhalve niet tot vergoeding van de gevorderde schade gehouden zodat de vordering zal worden afgewezen.
Het hof overweegt hierover in het bijzonder het volgende.
Vooropgesteld wordt dat alleen recht op immateriële schadevergoeding bestaat bij lichamelijk letsel, aantasting in eer en goede naam of als een benadeelde partij op andere wijze in haar persoon is aangetast.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat van 'aantasting van de persoon op andere wijze' als bedoeld in artikel 6:106 lid 1, onder b van het Burgerlijk Wetboek in ieder geval sprake is indien het handelen van de verdachte bij de benadeelde partij heeft geleid tot geestelijk letsel. Aangevoerd nog gebleken is dat sprake zou zijn van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin.
Daarnaast is het mogelijk dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat er sprake is van 'aantasting van de persoon op andere wijze.' Het gaat daarbij echter om uitzonderlijke situaties die dermate ingrijpende gevolgen hebben voor de slachtoffers dat zij op die grond in aanmerking komen voor (immateriële) schadevergoeding.
Het hof is van oordeel dat, hoewel het aannemelijk is dat de door verdachte gepleegde schennis bij [benadeelde 2] tot angstgevoelens heeft geleid, van een dergelijke situatie in haar geval geen sprake is. Het hof zal haar vordering dan ook afwijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36f, 57, 63, 139f, 239 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 08-088174-21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 08-235098-20 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 08-088174-21 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 08-235098-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde 1] geboren op 27 april 1999.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een telefoontoestel (op de beslaglijst genoemd onder nummer G2427696).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-088174-21 onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.229,66 (duizend tweehonderdnegenentwintig euro en zesenzestig cent) bestaande uit € 479,66 (vierhonderdnegenenzeventig euro en zesenzestig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van € 26,42 (zesentwintig euro en tweeënveertig cent) aan materiële schade af.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 08-088174-21 onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.229,66 (duizend tweehonderdnegenentwintig euro en zesenzestig cent) bestaande uit € 479,66 (vierhonderdnegenenzeventig euro en zesenzestig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 17 december 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot schadevergoeding af.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 23 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer ONRBC20490. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Pagina’s 13-15.
3.Pagina’s 1-2.
4.Pagina 3.
5.Pagina 2.
6.Pagina 10.
7.Pagina 3 e.v. met als bijlage fotoblad.
8.Pagina’s 33-34.
9.Pagina’s 46-47.
10.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer ONRBC20490. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
11.Pagina 49.
12.Pagina’s 61 - 63.
13.Pagina’s 65 - 70.
14.Pagina’s 78 - 85.
15.Pagina 86.
16.Pagina 125.
17.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2019437663. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces­verbaal.
18.Pagina’s 3 - 4.
19.Pagina 9.
20.Pagina’s 6 en 7.
21.Pagina 11.