ECLI:NL:GHARL:2023:5862

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
21-004584-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor feitelijke aanranding en ontucht met bewusteloos slachtoffer

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was eerder veroordeeld voor aanranding en ontucht met een slachtoffer dat zich in een toestand van bewusteloosheid of onmacht bevond. Het hof heeft echter geoordeeld dat er te veel onduidelijkheden zijn over de feitelijke gang van zaken om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte heeft, na het aangeven van grenzen door het slachtoffer, zijn handelingen gestaakt, wat voor het hof van belang was in de beoordeling. Het hof heeft vastgesteld dat het slachtoffer niet in een zodanige staat verkeerde dat zij niet in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken. De verdachte is vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit. Het hof heeft ook overwogen dat, gezien de jeugdige leeftijd van zowel de verdachte als het slachtoffer, een andere afdoening van de zaak mogelijk meer recht had gedaan aan de situatie. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig is bevonden aan het tenlastegelegde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004584-21
Uitspraak d.d.: 23 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 8 oktober 2021 met parketnummer 05-110391-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 3 februari 2023 en 9 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij van € 2.150,- geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J. Boksem, naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door mr. E.J.M.J. Damen, advocaat te Arnhem, namens de benadeelde partij [benadeelde 1] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 8 oktober 2021 ter zake van – kortgezegd – aanranding veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met daaraan verbonden als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering. Daarnaast is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot het bedrag van € 750,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een vrijspraak komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 15 augustus 2020 te Ede, althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
- misbruik te maken van de toestand (onder invloed van alcohol) waarin [benadeelde 1] verkeerde en/of
- over die [benadeelde 1] heen te leunen en/of op haar te gaan liggen (terwijl zij op een bankje lag) en/of
- haar in haar bewegingsvrijheid te beperken
- meermalen voorbij te gaan aan haar verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand,
die [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten -
het betasten van de schaamstreek van die [benadeelde 1] en/of
- het meermalen (proberen te) zoenen van die [benadeelde 1] ;
subsidiair
hij op of omstreeks 15 augustus 2020 te Ede, althans in Nederland, met [benadeelde 1] van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het betasten van de schaamstreek van die [benadeelde 1] en/of
- het meermalen (proberen te) zoenen van die [benadeelde 1] .

Vrijspraak

Standpunt verdediging
Door de raadsman is ter zitting in hoger beroep algehele vrijspraak bepleit. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde is daartoe aangevoerd dat uit het bewijsmateriaal niet kan worden afgeleid dat het opzet van verdachte mede omvatte dat hij [benadeelde 1] tegen haar wil ontuchtige handelingen deed ondergaan. In de beleving van verdachte bestond er overeenstemming en is hij op het bankje niet over haar grenzen gegaan nadat die [benadeelde 1] aangaf dat zij bepaalde handelingen niet prettig vond. Er was geen sprake van onverhoeds of van gewelddadig handelen. Nadat [benadeelde 1] haar grenzen had aangegeven, stopte het aanraken ook. Dit maakt dat er geen sprake is van de voor een bewezenverklaring vereiste dwang en het daarin besloten opzet. Er is onvoldoende overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van feitelijke aanranding van de eerbaarheid te komen.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde is aangevoerd dat nergens uit blijkt dat [benadeelde 1] – toen zij en verdachte op het bankje zaten – bewusteloos was of in een zodanige staat van verminderde bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde dat zij daardoor niet in staat was duidelijk te maken waar haar grenzen lagen. Er zijn eerder aanwijzingen voor het tegendeel. [benadeelde 1] heeft immers zelf verklaard dat zij haar grenzen heeft aangegeven.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verklaring van [benadeelde 1] is betrouwbaar en het dossier bevat voldoende steunbewijs voor haar verklaring.
Oordeel hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair of subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Vooropgesteld wordt dat het tenlastegelegde feit uitsluitend ziet op hetgeen zich in de nacht van 14 op 15 augustus 2020 heeft afgespeeld op of bij het bankje in de speeltuin. Meer of andere verwijten zijn in deze strafzaak niet aan de orde, waarbij aangetekend moet worden dat wat korte tijd later is voorgevallen in de auto tussen verdachte en aangeefster, expliciet buiten de reikwijdte van de tenlastelegging is gehouden.
Niet ter discussie staat dat [benadeelde 1] op 14 augustus 2020 met haar vriendin [naam 1] een feestje hebben bijgewoond in de woning van verdachte. Daar was verdachte samen met zijn vrienden [naam 2] en [naam 3] aanwezig. In de schuur achter de woning dronken zij met z’n vijven alcohol en deden drankspelletjes. Er werd met wederzijdse instemming ge(tong)zoend door verdachte en [benadeelde 1] . Verdachte en [benadeelde 1] waren de hele avond ‘een beetje klef’. Op enig moment zijn ze met z’n allen naar een speeltuin in de buurt gegaan.
Uit de verklaring van getuige [naam 1] volgt dat verdachte en [benadeelde 1] in de speeltuin ‘nog steeds’ aan het zoenen waren.
Hoewel verdachte dit met grote stelligheid – en naar het oordeel van het hof tegen beter weten in – ontkent, stelt het hof vast dat hij op of bij een bankje in de speeltuin op enig moment een grens van [benadeelde 1] heeft overschreden door haar te zoenen en (over de kleding heen) bij de schaamstreek aan te raken, terwijl zij dat niet (meer) wilde. [benadeelde 1] heeft toen tegen hem gezegd: ‘Ik wil niet, ik wil niet’ en heeft hem van zich afgeduwd. Vervolgens is verdachte gestopt.
Over wat zich verder feitelijk precies heeft afgespeeld tussen verdachte en [benadeelde 1] bij het bankje in de speeltuin bestaat, mede als gevolg van het overmatige alcoholgebruik, veel onduidelijkheid.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte door zijn handelen die [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het dulden van het zoenen en/of het betasten van haar schaamstreek.
Van ‘dwingen’ als bedoeld in artikel 246 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan slechts sprake zijn indien de verdachte heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de in artikel 246 Sr bedoelde handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. ​​Voor (voorwaardelijk) opzet is ten minste vereist dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer de handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan.
Zoals het hof hiervoor heeft overwogen staat enerzijds vast dat gedurende de avond en nacht sprake is geweest van gewenste intimiteiten tussen verdachte en [benadeelde 1] . Anderzijds staat ook vast dat de intimiteiten op enig moment, ook vanwege de verdergaande aard hiervan, als ongewenst werden ervaren.
Het hof is van oordeel dat er, al met al, teveel onduidelijkheden zijn over wat zich feitelijk heeft afgespeeld bij het bankje in de speeltuin om wettig en overtuigend tot het oordeel te komen dat verdachte [benadeelde 1] in de zin van de wet heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte de bewezenverklaarde handelingen verrichtte nadat door [benadeelde 1] kenbaar werd gemaakt dat zij er niet (meer) van gediend was. Daarbij acht het hof het van belang dat verdachte nadat [benadeelde 1] had aangegeven dat zijn handelingen niet (langer) gewenst waren – ook volgens [benadeelde 1] – is gestopt.
Het subsidiair tenlastegelegde feit acht het hof evenmin bewezen. Niet kan worden vastgesteld dat [benadeelde 1] op of bij het (picknick)bankje in de speeltuin bewusteloos was of in een zodanige staat van verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde dat zij daardoor niet of onvolkomen in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Integendeel. Zoals hiervoor besproken volgt uit het dossier dat [benadeelde 1] haar grenzen heeft aangegeven door te zeggen dat zij het niet wilde en verdachte weg te duwen. Vervolgens is verdachte naar het hof begrijpt ook daadwerkelijk gestopt.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verdachte, voor zover het hof heeft kunnen vaststellen, weliswaar een grens van [benadeelde 1] heeft overschreden, hetgeen achteraf gezien fout is geweest, maar dat dit geen strafrechtelijk verwijt oplevert. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken.
Tot slot overweegt het hof geheel ten overvloede dat het zich vanwege de jeugdige leeftijd van verdachte en [benadeelde 1] ten tijde van het voorval een andere afdoening van deze zaak had kunnen voorstellen. Het hof doelt op het volwassen aandoende gesprek dat op initiatief van [naam 4] met [naam 1] heeft plaatsgevonden over hetgeen er zich tussen hen beiden die zelfde avond heeft voorgedaan, waarbij beide laatstgenoemden achteraf hun spijt daarvan betuigden en vanuit een goede onderlinge verstandhouding afspraken het hierbij te laten. Ook gelet op de impact van de strafrechtelijke vervolging op alle betrokkenen zou zo’n andere aanpak wellicht meer recht gedaan hebben aan de situatie die heeft plaatsgevonden en herstel over en weer hebben vergemakkelijkt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.150,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 23 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.