ECLI:NL:GHARL:2023:5857

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
200.283.326/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest over omvang schade in civiele procedure tussen Smid & Hollander Dakbouw B.V. en geïntimeerde

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep van Smid & Hollander Dakbouw B.V. (hierna: S&H) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Het hof heeft op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in het eindarrest, dat een vervolg is op eerdere arresten van 28 februari 2023 en 5 april 2022. De zaak draait om de omvang van de schade die S&H claimt in verband met verschillende projecten, waarbij het hof eerder heeft geoordeeld dat S&H recht heeft op betaling van een bedrag van € 17.391,83, met een openstaande post voor project 1 en een bedrag van € 4.160 voor onderzoekskosten.

Het hof heeft in het eindarrest vastgesteld dat S&H onvoldoende heeft aangetoond dat zij de geïntimeerde in de gelegenheid heeft gesteld om het dak van project 1 te inspecteren. De bewijslast voor de gestelde schade en de kosten van herstel ligt bij S&H, maar het hof concludeert dat de schade niet aannemelijk is gemaakt. Hierdoor wordt de claim voor de openstaande post afgewezen.

Daarnaast heeft S&H aanspraak gemaakt op wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding, welke door het hof is toegewezen. Het hof heeft ook de proceskostenveroordeling uit de rechtbankprocedure in stand gelaten, met uitzondering van de kosten van beslag op de onroerende zaak, die aan de geïntimeerde zijn opgelegd. Het hof heeft de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 21.551,83 met wettelijke rente en € 310,68 voor de kosten van beslag.

Het hof heeft de vorderingen van S&H voor het overige afgewezen en de kosten van de procedure in hoger beroep gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.283.326/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel locatie Zwolle 236596)
arrest van 11 juli 2023
in de zaak van
Smid & Hollander Dakbouw B.V.,
gevestigd in De Meern,
appellante,
bij de rechtbank: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna:
S&H,
advocaat: mr. H.J.G.M. te Woerd,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. E.J. Luursema.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Na het tussenarrest van 28 februari 2023 hebben beide partijen een akte genomen.
1.2
Hierna hebben partijen arrest gevraagd.

2.De stand van zaken op grond van het tussenarrest van 28 februari 2023

2.1
In het laatste tussenarrest is overwogen dat S&H voor de projecten 1, 3, 6, 9 en 15 recht heeft op betaling van (€ 7.474,83 + 4.160 + 72 + 5.650 + 35 is) € 17.391,83 waarbij nog een PM-post openstaat voor project 1.
Daarnaast is geoordeeld dat S&H een bedrag van € 4.160 in rekening mag brengen voor onderzoekskosten.
2.2
Met betrekking tot de PM-post diende S&H [geïntimeerde] in de gelegenheid te stellen het nog niet herstelde dak van project 1 te inspecteren, waarna (als partijen niet tot een andere regeling konden komen) S&H opgave diende te doen van de daadwerkelijke kosten van het schadeherstel, waarover [geïntimeerde] zich vervolgens mocht uitlaten.

3.De verdere beoordeling

3.1
S&H stelt nu dat zij [geïntimeerde] ‘na het arrest enige tijd de gelegenheid heeft gegeven het dak te inspecteren’, maar zij geeft niet aan dat zij iets meer heeft gedaan dan afwachten. Dat is van belang omdat [geïntimeerde] , onder bijvoeging van een verklaring van het door hem ingeschakelde bedrijf Dakindex, gemotiveerd heeft betwist dat de bewoner van het pand in Delfzijl de dakinspectie heeft toegelaten.
Daarmee staat onvoldoende vast dat S&H zich daadwerkelijk heeft ingespannen om [geïntimeerde] te laten inspecteren of sprake is van de door S&H gestelde, maar door [geïntimeerde] betwiste, onjuiste uitvoering van werkzaamheden aan dat dak en welk herstelwerk dat zou vergen.
3.2
De bewijslast van het gebrek en de gestelde kosten van herstel rust op S&H. In het tussenarrest van 5 april 2022 heeft het hof al, onder 3.26, overwogen dat er duidelijkheid moet komen over eventuele tekortkomingen bij de uitvoering van werkzaamheden aan het bewuste dak onder verantwoordelijkheid van [geïntimeerde] . In het tussenarrest van 28 februari 2023 heeft het hof daaraan onder 3.5 tot en met 3.7 en onder 3.29 aandacht besteed. De gewenste duidelijkheid is er echter niet gekomen; de gestelde schade aan het dak is door S&H niet aannemelijk gemaakt. Daarmee valt het doek voor de PM-post.
3.3
Over de door [geïntimeerde] te betalen bedragen heeft S&H aanspraak gemaakt op wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding in de rechtbankprocedure. Daartegen is geen verweer gevoerd, zodat het hof van die aanvangsdatum (11 januari 2019) zal uitgaan.
3.4
In het tussenarrest van 28 februari 2023 is onder 3.28 overwogen dat de proceskostenveroordeling in de rechtbankprocedure in stand blijft, en onder 3.29 is ook al aangegeven dat in hoger beroep compensatie van proceskosten in de rede ligt. Het hof blijft daarbij. S&H heeft nog wel gevraagd om [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de beslagen, die voorafgaand aan de rechtbankprocedure waren gelegd.
S&H ziet dan over het hoofd dat partijen in hun vaststellingsovereenkomst van 13 februari 2020 afspraken hebben gemaakt over de derdenbeslagen onder de Rabobank. Het beslag op de onroerende zaak in [woonplaats1] was niet in die afspraak betrokken. Omdat een deel van het door S&H gevorderde bedrag toewijsbaar is, is dat beslag niet ten onrechte gelegd. Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen in de kosten daarvan, te weten € 310,68 (€ 220,40 en € 90,28).
Wat S&H meer of anders heeft gevorderd, wordt afgewezen.

4.De beslissing

Het hof doet recht in hoger beroep:
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank van 17 juni 2020, behoudens voor zover de kosten van het beslag op de onroerende zaak in [woonplaats1] zijn afgewezen;
- veroordeelt [geïntimeerde] , uitvoerbaar bij voorraad, om aan S&H te betalen:
€ 21.551,83 met wettelijke rente daarover vanaf 11 januari 2019;
€ 310,68 kosten van beslag op de onroerende zaak in [woonplaats1] ;
- compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep voor het overige, zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten moet dragen;
- wijst af wat S&H meer of anders heeft gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, J.H. Kuiper en W.A. Zondag en is door de rolraadsheer in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
11 juli 2023.