ECLI:NL:GHARL:2023:5852

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
200.326.502
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag, hoofdverblijf en zorgregeling van minderjarige na conflict tussen ouders

In deze zaak heeft de man hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 april 2023. De man en de vrouw zijn de ouders van een minderjarige, geboren in 2011. De man heeft de minderjarige erkend, terwijl de vrouw van rechtswege het gezag uitoefent. In een ouderschapsplan, ondertekend door beide ouders op 1 augustus 2022, is het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vrouw vastgesteld, met een zorgregeling. De man heeft echter zorgen over de veiligheid van de minderjarige en heeft de vrouw gedagvaard in kort geding, met als doel gezamenlijk gezag te verkrijgen en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige tijdelijk bij hem te vestigen.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man afgewezen, met de overweging dat er een advies van de raad voor de kinderbescherming is om contactherstel tussen de man en de minderjarige te bevorderen. Na het vonnis heeft de man opnieuw contact gehad met de minderjarige, maar er zijn ook escalaties geweest in de situatie tussen de vrouw en haar ouders, wat de omgang tussen de man en de minderjarige heeft bemoeilijkt.

Het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat de vorderingen van de man moeten worden afgewezen. Het hof heeft onvoldoende informatie om te oordelen over het gezamenlijk gezag en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. Wel heeft het hof de raad verzocht om het beschermingsonderzoek uit te breiden met vragen over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. Het hof heeft de beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, gezien de aard van het geschil dat de opvoedsituatie van de minderjarige betreft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.326.502
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 416011)
arrest van 11 juli 2023
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser
hierna: de man
advocaat: mr. F. Zoer
tegen
[geïntimeerde] ,
die woont in [woonplaats2]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde
hierna: de vrouw
advocaat: mr. A. Stoel

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
De man heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 april 2023.
1.2.
Het hof verwijst naar het tussenarrest van 6 juni 2023. In dat tussenarrest heeft het hof bepaald dat er een mondelinge behandeling gaat komen op 13 juni 2023.
1.3.
Na het tussenarrest heeft het hof nog ontvangen:
  • de memorie van antwoord met producties;
  • een journaalbericht van 7 juni 2023 van mr. Zoer met producties;
  • een journaalbericht van 12 juni 2023 van mr. Stoel met producties.
1.4.
Op 13 juni 2023 heeft de mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
Na afloop hebben partijen het hof gevraagd arrest te wijzen.
1.5.
Na de mondelinge behandeling heeft het hof, zoals op de mondelinge behandeling is besproken, een journaalbericht van 19 juni 2023 van mr. Zoer ontvangen met als bijlage een kopie van het door de man bij de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen onlangs ingediende verzoekschrift (over het gezag, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] en de bekrachtiging ouderschapsplan.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2011. De man heeft [de minderjarige] erkend en de vrouw oefent van rechtswege het gezag over [de minderjarige] uit.
In een door beide ouders op 1 augustus 2022 ondertekend ouderschapsplan hebben de ouders onder meer opgenomen dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de vrouw is. In het ouderschapsplan is ook een zorgregeling met beide ouders uitgewerkt. In het als bijlage bij het ouderschapsplan gevoegde stappenplan van 1 augustus 2022 is vermeld: “ ACTIE Gezag aanvragen” en “ Besproken: Gezag: nee, wordt aangevraagd.”.
2.2.
Er bestaat een conflict tussen de vrouw (samen met haar buren) tegen haar ouders. Op 17 januari 2023 zijn de vrouw en de buurman door onbekende mannen opgezocht, bedreigd en mishandeld. Vervolgens is Veilig Thuis betrokken geraakt en zijn [de minderjarige] en de vrouw tijdelijk op een geheime plek ondergebracht.
2.3.
Omdat de man vond dat hij door de vrouw onvoldoende over de situatie werd geïnformeerd, de omgang tussen hem en [de minderjarige] stagneerde en hij zich zorgen maakte over [de minderjarige] heeft hij de vrouw gedagvaard in kort geding. De man heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd de vrouw te veroordelen om binnen drie dagen na het vonnis mee te werken aan het tot stand brengen van gezamenlijk gezag over [de minderjarige] en gevorderd dat de voorzieningenrechter zou bepalen dat [de minderjarige] voorlopig/tijdelijk haar hoofdverblijfplaats bij de man zou krijgen zolang de situatie bij de vrouw onveilig is en de vrouw in verband daarmee de zorg voor [de minderjarige] niet zelf draagt, op straffe van een dwangsom. Subsidiair heeft de man gevorderd dat de vrouw de zorgregeling die in het ouderschapsplan is overeengekomen weer dient na te komen, eveneens op straffe van een dwangsom.
2.4.
De voorzieningenrechter heeft op 4 april 2023 een vonnis gewezen. De vorderingen van de man over het gezag en de tijdelijke/voorlopige wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] zijn afgewezen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat beide partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben ingestemd met het advies van de raad dat er op zo kort mogelijke termijn wordt gestart met contactherstel tussen de man en [de minderjarige] onder begeleiding van het CJG (Centrum voor Jeugd en Gezin). De voorzieningenrechter heeft als voorlopige omgangsregeling bepaald dat [de minderjarige] onder begeleiding van het CJG contact heeft met de man en dat dit contact onder regie van het CJG kan worden uitgebreid, eventueel onbegeleid.
2.5.
Na het vonnis van 4 april 2023 heeft de man tweemaal begeleid contact gehad met [de minderjarige] , namelijk op 13 en 17 april 2023. Op 18 april 2023 is er opnieuw een escalatie geweest in de situatie tussen de vrouw en de buurman enerzijds en de vader van de vrouw anderzijds. De vrouw, de buurman en de vader van de vrouw zijn na een handgemeen, waar [de minderjarige] getuige van is geweest, in hechtenis genomen. [de minderjarige] is evenals de kinderen van de buren opnieuw door instanties elders ondergebracht. De omgang tussen de man en [de minderjarige] is hierdoor opnieuw gestagneerd.
2.6.
De man stelt dat hij weer niet werd geïnformeerd over [de minderjarige] omdat hij geen gezag heeft. Hij is van mening dat de vrouw al geruime tijd sterk wordt beïnvloed door de buurman en dat de buurman een grote rol heeft in de problemen tussen partijen en in de escalaties tussen de vrouw en haar familie. De man komt vanwege de nieuwe ontwikkelingen in hoger beroep van het vonnis van 4 april 2023 en vordert dit vonnis te vernietigen en (uitvoerbaar bij voorraad):
I. te bepalen dat de vrouw dient mee te werken aan het tot stand brengen van het gezamenlijk gezag, op straffe van een dwangsom van € 500,- per (gedeelte van een) dag,
aanvullendte bepalen dat de vrouw de afspraken zoals weergegeven in het ouderschapsplan dient na te komen voor wat betreft het gezag, de informatie en consultatieplicht en de instanties opdracht dient te geven de man te behandelen als ware hij gezaghebbende ouder;
II. te bepalen dat [de minderjarige] tijdelijk/voorlopig hoofdverblijf bij de man zal krijgen zolang er sprake is van een onveilige situatie bij de vrouw (en de vrouw de zorg voor [de minderjarige] in verband daarmee niet zelf draagt), op straffe van een dwangsom van € 500,- per (gedeelte van een) dag,
subsidiairte bepalen dat de zorgregeling zoals overeengekomen in het ouderschapsplan – inhoudende dat [de minderjarige] van zaterdag 18.30 uur tot dinsdagmorgen schooltijd bij de man verblijft en tijdens de helft van de vakanties en feestdagen en de man op woensdag meegaat naar turnen – door de vrouw moet worden nagekomen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per (gedeelte van een) dag;
III. te bepalen dat de vrouw alleen met [de minderjarige] en niet samen met de buurman op vakantie mag gaan, en voor zover de buurman toch naar dezelfde bestemming op vakantie gaat te bepalen dat de buurman niet in contact met de vrouw en [de minderjarige] mag treden, en dat [de minderjarige] indien de vrouw zich hier niet aan houdt bij de man moet verblijven totdat in een bodemzaak hierover wordt beslist;
IV. de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
2.7.
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man. Zij is met [de minderjarige] weer teruggekeerd in haar woning en de situatie is rustig en veilig. In de problematiek met haar ouders zijn procedures gevoerd en het lijkt er op dat zij met haar moeder tot een oplossing kan komen. Haar vader heeft op 20 april 2023 van de Officier van Justitie een gedragsaanwijzing gekregen die inhoudt dat hij niet op het terrein van de vrouw mag komen en ook geen contact met haar mag hebben. Omdat de man wel een goed contact heeft met de ouders van de vrouw, is het voor [de minderjarige] van belang dat de man voorlopig afstand houdt tot de ouders van de vrouw, omdat [de minderjarige] bang is voor haar opa. Tot nu toe is dat niet het geval. De man legt immers informatie over in deze procedure die hij alleen van haar ouders kan hebben ontvangen.
De vrouw vordert (uitvoerbaar bij voorraad) de man in zijn vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair zijn vorderingen af te wijzen en het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland van 4 april 2023 te bekrachtigen, alsmede primair de man te veroordelen in de kosten van dit geding, subsidiair de kosten van dit geding tussen partijen te compenseren.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij een spoedeisend belang heeft [1] . De belangen moeten worden beoordeeld en gewogen naar de huidige toestand.
3.2.
De vrouw en [de minderjarige] zijn inmiddels op vakantie geweest in de meivakantie, welke vakantie aanleiding vormde voor de man om zijn vordering onder III in te dienen, zo blijkt uit het lichaam van de dagvaarding. Verder is niet gesteld of gebleken dat de vrouw voornemens is om met [de minderjarige] op vakantie te gaan. Gelet daarop heeft de man geen (spoedeisend) belang meer bij een beslissing op wat hij heeft gevorderd onder III. Deze vordering zal worden afgewezen.
Het spoedeisend belang van de man bij de vorderingen onder I. en II. zijn voldoende komen vast te staan, nu er na het gewezen vonnis opnieuw sprake is geweest van een escalatie tussen de vrouw en haar ouders (waar [de minderjarige] getuige van is geweest) en de omgang tussen de man en [de minderjarige] ten gevolge van die escalatie opnieuw enige tijd was gestagneerd.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 juni 2023 is gebleken dat de door het CJG begeleide omgang tussen de man en [de minderjarige] inmiddels weer is opgepakt en er drie momenten zijn geweest dat [de minderjarige] en de man elkaar weer hebben ontmoet. Het begeleide contact is wat verlengd en een uitbreiding met een onbegeleid contactmoment zal binnenkort ook worden gerealiseerd, nu het contact tussen [de minderjarige] en de man goed is.
Op 22 mei 2023 heeft de jeugdbeschermingstafel overleg gehad over de (thuis)situatie van [de minderjarige] en is besloten dat de raad een kinderbeschermingsonderzoek gaat starten. De vraag die daarbij voorligt is of hulpverlening in gedwongen kader nodig is. Dit onderzoek zal, zo is op de mondelinge behandeling gezegd door de raad, op heel korte termijn worden opgepakt.
3.4.
De raadsvertegenwoordiger heeft tijdens de mondelinge behandeling bij dit hof meegedeeld dat is geconstateerd dat [de minderjarige] belast wordt met de problematiek tussen de verschillende volwassenen om haar heen. De raad vindt de situatie van [de minderjarige] zeer zorgelijk. Dat de man contact onderhoudt met de ouders van de vrouw is, gelet op de problemen die spelen tussen de vrouw en haar ouders helpt niet mee. De raad wil het beschermingsonderzoek voor [de minderjarige] uitbreiden met een onderzoek naar het gezag, het hoofdverblijf en de omgang. De raad adviseert de vorderingen van de man niet toe te wijzen, omdat op dit moment onvoldoende duidelijk is wat in het belang van [de minderjarige] is.
In afwachting van en gedurende het onderzoek door de raad kan de omgang verder worden opgebouwd en uitgebreid onder regie van het CJG.
3.5.
Beide ouders hebben uitgesproken dat zij geen bezwaren hebben tegen een uitbreiding van het geplande beschermingsonderzoek voor [de minderjarige] door de raad met een onderzoek naar het gezag, het hoofdverblijf en de zorg- dan wel omgangsregeling.
Op de mondelinge behandeling is besproken dat een dergelijk verzoek niet in kort geding zal/kan worden verzocht aan de raad, maar dat dit in het kader van een nog te starten bodemprocedure bij de rechtbank wel kan worden gestart. Voorwaarde daartoe is dat de man een dergelijke procedure bij de rechtbank zal starten. Inmiddels heeft het hof zoals hiervoor onder 1.5 genoemd, een afschrift ontvangen van het door de man bij de rechtbank ingediende verzoekschrift (vervangende toestemming) gezamenlijk gezag, bepaling hoofdverblijfplaats [de minderjarige] , bekrachtiging ouderschapsplan. Er is nu dus een bodemprocedure aanhangig. Navraag bij de griffie van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, leert dat de bodemprocedure zaaknummer C/05/420882 FZ RK 23-1862 heeft.
3.6.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de man dat de vrouw dient mee te werken aan het verkrijgen van gezamenlijk gezag over [de minderjarige] , dan wel dat de vrouw wordt veroordeeld tot nakoming van de afspraak dat er gezamenlijk gezag over [de minderjarige] zal worden aangevraagd, moet worden afgewezen. Nog los van de vraag of zo’n vordering in kort geding mogelijk is, dient het hof te beoordelen of gezamenlijk gezag in het belang van [de minderjarige] is. Op dit moment heeft het hof onvoldoende informatie om daar een oordeel over te geven. Om die reden wordt de raad immers verzocht om het op handen zijnde kinderbeschermingsonderzoek uit te breiden met de vraag of gezamenlijk gezag in het belang van [de minderjarige] is.
3.7.
Het voorgaande leidt dan ook tot de conclusie dat de vordering van de man om het hoofdverblijf van [de minderjarige] tijdelijk/voorlopig te wijzigen eveneens moet worden afgewezen. Immers, nu de man op dit moment geen gezag heeft, kan het hof het hoofdverblijf niet bij hem bepalen. De raad zal wel worden verzocht om de vraag welke hoofdverblijfplaats het beste aansluit bij [de minderjarige] ook te beantwoorden.
3.8.
Ten aanzien van de omgang tussen de man en [de minderjarige] is het hof van oordeel dat de door de voorzieningenrechter vastgestelde voorlopige omgangsregeling moet voortduren. De man stelt weliswaar dat het CJG de regie van de omgang teveel bij de vrouw legt, maar de vrouw heeft dit gemotiveerd betwist en in het vonnis van de voorzieningenrechter is bepaald dat het CJG de regie over (de uitbreiding van) het contact heeft. Dit moet zo blijven totdat de rechter in de bodemprocedure heeft beslist.
Het is positief dat de weer opgestarte omgang goed is verlopen en inmiddels ook wordt uitgebreid. Het hof gaat ervan uit dat de omgang vanaf heden deels onbegeleid zal zijn, nu er geen contra-indicaties zijn gebleken. Het CJG zal in het kader van de regie moeten bekijken wat de draagkracht van [de minderjarige] hierin is, toewerkend naar verdere uitbreiding van het contact.
Het hof geeft de man, net als de raad, wel mee dat het noodzakelijk is dat de man tijdens de contactenmomenten met [de minderjarige] (in ieder geval voorlopig) geen contact heeft met de ouders van de vrouw en dat de man de ouders van de vrouw tijdens de omgang ook niet ter sprake brengt. Voor [de minderjarige] zijn de ouders van de vrouw door de gang van zaken de afgelopen maanden een ‘beladen onderwerp’ geworden. [de minderjarige] kan hierdoor onveiligheid ervaren en dat moet voorkomen worden. Het gaat bij het contact tussen de man en [de minderjarige] om het opbouwen en onderhouden van de band tussen vader en dochter.
De vordering van de man om de vrouw te veroordelen tot nakoming van de omgangsregeling zoals is opgenomen in het Ouderschapsplan wordt afgewezen.
3.9.
De vrouw heeft nog verzocht om [de minderjarige] te horen in deze procedure. Het hof gaat aan dit verzoek van de vrouw voorbij, omdat het hof [de minderjarige] niet onnodig wil belasten. Zij kan haar mening kenbaar maken aan een raadsmedewerker in het kader van het onderzoek en mogelijk desgewenst ook op enig moment aan de (kinder)rechter in de bodemprocedure.
3.10.
Op grond van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, zullen alle vorderingen van de man worden afgewezen en zal het vonnis van de voorzieningenrechter worden bekrachtigd.
Het hof zal in het belang van [de minderjarige] en om proceseconomische redenen wel de raad verzoeken het geplande beschermingsonderzoek uit te breiden met een onderzoek naar de volgende vragen:
Is gezamenlijk gezag in het belang van [de minderjarige] ?
Indien de eerste vraag positief wordt beantwoord: welke hoofdverblijfplaats is het meest in het belang van [de minderjarige] ?
Welke mogelijkheden zijn er voor een regeling voor de verdeling van de dagelijkse zorg tussen de ouders over [de minderjarige] ?
Zijn er factoren die een regeling belemmeren? Zo ja, welke? Hoe en op welke termijn zijn deze factoren op te heffen?
Hoe dient de regeling qua vorm en frequentie, in het belang van [de minderjarige] , vorm te krijgen. Het rapport in dit onderzoek kan dan worden ingebracht bij de gestarte bodemprocedure bij de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, bekend onder zaaknummer C/05/420882 FZ RK 23-1862.
3.11.
Het hof ziet geen aanleiding om de vrouw dan wel de man in de proceskosten te veroordelen. Gelet op de omstandigheid dat het geschil de opvoedsituatie van hun dochter [de minderjarige] betreft, zal het hof de beslissing van de voorzieningenrechter, waarbij de kosten zijn gecompenseerd bekrachtigen en de proceskosten van de procedure in hoger beroep ook compenseren.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (met zaaknummer 416011) van 4 april 2023;
in aanvulling op dit vonnis van 4 april 2023 (ten behoeve van de bodemprocedure)
4.2.
verzoekt de raad in aanvulling op het beschermingsonderzoek een onderzoek in te stellen zoals hiervoor onder 3.10. omschreven en daaromtrent te rapporteren aan de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen in de zaak met nummer C/05/420882 FZ RK 23-1862 en aan de advocaten van de ouders;
4.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Kuijpers, E. de Boer en D.J.M. van de Voort, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437.