Uitspraak
de mante noemen,
de vrouwte noemen,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.De procedure en de beslissing in eerste aanleg
in conventie:
4.De vorderingen in hoger beroep
I. een deskundige benoemt om de activa van de gemeenschap van goederen van
€ 3.750-;
5.De motivering van de beslissingDe wijzigingen van eis
Benoeming taxateur
Het paard [naam6] en haar nakomelingen (grief 4 in het incidenteel hoger beroep)
€ 8.060,- bedroegen en dat daarmee die kosten verregaand de waarde van € 8.000,- overstijgen die aan de toedeling is gehangen. Die stelling is door de man niet betwist. Inmiddels zijn de kosten die de vrouw voor de paarden heeft gemaakt door tijdsverloop nog verder opgelopen. De man heeft weliswaar gesteld dat de vrouw de verzorging van de paarden zonder zijn instemming op zich heeft genomen, maar vast staat dat er in augustus 2020 vanwege de voorlopige hechtenis van de man in de verzorging van de paarden moest worden voorzien en niet gebleken is dat de man daarin zelf op andere wijze had voorzien. Vast staat bovendien dat de man, nadat zijn voorlopige hechtenis was opgeheven, de verzorging van de paarden niet weer zelf op zich heeft genomen. Het hof acht het onder deze omstandigheden redelijk om, in afwijking van de feitelijke verdeling zoals die eerder heeft plaatsgevonden, [naam6] en haar nakomelingen alsnog toe te delen aan de vrouw.
€ 553,- per maand, wat door de man niet is betwist. Dat in aanmerking nemend, acht het hof het redelijk om te bepalen dat in verband met de verdeling van de roerende zaken geen nadere verrekening meer tussen partijen plaatsvindt.
20 januari 2021 tot de dag der algehele voldoening. In dit bedrag van € 20.504,08 is naast het hiervoor genoemde bedrag wegens overbedeling van € 17.575,- begrepen een totaalbedrag van € 2.929,08 betreffende ‘tekort notaris’ (€ 900,-), ‘accountant’ (€ 692,73), ‘MilieuService Nederland’ (€ 1.306,70) en ‘UnifiedPost’ (€ 29,65). De veroordeling van de man tot betaling van deze laatste bedragen is tussen partijen niet in geschil. Het hof zal daarom in het dictum van dit arrest de veroordeling van de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van
€ 20.504,08 vernietigen, de man veroordelen om aan de vrouw te betalen een bedrag van
€ 2.929,08 en de vorderingen van de man en de vrouw voor het overige afwijzen.
Afgifte van de aan de man toegedeelde roerende zaken (grief 1 in het principaal hoger beroep)
Retentierecht (grief 5 in het incidenteel hoger beroep)
De merries
[naam12] heeft de verkoopopbrengst volgens de vrouw rechtstreeks aan [naam7] betaald. De man stelt dat hij de verkoopopbrengst niet heeft ontvangen.
De hengst [naam5]
“ Hierbij verklaar ik dat ik een Fendt 611 van [geïntimeerde] gekocht heb voor een bedrag 5000 Euro, dit was rond begin september 2020. Dit heb ik contant betaald en de trekker meegenomen. Tevens heb ik 4500 Euro ook contant meegenomen en gegeven. Dit was voor het paard [naam5] . Hiermee wilde zei v.d. [naam4] betalen. Dit bedrag had ik eerder van haar ontvangen omdat het paard van [appellant] was. Maar toen dus terug gegeven.”
De tractor Fendt 611
De schulden aan [naam3] en [naam4] (grief 5 in het principaal hoger beroep en een ongenummerde grief in het incidenteel hoger beroep)
€ 5.000,-, oftewel een bedrag van € 2.500,-.
€ 3.702,46 heeft afgelost. De man heeft dat niet betwist. Dat betekent dat de vordering van de vrouw ook voor dit resterende deel voor toewijzing in aanmerking komt. Het hof zal de man veroordelen om uit hoofde van het regresrecht ten aanzien van de schuld aan [naam4] aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 4.351,23, binnen dertig dagen na betekening van dit arrest, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die datum.
De vordering van de vrouw tot schadevergoeding (grieven 1 en 2 in het incidenteel hoger beroep)
€ 900.000,- lag. De vrouw heeft naar voren gebracht dat zij akkoord zijn gegaan met die koopprijs, omdat daarmee de hypothecaire geldlening aan [naam2] B.V. kon worden afgelost en de dreiging van een openbare verkoop van het pand zou zijn afgewend. Dat was voor de vrouw belangrijk, omdat zij al wist dat zij niet met haar bedrijf in het pand in [plaats1] zou kunnen blijven. Zij wilde graag weer haar intrek nemen in het pand in [woonplaats1] en wist dat zij het pand kon huren van [naam14] . Met [naam14] zou bovendien zijn overeengekomen dat partijen na drie jaar een mogelijkheid zouden krijgen om het pand weer terug te kopen. Het hof heeft de vrouw ter zitting gevraagd of daarbij ook is afgesproken tegen welke koopprijs die terugkoop plaats zou vinden. Daar is volgens de vrouw niet over gesproken. De man stelt in de akte uitlating incidenteel hoger beroep dat partijen mondeling met [naam14] zijn overeengekomen dat een van hen de woning zou kunnen terugkopen voor een koopprijs van € 400.000,-.
Opnames van de gemeenschappelijke rekening van partijen (grief 3 in het incidenteel hoger beroep)
De proceskosten
6.De beslissing
11 juli 2023.