ECLI:NL:GHARL:2023:5798

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
200.327.190
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van ondertoezichtstelling van een minderjarige na beoordeling van de ontwikkeling en samenwerking tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [de minderjarige], geboren in 2020. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Gelderland verzocht om de ondertoezichtstelling op te heffen, maar dit verzoek was afgewezen. De kinderrechter oordeelde dat de ontwikkeling van [de minderjarige] nog steeds ernstig bedreigd werd, onder andere door onvoldoende communicatie tussen de ouders en het ontbreken van een ouderschapsplan.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld, waarbij de moeder werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A. van Oosten, en de Stichting Jeugdbescherming Gelderland als verweerster optrad. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 juni 2023 zijn de zorgen van de GI over de ontwikkeling van [de minderjarige] besproken, maar het hof kwam tot de conclusie dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreigingen meer aanwezig waren. De ouders hadden inmiddels een goede omgangsregeling en de communicatie tussen hen was verbeterd.

Het hof oordeelde dat de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling niet langer voldaan waren. De positieve ontwikkelingen in de situatie van [de minderjarige] waren voldoende om de ondertoezichtstelling op te heffen. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de kinderrechter en besloot de ondertoezichtstelling met ingang van de uitspraak op te heffen, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De beslissing werd genomen in het belang van [de minderjarige] en om de ouders in staat te stellen hun communicatie en samenwerking verder te verbeteren zonder de druk van een ondertoezichtstelling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.327.190
(zaaknummer rechtbank Gelderland 416214)
beschikking van 11 juli 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. van Oosten te Elst,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd in Arnhem,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 23 maart 2023, althans van 31 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 17 mei 2023;
- het verweerschrift;
- een bericht van mr. Van Oosten van 14 juni 2023;
- een journaalbericht van mr. Van Oosten van 20 juni 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 juni 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger namens de GI;
- de vader.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is met bericht vooraf niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in]
2020 te [plaats1] (verder: [de minderjarige] ).
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] . De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
Bij beschikking van 9 maart 2021 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 9 maart 2021 tot 9 juni 2021.
3.3
Bij beschikking van 29 juli 2021 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 29 juli 2021 tot 29 juli 2022. Bij beschikking van 22 juli 2022 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 29 juli 2023.
3.4
Bij beschikking van 12 mei 2022 heeft dit hof, voor zover hier van belang, met ingang van 13 juni 2022 als omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] bepaald dat [de minderjarige] , onder begeleiding, bij voorkeur door [naam1] , bij de vader thuis verblijft:
  • gedurende vier weken twee keer per week twee uur;
  • vervolgens gedurende vier weken twee keer per week vier uur; en
  • daarna één keer per week acht uur;
  • waarbij de GI bepaalt wanneer het, in het belang van [de minderjarige] , niet langer nodig is dat de omgang wordt begeleid.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de moeder tot opheffing van de ondertoezichtstelling, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en haar opheffingsverzoek alsnog toe te wijzen.
4.2
De GI voert verweer en zij vraagt het hof om het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:260 lid 1, in verband met artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
In artikel 1:261 lid 1 BW staat dat de kinderrechter de ondertoezichtstelling kan opheffen indien de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid BW, niet langer is vervuld. De kinderrechter kan dit volgens artikel 1:261 lid 2 BW doen op verzoek van de GI die het toezicht heeft. Indien deze GI niet tot een verzoek overgaat,
zijn de raad voor de kinderbescherming, een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder bevoegd tot het doen van het verzoek.
5.3
De eerste vraag die moet worden beantwoord is of de moeder ontvankelijk is in haar verzoek. Gebleken is dat de moeder, bij brief van haar advocaat van 13 februari 2023 de GI heeft verzocht om de maatregel op te heffen, dan wel te beëindigen. De GI heeft daarop aan de moeder meegedeeld dat zij niet voornemens is een verzoek tot opheffing te doen. Daarop heeft de moeder de rechtbank verzocht om de ondertoezichtstelling te beëindigen. De moeder is daarom ontvankelijk in haar verzoek.
5.4
De kinderrechter heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat [de minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De positieve ontwikkelingen zijn nog heel pril en (nog) niet bestendig genoeg om te concluderen dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreigingen meer zijn. Zo hebben de ouders tot op heden geen ouderschapsplan opgesteld en getekend en kunnen zij niet, althans nauwelijks, direct met elkaar communiceren. Bovendien is er geen gezamenlijk ouderlijk gezag, aldus de kinderrechter in de bestreden beschikking.
5.5
Anders dan de kinderrechter is het hof van oordeel dat niet langer aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling is voldaan. Gelet op de stukken en op wat tijdens de zitting aan de orde is gekomen, is niet komen vast te staan dat [de minderjarige] nog steeds (ernstig) in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Desgevraagd heeft de GI op de zitting gezegd dat [de minderjarige] volgens de medewerkers van de peuterspeelzaal wat achterloopt op taal- en spraakgebied. Ook zien zij bij hem verlatingsangst, aldus de GI. Beide ouders herkennen deze zorgen echter niet. Bovendien heeft de moeder de door de GI gestelde zorgen gemotiveerd weersproken. Pas vorige week heeft de GI voor het eerst deze zorgen benoemd en daarop heeft de moeder navraag gedaan bij de peuterspeelzaal. Volgens de moeder herkennen de medewerkers van de peuterspeelzaal de door de GI geuite zorgen niet, ontwikkelt [de minderjarige] zich ‘leeftijdsadequaat’ en passen zijn gedragingen bij zijn leeftijd.
Het hof overweegt daarnaast dat de GI op de zitting ook heeft gezegd dat zij een hele vrolijke jongen ziet die zich goed ontwikkelt, conform zijn leeftijd.
5.6
Het hof constateert daarnaast dat ook de eerder aan de ondertoezichtstelling gekoppelde doelen, zoals beschreven in de beschikking van 29 juli 2021, inmiddels zijn behaald. Zo is er een goed lopende omgangsregeling waarbij [de minderjarige] één nacht per week bij de vader overnacht. Ook de communicatie en samenwerking tussen de ouders zijn voldoende verbeterd en bestendig gebleken. Zo lukt het de ouders om op een voldoende constructieve manier met elkaar te communiceren in die zin dat zij samen afspraken maken over en uitvoering geven aan de omgangsregeling. De GI stelt dat deze ontwikkelingen nog te pril zijn, maar dat gegeven op zich is in dit geval onvoldoende om te kunnen oordelen dat een ondertoezichtstelling nog langer noodzakelijk is. De vraag is immers niet of de ouders - al dan niet - voldoende constructief communiceren, maar wat de gevolgen daarvan zijn voor [de minderjarige] .
De ingezette positieve lijn lijkt inmiddels bovendien voldoende bestendig zodat niet langer meer kan worden gesproken van ‘pril’.
5.7
Voor zover de ondertoezichtstelling nodig is om te verzekeren dat de ouders zullen regelen dat zij samen het gezag gaan dragen over [de minderjarige] , overweegt het hof dat een ondertoezichtstelling daarvoor niet is bedoeld. Bovendien heeft de moeder op de zitting toegezegd dat zij instemt met gezamenlijk gezag met de vader, welk uitgangspunt zij ook heeft opgenomen in het door haar voorgestelde ouderschapsplan. Ook het bestendigen en vastleggen van een omgangsregeling vormt onvoldoende grond voor een ondertoezichtstelling, reeds omdat het op zichzelf niets zegt over de (al dan niet) aanwezigheid van een ontwikkelingsbedreiging.
Daarbij benadrukt het hof dat het ervan uitgaat dat de huidige omgangsregeling, zoals bepaald door dit hof bij beschikking van 12 mei 2022, door beide ouders zal worden nagekomen en indien mogelijk, verder zal worden uitgebreid.
5.8
Ten slotte neemt het hof bij zijn oordeel in aanmerking dat is gebleken dat de moeder inmiddels geen vertrouwen meer heeft in de GI. De samenwerking tussen de moeder en de GI is minimaal en de huidige ondertoezichtstelling wordt door de moeder als contraproductief ervaren. Het hof verwacht dat de ouders, zoals de moeder ook op de zitting heeft gezegd, zonder de ondertoezichtstelling beter in staat zullen zijn om hun communicatie en samenwerking op constructieve wijze vorm te geven.

6.De slotsom

Uit het voorgaande volgt dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en met ingang van vandaag de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] zal opheffen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem van 23 maart 2023, althans van 31 maart 2023, en opnieuw beschikkende:
heft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] op met ingang van vandaag;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, P.B. Kamminga en M.H.H.A. Moes en is op 11 juli 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. P.B. Kamminga in tegenwoordigheid van de griffier.