ECLI:NL:GHARL:2023:5747

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
200.314.447/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en beoordeling van behoeftigheid en draagkracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding in 2011. De man heeft in 2021 de betaling van de partneralimentatie stopgezet, waarna de vrouw een verzoek indiende om de alimentatie opnieuw te laten vaststellen. De rechtbank Midden-Nederland heeft het verzoek van de man tot nihilstelling van de alimentatie afgewezen, waarop de man in hoger beroep ging. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, namelijk de hertrouw van de man en de geboorte van twee kinderen uit dit nieuwe huwelijk. Het hof heeft de draagkracht van de man beoordeeld en geconcludeerd dat hij onvoldoende financiële middelen heeft om naast zijn verplichtingen voor zijn nieuwe gezin ook partneralimentatie aan de vrouw te betalen. De vrouw ontvangt een bijstandsuitkering en heeft psychische klachten, maar het hof oordeelt dat de behoeftigheid van de vrouw niet verder hoeft te worden beoordeeld, omdat de man al onvoldoende draagkracht heeft. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en de partneralimentatie met ingang van 12 oktober 2021 op nihil gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.314.447/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 529053)
beschikking van 4 juli 2023
in de zaak van
[verzoeker](de man),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. E. Yilmaz te Rotterdam,
en
[verweerster](de vrouw),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. A.S. Bissumbhar te Almere.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 17 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 5 augustus 2022;
  • een journaalbericht namens de man van 14 september 2022 met bijlage(n);
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht namens de vrouw van 5 mei 2023;
  • een journaalbericht namens de man van 9 mei 2023.
2.2
Er heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden, omdat partijen blijkens de journaalberichten van 5 mei 2023 en 9 mei 2023 daarvan hebben afgezien.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2011 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 30 maart 2011 in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand. In die beschikking is tevens bepaald dat de man tot 1 januari 2012 een bedrag van € 102,- per maand en met ingang van 1 januari 2012 een bedrag van € 222,- per maand aan de vrouw diende te betalen als uitkering tot haar levensonderhoud (partneralimentatie).
3.2
De vrouw ontvangt (al jarenlang) op grond van de Participatiewet een uitkering naar de norm voor een alleenstaande van de gemeente [de gemeente] . De man voldeed in 2021 een partneralimentatie van € 107,58 per maand aan de vrouw en ditzelfde bedrag wordt maandelijks ingehouden op de uitkering die de vrouw ontvangt. In de stukken staat dat de man in oktober 2021 gestopt is met het betalen van de partneralimentatie.
3.3
De man is [in] 2016 gehuwd met zijn huidige partner, [naam1] (verder: [naam1] ), die geen inkomen heeft.
Het inkomen van de man bedraagt blijkens de salarisspecificaties van december 2021 tot en met juli 2022 € 1.829,-- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag.
De lasten van de man bedragen per maand:
- € 825,58 aan kale huur;
- € 92,15 aan kosten woon- en werkverkeer;
- € 282,85 aan ziektekosten.
3.4
Uit het huwelijk van de man en [naam1] zijn twee kinderen geboren:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2017, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2019.

4.Het geschil

4.1
In geschil is de partneralimentatie voor de vrouw. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek van de man tot nihilstelling van de partneralimentatie met ingang van oktober 2021 afgewezen.
De man heeft naar het oordeel van de rechtbank - kort samengevat - onvoldoende gesteld en onderbouwd om tot een nihilstelling te komen.
4.2
De man is het niet eens met deze beslissing van de rechtbank en is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof (kort samengevat) de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de man tot wijziging van de in de echtscheidingsbeschikking van 30 maart 2011 vastgestelde partneralimentatie alsnog toe te wijzen en de partneralimentatie met ingang van 1 oktober 2021 op nihil te stellen, dan wel een zodanige partneralimentatie vast te stellen als het hof juist acht.
4.3
De vrouw voert verweer en zij verzoekt - gelet op de gewijzigde draagkracht van de man - het verzoek van de man in hoger beroep toe te wijzen.

5.De overwegingen voor de beslissing

Grond voor wijziging
5.1
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW, die een herbeoordeling van de partneralimentatie rechtvaardigt. De wijziging van omstandigheden betreft het feit dat de man opnieuw is gehuwd en vader is geworden van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
Ingangsdatum
5. 2 Het hof hanteert als ingangsdatum de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, dus 12 oktober 2021. Vanaf deze datum kon de vrouw rekening houden met een eventuele wijziging van de partneralimentatie.
Het hof zal de behoeftigheid van de vrouw en de draagkracht van de man met ingang van deze datum beoordelen.
De behoeftigheid van de vrouw (grief 1) en draagkracht van de man (grief 2)
5.3
Van behoeftigheid is sprake als de vrouw onvoldoende inkomsten heeft om te voorzien in haar levensonderhoud, en zich deze in redelijkheid ook niet kan verwerven.
5.4
Niet in geschil is dat de vrouw in ieder geval een (huwelijksgerelateerde) behoefte heeft die gelijk is aan de grens van het bestaansminimum voor een alleenstaande. De man stelt echter dat de vrouw zelf in deze behoefte kan voorzien. De man wijst erop dat het ontvangen van een bijstandsuitkering nog niet maakt dat de vrouw behoeftig is. Volgens de man heeft de vrouw op geen enkele wijze aangetoond dat zij dusdanig arbeidsongeschikt is dat zij niet kan werken. De vrouw heeft ten tijde van het huwelijk fulltime gewerkt als helpende medewerker in een buurthuis/stichting en zij heeft ook een opleiding om thans te kunnen participeren op de arbeidsmarkt. De man brengt in het geding een opgave van 139 actuele vacatures, alleen al in de woonplaats van de vrouw, waarvoor de vrouw volgens de man in aanmerking kan komen. De vrouw kan met een dergelijke functie volgens de man gemiddeld minimaal € 2.000,- per maand verdienen.
5.5
De vrouw zegt dat de gemeente haar heeft vrijgesteld van arbeid en van de verplichting te solliciteren. De vrouw stelt dat zij psychische klachten heeft die terugkerend van aard zijn en dat zij medicijnen slikt voor haar psychische problemen. De vrouw heeft in 2018 een belastbaarheidsonderzoek laten doen, maar wil het rapport in verband met de vertrouwelijkheid van de informatie niet overleggen. Volgens de vrouw is de conclusie van dit onderzoek dat zij niet belastbaar is voor arbeid of deelname aan op re-integratie gerichte activiteiten. De vrouw heeft daarom de afgelopen jaren niet gesolliciteerd.
5.6
Zoals de man terecht heeft aangevoerd, is de enkele omstandigheid dat de vrouw recht heeft of heeft gehad op een uitkering krachtens de Participatiewet onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van behoeftigheid. Het hof overweegt in dat verband dat het hof de behoeftigheid van de vrouw zelfstandig dient te toetsen en dat de visie van de uitkerende instantie in het kader van de Participatiewet daar niet zonder meer aan toe- of afdoet.
Mede gelet op het gemotiveerde standpunt van de man in deze zaak, waarin hij haar behoeftigheid uitdrukkelijk heeft betwist, had het dan ook op de weg van de vrouw gelegen om in ieder geval meer duidelijkheid te geven over haar gezondheid en haar verdiencapaciteit. Het rapport van het belastbaarheidsonderzoek, waarop zij zich beroept, maar dat niet door haar is overgelegd, had die duidelijkheid kunnen bieden.
Anderzijds ziet het hof ook dat het aannemelijk is dat het voor de vrouw redelijkerwijs niet mogelijk is voldoende inkomsten te verwerven om in haar levensonderhoud te voorzien, gelet op de lange duur van haar gezondheidsklachten en het feit dat zij al heel lang een bijstandsuitkering heeft en niet deelneemt aan het arbeidsproces, alsmede gelet op haar leeftijd (59 jaar).
5.7
Het antwoord op de vraag naar de behoeftigheid kan echter in het midden blijven omdat het hof reeds in de (gewijzigde) draagkracht van de man voldoende grond ziet de partneralimentatie met ingang van 12 oktober 2021 op nihil te stellen.
Het hof slaat hierbij acht op de situatie van het nieuwe gezin van de man. [naam1] , zijn huidige echtgenote, is geboren en getogen in Marokko, heeft geen opleiding of werkervaring en verblijft pas sinds drie jaren in Nederland. Zij is de Nederlandse taal (nog) niet machtig en bezig met haar (verplichte) inburgeringscursus. Daarnaast is ze volledig belast met de verzorging en opvoeding van de twee jonge kinderen van haar en de man. Aan [naam1] kan dan ook in redelijkheid maar een beperkte eigen verdiencapaciteit worden toegerekend.
Verder staat vast dat de man (mede) onderhoudsplichtig is voor zijn uit het huwelijk met [naam1] geboren kinderen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Hierbij verdient opmerking dat kinderen en stiefkinderen die jonger zijn dan eenentwintig jaar, op grond van artikel 1:400 lid 1 BW voorrang hebben boven alle andere onderhoudsgerechtigden, indien de draagkracht van de onderhoudsplichtige onvoldoende is om volledig in het levensonderhoud van alle gerechtigden te voorzien. De door de man gestelde behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van in totaal € 320,- per maand (berekend conform de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen/ tabel 2022) wordt door de vrouw niet betwist.
Op basis van deze omstandigheden, bezien in samenhang met de in rechtsoverweging 3.3. vermelde inkomsten en lasten van de man, concludeert het hof dat de man onvoldoende draagkracht heeft om, naast de door de vrouw erkende, door de man ten behoeve van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] gemaakte kosten, ook nog partneralimentatie te voldoen.

6.De slotsom

6.1
De tweede grief slaagt. De eerste grief hoeft verder niet meer besproken te worden, omdat het hof het verzoek van de man zal toewijzen.
6.2
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en de partneralimentatie met ingang van 12 oktober 2021 op nihil stellen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 17 mei 2022;
stelt de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie met ingang van 12 oktober 2021 op nihil.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, Z.J. Oosting en C. Coster, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is op 4 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.