ECLI:NL:GHARL:2023:5716

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
21-004582-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en wapenbezit met voorbedachten rade

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor poging tot moord en wapenbezit. De feiten dateren van 19 januari 2021, toen de verdachte met een vuurwapen naar de woning van het slachtoffer ging en meerdere keren op hem schoot, waarbij het slachtoffer ernstig gewond raakte. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaren, maar het hof kwam tot een andere bewijsbeslissing en verhoogde de straf naar 12 jaren. Het hof oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, gezien de lange periode van conflicten tussen hem en het slachtoffer, die voortvloeiden uit een eerdere relatie van het slachtoffer met de vrouw van de verdachte. De verdachte had zich voorbereid op de confrontatie door een vuurwapen mee te nemen en had de gelegenheid gehad om na te denken over zijn daden. Het hof verwierp het verweer van de verdediging dat de verdachte handelde uit noodweer en legde een contactverbod op met het slachtoffer voor de duur van 5 jaren. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding van € 27.762,53.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004582-21
Uitspraak d.d.: 7 juli 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 oktober 2021 met parketnummer
16-016663-21 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 18-186938-20, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1980,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] ,
thans verblijvende in P.I. [plaats 1] te [plaats 1] .
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. M. van Stratum, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld ter zake de onder 1 primair tenlastegelegde poging tot doodslag en het onder 2 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank heeft daarnaast de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opgelegd.
Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toegewezen, te weten tot een bedrag van € 27.377,53, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het meer gevorderde is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Tot slot heeft de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 18-186938-20 van een eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 dagen toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 19 januari 2021 te [pleegplaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen, één of meer kogel(s) heeft afgevuurd en/of geschoten in de borst en/of de schouder en/of het been, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
1. subsidiair
hij op of omstreeks 19 januari 2021 te [pleegplaats] , althans in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer kogelgat(en) in de borst en/of de schouder en/of het been, althans het lichaam, heeft toegebracht door met een vuurwapen, één of meer kogel(s) in de borst en/of de schouder en/of het been, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] te schieten.
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 19 januari 2021 te [pleegplaats] , althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen, één of meer kogel(s) heeft afgevuurd en/of geschoten in de borst en/of de schouder en/of het been, althans het lichaam, van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op of omstreeks 19 januari 2021 te [pleegplaats] , althans in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1, te weten een vuurwapen, van het merk Beretta , model [model] , kaliber 9mm Para , zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of (bijbehorende) munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten één of meer scherpe patronen van het merk [merk] , kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
Het hof bezigt met betrekking tot hetgeen wordt bewezenverklaard de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
3 februari 2021, opgenomen op pagina 243 in het dossier van Politie Midden-Nederland met BHV nummer 2021020140 met documentcode MD2R021009-100, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op dinsdag 19 januari 2021 omstreeks 14:15 uur werd er een voertuig welke op naam stond van [verdachte] op de [adres 2] te [plaats 2] aangetroffen. Het voertuig werd later doorzocht en in het middenconsole van het voertuig werd een telefoon aangetroffen.
Dit betrof een Samsung van het type [type] met het IMEI nummer: [IMEI nummer] .
Op dinsdag 19 januari 2021 werd verdachte [verdachte] gehoord. Tijdens zijn verhoor had hij aangegeven dat zijn telefoon in het middenconsole van zijn voertuig zou liggen en dat de
toegangscode van zijn telefoon de volgende code betrof: [code] .
Door de officier van justitie T. Wanrooij werd toestemming gegeven voor het onderzoeken van de inhoud van de inbeslaggenomen mobiele telefoon.
SEARCHED ITEMS
Ik zag dat er 3609 zoekopdrachten, ook wel zoekgeschiedenis op internet, in de telefoon stonden. Ik zag dat er over een periode van 12-12-2019 tot en met 19-01-2021 09:39 uur zoekgeschiedenis beschikbaar was. Ik zag de volgende bijzonderheden:
(…)
04-11-2020 Huis te koop [adres 3] [plaats 2]
Datum onbekend [wijk] [slachtoffer] zwemmen
[naam 1]
zwemschool
spy camera
[slachtoffer]
[adres 3] [plaats 2]
politienieuws [plaats 2]
[adres 3]
Opmerking verbalisant: Opvallend te noemen is dat er veel zoekopdrachten op internet gedaan zijn naar [slachtoffer] , zijn zoon: [naam 1] of naar de woning van
[slachtoffer] aan de [adres 3] te [plaats 2] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlagen d.d. 10 februari 2021 die betrekking hebben op WhatsApp-gesprekken tussen verdachte en de broer van [slachtoffer] , opgenomen op pagina 271 e.v. in het dossier van Politie Midden-Nederland met BHV nummer 2021020140 met documentcode MDR021009-119, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] voor zover relevant als bericht van verdachte aan de broer van [slachtoffer] op 15 november 2020:
15 november 2020
Broer wollah op deze manier gaat het 100% fout aflopen voor iedereen, ik heb ook mijn trots en eer, ik heb echt geduld gehad maar mijn geduld raakt op.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met tapgesprekken d.d. 15 maart 2021, opgenomen op pagina 294 e.v. in het dossier van Politie Midden-Nederland met BHV nummer 2021020140 met documentcode MDR021009-122, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Datum van het gesprek: 03-02-2021
[naam 2] komt aan de lijn. Hierop volgt een gesprek tussen [verdachte] en [naam 2] .
(…)
[verdachte] : Maar op gegeven moment, wou ie weer naar buiten, wou ie... ik weet niet wat ie wou. Wou ie naar mij toe komen, ik weet niet. Hij begon te schreeuwen te doen. Hij dacht.
Die man moet niet...ehhh... een steekje los bij hem. < Arabische zin >, wollah. Weet wel ehh... Hij... dat ik., dat ik heb gezegd van: ehhh, toen die ene keer., toen die ene maand van: ik ga hem lelijker maken dan hij al is. Dat zat in zijn hoofd. Dat ik hem repelsteeltje heb genoemd en ik ga hem lelijker maken dan dat ie al is.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d.
21 januari 2021, opgenomen op pagina 133 e.v. in het dossier van Politie Midden-Nederland met BHV nummer 2021020140 met documentcode MDR021009-61, inhoudende als verklaring van [naam 4] :
Ik ben ook gebeld en geappt door [verdachte] . Met meerdere bedreigingen. Dreigementen zoals
dat het uit de hand gaat lopen en hij zal het niet laten rusten en dat hij dingen al in werking had gezet. Hij stuurde een mail naar zijn ex-vrouw dat hij haar foto's zou sturen dat hij [slachtoffer] lelijker zou maken dan hij al is en het broertje van [slachtoffer] , ik dus, ook.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
19 januari 2021, opgenomen op pagina 53 in het dossier van Politie Midden-Nederland met BHV nummer 2021020140 met volgnummer 5, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
[slachtoffer] heeft zich afgelopen jaar, 2020, meerder keren aan het bureau gemeld, dan
wel telefonisch contact gelegd met de politie, met de mededeling dat hij wordt
bedreigd door [verdachte] . Hij heeft verklaard dat hij een relatie heeft gehad met
de vrouw van [verdachte] . (…) Tijdens de relatie heeft hij seks met de vrouw gehad en daar heeft hij opnamen van gemaakt. (…) [slachtoffer] heeft zich afgelopen jaar, 2020, meerdere keren aan het bureau gemeld, dan wel telefonisch contact gelegd met de politie, met de mededeling dat hij wordt bedreigd door [verdachte] . (…) Met beiden heb ik een STOP-gesprek gevoerd. [verdachte] gaf destijds aan niet te stoppen voor er een schadevergoeding betaald zou worden.
6. De ter terechtzitting in eerste aanleg van 24 september 2021 door verdachte afgelegde verklaring, inhoudende:
Het klopt dat ik op 19 januari 2021 in [plaats 2] was en dat ik een vuurwapen had met meerdere scherpe patronen. Er zat ook een magazijn bij. Het klopt ook dat ik op [slachtoffer] heb geschoten. Volgens mij heb ik drie keer geschoten. Ik heb in ieder geval meermalen geschoten. (…) We stonden een meter van elkaar af. (…) Ik ben een keer eerder in de straat van [slachtoffer] geweest. (…) Ik wilde een glimp van hem opvangen. (…) Op 19 januari wist ik in welke straat hij woonde. (…) Nadat ik had aangebeld heb ik niet lang hoeven wachten.
Ik hoorde de deur opengaan. (…) Op dat moment draaide ik mij om. Ik had mij verdekt opgesteld zodat ik niet meteen in zicht was. Ik heb mij toen omgedraaid en het vuurwapen op hem gericht. Ik zei eigenlijk niets op dat moment. Hij schrok en liep achterwaarts zijn huis weer in. Hij vergat de deur dicht te doen. Hij was op dat moment angstig. Hij liep achteruit richting een kast. Ik ben naar binnen gegaan en heb de deur dichtgedaan. (…)
Ik heb er (het hof begrijpt: het vuurwapen) thuis ook mee gespeeld om te kijken hoe het werkte. Een vuurwapen was voor mij iets nieuws. Het achteruit schuiven van de slede ging heel moeilijk. Ik was bang dat ik er te weinig tijd voor zou hebben op het moment dat ik in de woning stond en daarom had ik het vuurwapen in de auto geladen. (…) Ik heb mijn auto in een straat verderop geparkeerd. Ik wilde niet dat hij mij zag.
7. De ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juni 2023 door verdachte afgelegde verklaring, inhoudende:
[slachtoffer] was in het bezit van intieme filmpjes van hem en mijn echtgenote. Dat is ontoelaatbaar in onze cultuur. (…) Ik heb op een bepaald moment een vuurwapen en munitie aangeschaft, omdat er dreigingen van de kant van [slachtoffer] geuit werden. (…)
Op 19 januari 2021 had ik de hele dag al het idee om naar [plaats 2] te rijden om vervolgens naar [slachtoffer] te gaan. Ik heb vervolgens eerst schoonmaakwerkzaamheden verricht in verband met de taakstraf die is opgelegd. Ik kwam omstreeks 12:00 uur thuis. Vervolgens heb ik aan mijn echtgenote om koffie gevraagd en ben ik naar boven gelopen om het vuurwapen te pakken. Daarna ben ik met de auto en het vuurwapen naar [plaats 2] vertrokken om naar [slachtoffer] te gaan. (…) Ik heb in de auto het vuurwapen doorgeladen en op veilig gezet. Ik heb het vuurwapen op veilig gezet, zodat het vuurwapen niet zomaar afging. Ik was namelijk voornemens om het vuurwapen in mijn broekband te doen. (…)
Het was mijn bedoeling om het pistool op hem te richten. Het was niet mijn bedoeling om op dat moment ook een kogel af te vuren. Dit is wel gebeurd. Ik heb hem op dat moment in zijn been geraakt. (…) Op dat moment maakte [slachtoffer] een kleine beweging naar voren. Vervolgens heb ik nog twee keer geschoten op [slachtoffer] . Hierbij raakte ik [slachtoffer] in zijn borst en schouder. Ik was gedurende het gehele voorval niet in paniek en heb ook niet uit paniek gehandeld. (…) [slachtoffer] was hard aan het schreeuwen, nadat ik hem geraakt had.
(…) Ik ben in de buurt aangehouden, nadat ik was weggerend uit de woning van verdachte. Tijdens het wegrennen kwam ik langs [kanaal] . Ik heb eerst het magazijn uit het vuurwapen gehaald. Vervolgens heb ik het vuurwapen in [kanaal] gegooid. Ik heb het magazijn eerst verwijderd uit het vuurwapen, omdat er mogelijk spelende kinderen in de omgeving zijn die eventueel geconfronteerd konden worden met het vuurwapen.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
10 maart 2021, opgenomen op pagina 321 e.v. in het dossier van Politie Midden-Nederland met BHV nummer 2021020140 met documentcode MDR021009-132, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
(…)
A: Ik heb mijn telefoon op vliegtuigstand gezet toen ik daar al was.
(…)
V: Ik hoor je zeggen je wilde er eerder heen gaan?
A: Ja ik wilde eerde de confrontatie aangaan met [slachtoffer] , of nou ja confrontatie, ik wilde er heen gaan. Ik weet niet waarom ik niet ging maar iemand belde mij denk ik of er was iets.
Ik heb vaker gehad dat ik erheen wilde maar niet ging.
V: Wanneer was dat?
A: Ik weet geen datum.
(…)
V: Wat was jouw gemoedstoestand voor je aanbelde?
A: Kalm, ik was niet boos. Ik was best kalm.
(…)
V: Wanneer had je je wapen gepakt?
A: Ik heb hem constant vast gehad.
(…)
A: (…) Ik kon in de auto stappen, maar ik dacht ook aan mijn eigen veiligheid. Daarom ben ik niet in de auto gestapt en weggaan. Ik dacht ik ga naar het politiebureau. Ik heb het wapen expres in het water gegooid en niet in de bosjes zodat kinderen deze konden vinden. Ik liep langs het water en toen weer terug. Toen ik dat politiebusje zag was er een bankje.
Ik wilde daar gaan zitten. Ik had meteen door dat die politieauto mijn signalement niet goed had toen liep ik terug naar de politieagenten. Toen ben ik terug gelopen naar de politie, ik heb ook tegen de politie gezegd waar het wapen lag.
(…)
O: We willen nu vragen stellen over vlak voor het incident.
V: Jij hebt eerder verklaard dat jij wist dat [slachtoffer] op de [adres 3] te [plaats 2] woonde. Jij verklaarde ook dat je er al eens eerder heen was gereden een aantal maanden voor het incident op 19 januari. Jij wist dat hij in een hoekhuis woonde en bent later achter het juiste adres gekomen. Klopt dat zo ver?
A: Ja.
V: Jij hebt verklaard dat je op dinsdag 19 januari via [plaats 3] A32 en dan A6 naar [plaats 2] bent gereden, bij de benzinepomp erin gaat en dan in een rechte lijn bij de [adres 3] aankomt. Klopt dat?
A: Klopt.
V: Hoe laat kwam je in [plaats 2] aan?
A: Durf ik niet te zeggen. Volgens mij is dat gevraagd. Het is een uur vanaf [plaats 1] .
Ik ben thuis geweest om koffie te pakken en dat wapen te pakken. Ik heb eerst in [plaats 2] een rondje gereden, langs [adres 4] . Ik heb een rondje gereden en ben toen naar hem toe gegaan. Ik dacht moet ik er wel heen gaan. Ik dacht je bent er toch het moet er toch van komen.
V: Waar heb je het wapen gestopt?
A: Meteen voor bij mijn broek, ik had een redelijk dikke jas aan.
(…)
V: Waar heb je je voertuig geparkeerd?
A: Toen ik naar [slachtoffer] ging?
V: Ja.
A: Waar jullie hem hebben gevonden. Dat is een straat achter zijn straat. Als ik daar langs zou gaan weet ik precies waar het is. Toen ik moest aanwijzen waar het wapen ligt heb ik de auto aangewezen.
V: Wat is de reden dat je het voertuig daar hebt geparkeerd?
A: Geen reden. Het was natuurlijk wel dat ik het niet voor zijn huis wilde zetten, je hebt
parkeergelegenheid voor zijn huis.
V: Waarom niet?
A: Ik dacht dan gaat hij niet open doen als hij mij ziet. Daarom draaide ik mij om zodat hij mij niet zou herkennen. Ik had ook een mondkapje op. Hij kon mij onmogelijk herkennen.
Ik had zelfs een pet op.
(…)
V: Via welke kant kwam jij aan, ik laat je een overzichtsfoto van de woning zien.
A: Durf ik niet te zeggen. Ik weet dat er mensen waren ik ging heel rustig heel kalm naar de deur en heb mij omgedraaid. Ik kwam niet via de voorkant van de woning aan. Ik teken twee lijnen hoe ik bij de deur aan gekomen kan zijn.
(…)
V: Waar stond je toen je aangebeld had?
A: Rechts bij de deur. De deur ging open hij moet naar buiten kijken om mij te zien en toen is hij naar achteren gelopen. Wij hebben elkaar eerst 2 seconden aangekeken voordat hij doorhad oke dit kan fout zijn dat hij naar achteren liep en in shock was.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d.
2 februari 2021, opgenomen op pagina 189 e.v. in het dossier van Politie Midden-Nederland met BHV nummer 2021020140 met documentcode MDR021009-92, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
O: We zouden nu graag van u willen horen wat er op dinsdag 19 januari 2021 in [plaats 2] is
gebeurd.
V: Kunt u ons in eigen woorden vertellen wat er is gebeurd?
A: Ik was alleen thuis, ik was bezig met het demonteren van meubels. (…) Ik hoorde een bel gaan, ik dacht wie belt er nu doordeweeks. Ik ben heel lang op mijn hoede geweest voor hem, zou hij voor mijn deur staan. Hij wist was ik deed. Ik had een paar maanden daarvoor aangifte gedaan, hij had mij anoniem gebeld en gemaild. Het is heel lang stil geweest, ik dacht misschien heeft de waarschuwing van de politie hem stil gehouden. Ik had nooit verwacht dat hij het was.
V: Met hij bedoelt u hij?
A: [verdachte] .
V: Hoe is dat verder gegaan?
A: Ik ben naar beneden gelopen naar de voordeur en zag niemand staan. Ik deed de deur open en in eens in een heel snelle slinkse manier kwam hij vanaf de linkerkant van de woning de woning binnen stormen. Hij stond verstopt links voor. Het ging heel erg snel.
V: Hoe keek u naar buiten?
A: Ik heb een voorruit een tussenraampje om te kijken, maar daar stond niemand.
Dus ik deed de deur open om te kijken wie het was.
A: Hij liet meteen zijn pistool zien en zei ik heb een volgeladen pistool.
V: Hij komt de woning binnen, hoe gaat dat dan verder?
A: Paniek bij mij.
V: Wanneer liet hij zijn wapen zien?
A: Meteen toen hij binnen kwam stormen.
O: Wij gaan zo nog verder over het wapen in.
V: Vertelt u verder?
A: Hij kwam binnen stormen, ik smeekte hem of hij geen gekke dingen wilde doen.
Toen ging het heel snel, voor ik het wist hoorde ik een paar knallen. Hij wilde mij niet buitenshuis neerschieten maar binnen. Ik werd min of meer de gang/woonkamer in gedwongen, hier vond de schietpartij ook plaats.
V: Waar vond dat plaats?
A: In de woonkamer, in het begin.
(…)
V: Zoals u net omschrijft, wat voor tijd zat er tussen het binnen komen en het schieten?
A: 3 minuten denk ik, het kan nog korter zijn. Ik heb geprobeerd uit paniek dat ik kinderen heb en of we konden praten.
(…)
V: Oké we gaan nog even terug naar het moment voordat u beschoten werd, wat werd er gezegd en gedaan voordat u beschoten werd?
A: Er is niet veel gepraat, ik heb uit paniek geprobeerd hem te sussen en naar buiten te sturen. Voordat ik het wist zaten er een paar kogels in mijn lichaam.
(….)
V: Wat deed hij met een wapen?
A: Hij liet hem zien voor zich, en hij zei: “Ik heb een wapen ik heb een volgeladen wapen”.
O: Verbalisanten zien dat getuige met zijn hand een beweging maakt ter hoogte van zijn gezicht.
(…)
V: Waar richtte hij dan op?
A: Op mij, maar ik weet niet welk deel het eerste was.
V: Wat deed u toen er geschoten werd?
A: Ik begon te schreeuwen, was in paniek. Hij schoot een paar keer. Na een aantal schoten ging hij op de vlucht. Ik lag op de grond en sleepte mezelf naar de voordeur en begon te roepen: “help, help, help”.
V: Hoeveel schoten heeft u gehoord denkt u?
A: Ik weet het niet. Misschien 4. Maar alle schoten waren echt op mijn lichaam gericht.
V: Kunt u dat beschrijven?
A: Het ging snel achter elkaar, wat is snel. Ik denk een seconde of 2 tussen.
(…)
V: Wat deed u met die schroeven draaier toen hij binnen kwam?
A: Ik weet niet of ik een schroevendraaier vast had, ik weet dat echt niet. Wat ik zei ik was boven bezig met die schroevendraaier en heb deze of boven gelaten of mee naar beneden genomen maar ik weet niet waar hij uiteindelijk gebleven is.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
19 januari 2021, opgenomen op pagina 23 e.v. in het dossier van Politie Midden-Nederland met BHV nummer 2021020140 met documentcode MD2R021009-4, inhoudende als verklaring van [verdachte] :
A: Ik ben gaan lopen. Eigenlijk kwam bij mij op om richting het politiebureau te lopen, dat was mijn eerste idee. Ja toen was ik aan het lopen, toen zag ik een politieauto en sirenes. Toen dacht ik ja waarom ga ik lopen want ik weet niet waar het politiebureau is.
Ik ben toen weer richting de woning proberen te lopen, want ik ken die straten niet.
Toen zag ik die politie aankomen, ik wilde op een bankje zitten maar ze waren er al voor ik er zat. Ze vroegen waar ik vandaan kwam en toen zei ik: “ik kom daar vandaan maar jullie moeten mij hebben” (…) Ik wilde in ieder geval niet dat ze mij aantroffen met een wapen, en niet omdat ze het wapen niet mogen vinden maar omdat ik niet wist wat ze dan zouden doen als ze een wapen zagen. Nu had ik niets, was ik rustig en weten ze dat ik niets heb. Ze waren een beetje in paniek maar ze hebben wel gewoon rustig gereageerd.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
19 januari 2021 2021, opgenomen op pagina 50 e.v. in het dossier van Politie Midden-Nederland met BHV nummer 2021020140 met volgnummer 3, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :
Op dinsdag 19 Januari 2021 waren wij, bovengenoemde verbalisanten, belast met de
incidentenafhandeling van [plaats 2] . (…) Op dinsdag 19 Januari 2021 om 13.07 uur ontvingen wij, verbalisanten, een melding van onze meldkamer. Wij hoorden de dienstdoende centralist van de meldkamer zeggen dat er een steekpartij had plaatsgevonden op de [adres 3] te [plaats 2] . (…) De verdachte zou [verdachte] heten en bekend zijn bij meldingen vanaf de [adres 3] . (…) Wij, verbalisanten, reden over de [adres 5] [plaats 2] in de richting van de [adres 6] te [plaats 2] . Wij zagen op de splitsing van voornoemde straten een man lopen. (…) Wij hoorden de man zeggen: “Jullie moeten mij hebben”. Wij zagen dat de man zich hierop omdraaide en zijn handen op zijn rug hield alsof hij geboeid wilde worden.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 april 2021, opgenomen op pagina 1 e.v. in het dossier van Politie Midden-Nederland met BHV nummer 2021020140 met documentcode MDR021009-150, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 1] :
Op maandag 26 april 2021 waren wij verbalisanten belast met het onderzoek naar de schietpartij gepleegd op 19 januari 2021 op de [adres 3] te [plaats 2] . Tijdens het onderzoek vond er een buurtonderzoek plaats. Na onderzoek bleken de camerabeelden van de [adres 7] te [plaats 2] nog niet te zijn veiliggesteld. Ik vorderde de camerabeelden. Hierna stelde mevrouw [naam 3] mij de camerabeelden telefonisch ter beschikking.
Het camerabeeld geeft zicht op de straat aan de voorzijde van de woning, [adres 7] , en is voorzien van geluid. De camerabeelden zijn van 19 januari 2021. (…) Na het beluisteren van de geluidsfragmenten constateerde wij geluid welke wij interpreteerden als schoten van een pistool. (…)
  • Eerste knal: 13:05.49
  • Tweede knal: 13:05.51
  • Derde knal: 13:05.53
  • Vierde knal: 13:05.54
  • 13:06.11 uur horen wij meerdere keren iemand schreeuwen "Help, help, help, wat doe je".
  • 13:06.14 uur zien wij een persoon welke wij herkennen als [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) door het beeld heen rennen.
  • 13:06.20 uur horen wij meerdere keren iemand schreeuwen "Help, help".
13. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 van het Wetboek van Strafvordering, te weten een rapport van GGD Flevoland d.d. 11 juni 2021, opgemaakt door drs. [forensisch arts] , forensisch arts, inhoudende de letselrapportage van [slachtoffer] (los bijgevoegd):
Bij de eerste evaluatie op de spoedeisende hulp werden 'schotwonden' vastgesteld ('linkerschouder, linkerbovenbeen en rechterzijde thorax') en was de gezondheidstoestand van meneer instabiel (shock klasse III-IV4). Er werd aanvullend beeldvormend onderzoek gedaan, er werden drie schotbanen geïdentificeerd. Op beeldvormend onderzoek werd een bloederige klaplong (hematothorax) aan de rechterkant vastgesteld. Ook werden er meerdere botbreuken in het aangezicht (ramus zygomaticus links en laterale sinus maxillariswand links) gezien, sleutelbeenbreuk (claviculafractuur)links, schouderbladbreuk (scapulafractuur)links, een dijbeenbreuk (distale femurfractuur)links en een heiligbeenbreuk (sacrumfractuur)rechts, waar bij de laatste nog een kogel aanwezig was. Daarnaast waren er aanwijzingen dat er ook sprake zou kunnen zijn van letsel aan de organen in de buik en werd besloten tot een spoedoperatie van de buik (laparotomie), diezelfde dag.
Tijdens de spoedoperatie werd de schotbaan van de kogel, aanwezig bij het heiligbeen, nagelopen vanaf de borstkas (thorax) rechtsboven bij de oksel richting laag in de buik en werd gekeken of er schade was aan de gepasseerde organen. De kogel lag niet in het operatiegebied en werd niet meteen verwijderd. Er werd een buisje (drain) rechts in de borstholte geplaatst ter behandeling van de bloedige klaplong aan die kant. Meteen na plaatsing liep er '1OOO cc' bloed via de drain uit de borstholte. Het middenrif was beschadigd en werd gehecht, Door de lever heen werd een beschadiging vastgesteld, deze bloedde niet bovenmatig. Het was wel nodig de galblaas in het verlengde van deze leverbeschadiging te verwijderen. Er werd een buisje (drain) in het operatiegebied van de lever geplaatst om te zorgen dat er geen vocht- en galophopingen zouden ontstaan.
Ook werden verbandgazen achtergelaten in dit operatiegebied.
Verderop langs de schotbaan in de buikholte werd een beschadiging aan de dikke darm (colon transversum) vastgesteld met enige darminhoud buiten de darm. Hiervoor werd operatief een deel van de darm verwijderd en een kunstmatige uitgang van de darm door de buikwand (stoma) aangelegd.
Er werd ook een mogelijke beschadiging vastgesteld aan een zenuwwortel (L5) die aan de rechterkant uit het ruggenmergkanaal komt. Een schotbaan zou hier vlak langs zijn gegaan. Op dat moment, tijdens de spoedoperatie op 19-01-2021, werden er geen andere beschadigingen aan de organen geconstateerd. De botbreuk aan het linker dijbeenbot werd operatief behandeld met het uitwendig vastzetten (fixateur externa) van de botdelen.
De botbreuk van de linker bovenarms (distale humerusfractuur) werd gezet en de arm werd ingegipst. De breuk aan het sleutelbeen en schouderblad behoefden geen medisch ingrijpen. Een verwonding in het gelaat, links bij het jukbeen, werd gesloten met één hechting. Na de operatie werd meneer opgenomen op de intensive care (IC).
Bij de operatie op 21-01-2021 werden de verbandgazen uit het operatiegebied rondom de lever verwijderd. Een beschadiging aan de twaalfvingerige darm (duodenumperforatie) werd vastgesteld en operatief hersteld, ook hier werd een drain geplaatst. De botdelen van het linker dijbeenbot werden met een chirurgisch metalen pen (TFN) inwendig operatief vastgezet nadat de fixateur externa was verwijderd.
Op 23-01-2021 werd de drain ter behandeling van de bloedige klaplong, aan de rechterkant, uit de borstholte gehaald. De botbreuk van de linker bovenarm werd op
29-01-2021 geopereerd en vastgezet met een chirurgisch metalen plaat. De kogel bij het heiligbeen werd ook op 29-0I-2021 met een operatie verwijderd. De drain bij de lever werd op 05-02-2021 verwijderd. Op 09-02-2021 bleek herstel achter te blijven en werd een nieuwe drain geplaatst en was medicinale ondersteuning van de lever nodig.
Een voedingsslangetje (sonde) werd op 11-02-2021 aangebracht via de mond en maag in de twaalfvingerige darm, voor het voeden van meneer en omdat de darmen tijdelijk niet goed functioneerden (paralytische ilieus). Op 14-02-2021 werden twee drains geplaatst bij het operatiegebied bij de stoma en dieper in de buik, om vocht te laten afvloeien.
Meneer ging op 23-02-2021 met ontslag uit het ziekenhuis, met controle afspraken bij de traumachirurgie, revalidatiegeneeskunde, chronisch pijnteam en de kaakchirurgie.
De medicatie die meneer had gekregen bij ontslag om te continueren thuis, waren pijnstilling, antistollingsmedicatie en de medicatie ter ondersteuning van zijn lever en darmfunctie. Bij ontslag had meneer nog vier drains in zijn lichaam, twee drains werden dagelijks gespoeld door de thuiszorg. Meneer zag op 26-02-2021 dat de drain bij de lever niet meer goed werkte en ging naar de spoedeisende hulp, Meneer werd voor één dag opgenomen en de drain werd vervangen. Op 05-03-2021 bezocht meneer weer de spoedeisende hulp in verband met pijn en bloed in de drain bij de lever. Na onderzoek bleek medisch ingrijpen niet nodig en werd een afwachtend beleid afgesproken.
(…)
Meneer was instabiel op de spoedeisende hulp, de mate van instabiliteit was shock III-IV volgens de beschikbare informatie. (…) De schaal loopt van I tot IV en het is een oplopende schaal in mate van ernst. Bij shock III is er een geschat bloedverlies van 30-40% van het totale volume. Shock IV is een geschat bloedverlies van meer dan 40%, deze mate van bloedverlies (verbloeding) is direct levensbedreigend zonder invasief medisch handelen. Bloedverlies uit de bloedvaten kan potentieel dodelijk zijn als het verlies groot genoeg is (verbloedingsshock). Vanaf een bloedverlies van 15-30% van het totale bloedvolume is medisch handelen (zoals vocht toedienen) nodig. Bij een bloedverlies van 31-40% is bloedstransfusie noodzakelijk. (…) Gezien de schotbanen was het risico zeer aanwezig dat één van de grote vaten (lever(slag)ader, buik(slag)ader, (slag)ader van de linker arm), geraakt had kunnen zijn, waardoor verbloeding en overlijden een reëel gevaar was.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft het onder 2 tenlastegelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. Het hof is van oordeel dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan. Het hof volstaat onder deze omstandigheden met de opsomming van de bewijsmiddelen met betrekking tot hetgeen wordt bewezenverklaard.
1. De ter terechtzitting in eerste aanleg van 24 september 2021 door verdachte afgelegde bekennende verklaring.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
20 januari 2021, opgenomen op pagina 69 e.v. in het dossier van Politie Midden-Nederland met BHV nummer 2021020140 met volgnummer 14, inhoudende een relaas van verbalisant [verbalisant 8] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderwaterzoeking d.d.
22 januari 2021, opgenomen op pagina 121 e.v. in het dossier van Politie Midden-Nederland met BHV nummer 2021020140 met volgnummer 31, inhoudende een relaas van verbalisant [verbalisant 9] .
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
22 januari 2021, opgenomen op pagina 123 e.v. in het dossier van Politie Midden-Nederland met BHV nummer 2021020140 met volgnummer 16, inhoudende een relaas van verbalisant [verbalisant 2] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen categorisering vuurwapen en munitie d.d. 22 januari 2021, opgenomen op pagina 125 e.v. in het dossier van Politie Midden-Nederland met BHV nummer 2021020140 met volgnummer 31, inhoudende een relaas van verbalisant [verbalisant 10] .
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal forensisch onderzoek d.d.
24 januari 2021, opgenomen op pagina 7 e.v. als bijlage van het proces-verbaal Forensische Opsporing van 26 april 2021 van onderzoek Aulos/MD2R021009 met BHV nummer 2021020140 met volgnummer 34, inhoudende een relaas van verbalisanten
[verbalisant 11] en [verbalisant 12] .
Overweging met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van het onder feit 1 primair tenlastegelegde
Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij op 19 januari 2021 in [plaats 2] opzettelijk en met voorbedachte raad heeft geprobeerd [slachtoffer] (hierna: aangever) van het leven te beroven, door meermalen met een vuurwapen op aangever te schieten.
Het hof gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden, die ter terechtzitting in hoger beroep ook niet ter discussie hebben gestaan.
Tussen verdachte en aangever was al gedurende een langere tijd sprake van een conflict. Aangever heeft een seksuele relatie gehad met de echtgenote van verdachte waarbij hij filmpjes maakte van intieme momenten. Verdachte wilde dat aangever via bemiddeling van verdachte’s vrouw deze filmpjes verwijderde, maar daar kwam het steeds niet van.
Dit leidde tot woede en frustratie bij verdachte. Op 19 januari 2021 is verdachte met zijn auto van [plaats 1] naar [plaats 2] gereden. Hij is de woning van aangever binnengedrongen met in zijn handen een doorgeladen pistool met meerdere scherpe patronen. Verdachte heeft in de woning meermaals geschoten, waarbij aangever driemaal is geraakt, te weten in zijn been, borst en schouder. Vervolgens is verdachte weggevlucht.
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie kan zich niet verenigen met de vrijspraak in eerste aanleg van de poging tot moord, nu wettig en overtuigend bewezen kan worden dat van voorbedachte raad sprake is geweest. Het openbaar ministerie heeft hiertoe feiten en omstandigheden aangevoerd die zien op de periode voorafgaand, tijdens en na het schietincident op
19 januari 2021. Deze feiten en omstandigheden en de verklaringen van verdachte en aangever wijzen erop dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het genomen besluit, aldus het openbaar ministerie, en er bestaan geen contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting van het hof op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van poging tot moord, omdat verdachte niet planmatig heeft gehandeld om aangever van het leven te beroven. Zijn handelwijze past juist bij het voornemen om een (stevig) gesprek met aangever aan te gaan vanwege de heimelijk opgenomen seksfilmpjes van aangever en de echtgenote van verdachte. Verdachte is met het doel om deze filmpjes te laten verwijderen naar de woning van aangever gegaan.
Als voorzorgsmaatregel heeft hij een vuurwapen meegenomen, maar hij heeft niet de intentie gehad om dit vuurwapen te gebruiken. In de woonkamer van aangever heeft eerst een gesprek plaatsgevonden. Vervolgens heeft aangever de aanval opgezocht met een schroevendraaier en pepperspray in zijn handen, waarna verdachte meerdere keren uit een reflex op niet vitale onderdelen van het lichaam van aangever heeft geschoten. Verdachte heeft onvoldoende tijd voor beraad gehad en heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Ook uit de handelwijze van verdachte nadat hij de woning van aangever is ontvlucht blijkt niet dat hij een voorgenomen plan heeft gehad.
Oordeel van het hof
(Voorwaardelijk) opzet
Het hof ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om aangever van het leven te beroven.
Voor een bewezenverklaring van poging tot moord dan wel poging tot doodslag is vereist dat verdachte opzet had op de dood van aangever. Aan dat vereiste is voldaan als (ten minste) sprake is van voorwaardelijk opzet op dat gevolg. Bij voorwaardelijk opzet gaat het om het willens en wetens aanvaarden van de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg – in casu de dood van aangever – zal intreden. Onder ‘de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans’ dient te worden verstaan de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij de eerste kogel onbedoeld heeft afgevuurd op het moment dat hij het pistool op aangever wilde richten. Hierdoor werd aangever in zijn been geraakt. Vervolgens zou aangever een kleine beweging naar voren hebben gemaakt, waardoor verdachte nog twee keer bewust op aangever heeft geschoten. Verdachte heeft aangever hierbij op twee verschillende plekken geraakt, te weten in zijn borst en schouder.
Naar algemene ervaringsregels is sprake van een aanmerkelijke kans op de dood, wanneer met een vuurwapen gericht op een persoon wordt geschoten. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat verdachte met een doorgeladen pistool op slechts een meter afstand in ieder geval twee keer gericht op aangever heeft geschoten. Hierbij is verdachte in zijn borst en schouder geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen en belangrijke slagaderen bevinden en dat letsel aan deze vitale delen dodelijk kan zijn. Ook verdachte moet zich bewust zijn geweest van deze aanmerkelijke kans. Het hof is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte door aldus te handelen die kans bewust heeft aanvaard. Daarmee staat het ten laste gelegde opzet vast.
Voorbedachte raad
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, nu poging tot moord is tenlastegelegd.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden of dat slechts sprake is van een korte tijdspanne waarin de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen. Zo kunnen bepaalde omstandigheden of een samenstel daarvan de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.

1.De vaststelling van de feiten met betrekking tot voorbedachte raad

1.1
Feiten en omstandigheden voorafgaand aan het schietincident
Het hof stelt aan de hand van de geselecteerde bewijsmiddelen de volgende feiten vast.
In de periode voorafgaand aan het incident heeft verdachte in een tijdsbestek van meerdere maanden een bepaalde fixatie op aangever ontwikkeld. Verdachte heeft aangever meerdere malen benaderd vanwege het conflict tussen beiden. Uit de zoekgeschiedenis op de telefoon van verdachte blijkt dat verdachte heeft gezocht op onder andere de zwemlocatie, het adres en de naam van aangever/de zoon van aangever. Verdachte is in elk geval eenmaal eerder naar [plaats 2] afgereisd en in de straat van aangever geweest, waarbij hij een glimp van aangever heeft willen opvangen. Verdachte heeft meerdere WhatsApp-berichten naar aangever gestuurd en ook naar diens broer. Aangever heeft de opgedrongen contacten door verdachte ervaren als belaging en hiervan meerdere keren melding bij de politie gedaan.
Via een WhatsApp-bericht naar de broer van aangever heeft verdachte onder meer laten weten: ''
Broer wollah op deze manier gaat het 100% fout aflopen voor iedereen, ik heb ook mijn trots en eer, ik heb echt geduld gehad maar mijn geduld raakt op''. Tijdens een gesprek met zijn vrouw heeft verdachte gezegd:
''Ik ga hem lelijker maken dan hij al is''.
Dit laatste wordt ook bevestigd door de broer van aangever.
Op enig moment heeft verdachte een vuurwapen en munitie aangeschaft. Vervolgens heeft hij naar eigen zeggen thuis met het vuurwapen gespeeld om te kijken hoe het vuurwapen werkte. Een vuurwapen was iets nieuws voor hem en het achteruit schuiven van de slede ging hem moeilijk af.
Op de dag van het incident, op 19 januari 2021, was verdachte naar eigen zeggen de gehele ochtend al voornemens om naar aangever toe te gaan. In de ochtend had verdachte eerst schoonmaakwerkzaamheden uitgevoerd in het kader van een taakstraf. Deze straf was door Rechtbank Noord-Nederland aan verdachte opgelegd vanwege een poging tot zware mishandeling begaan tegen zijn echtgenote. Ook bij dit incident speelde de buitenechtelijke relatie van zijn vrouw een belangrijke rol. Na afloop van zijn werkzaamheden is verdachte naar zijn woning in [plaats 1] gereden. Hij heeft vervolgens in zijn woning het vuurwapen gepakt en is met dit vuurwapen rond 12:00 uur vertrokken en met de auto naar [plaats 2] gereden om een onaangekondigd bezoek aan aangever te brengen. Dit betreft een rit van ongeveer een uur. Verdachte wist op dat moment in welke straat aangever woonde. Verdachte heeft zijn auto bewust een straat verderop geparkeerd, omdat hij niet wilde dat aangever hem zag. Als voorzorgsmaatregel heeft hij zijn vuurwapen in de auto doorgeladen, omdat hij bang was dat hij hiervoor in de woning te weinig tijd zou hebben. Vervolgens heeft hij het vuurwapen naar zijn zeggen op veilig gezet, omdat hij zich nog eerst moest verplaatsen met het vuurwapen en hij voornemens was om het vuurwapen in zijn broekband te doen. Ook heeft hij zijn telefoon op vliegtuigmodus gezet. Te voet is hij daarna naar de woning van aangever gegaan.
Verdachte heeft op dat moment een groepje mensen in de straat van aangever gezien.
Hij is heel kalm naar de voordeur van aangever gelopen. Verdachte heeft zijn capuchon en een mondkapje opgedaan, zodat aangever verdachte niet direct zou herkennen en de voordeur zou openen. Verdachte heeft bij de woning van aangever aangebeld en zich vervolgens verdekt opgesteld om te voorkomen dat hij meteen in het zicht was.
Op het moment dat aangever zijn voordeur opende, heeft verdachte zich omgedraaid en het vuurwapen op aangever gericht.
1.2
Feiten en omstandigheden in de woning ten tijde van het schietincident
De verklaringen van verdachte en aangever lopen vervolgens uiteen over wat er in de woning is gebeurd.
Over de loop van de gebeurtenissen in de woning heeft
verdachteverklaard dat hij op dat moment niets zei en dat hij kalm was. Aangever stond in de deuropening met een schroevendraaier en pepperspray in zijn handen. Aangever schrok zichtbaar en liep achterwaarts zijn woning weer in. Hij vergat de deur dicht te doen en was op dat moment heel angstig. Verdachte is vervolgens naar binnen gegaan en heeft de deur dichtgedaan. Verdachte heeft tegen aangever in de woning gezegd dat hij alleen maar was gekomen om te praten. Volgens verdachte zou de gemoedstoestand van aangever plotseling zijn gewijzigd na binnenkomst van verdachte, wat resulteerde in schreeuwen en dreigen jegens verdachte. Verdachte heeft aangever vervolgens gewaarschuwd dat zijn pistool echt en doorgeladen was. Toen aangever te dicht bij verdachte kwam, heeft verdachte naar eigen zeggen per ongeluk een schot gelost op het moment dat hij zijn vuurwapen op aangever wilde richten. Vervolgens heeft verdachte twee keer gericht op aangever geschoten. Verdachte was hierbij een meter van aangever verwijderd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij gedurende het gehele voorval niet in paniek was en ook niet in paniek heeft geschoten.
Over wat volgens
aangevervoorviel in de woning volgt dat hij niet kon zien wie er bij zijn voordeur had aangebeld. Op het moment dat hij zijn voordeur opende, is verdachte binnengestormd en heeft hij gezegd dat hij een volgeladen wapen had. Aangever heeft naar zijn zeggen verdachte gesmeekt om geen gekke dingen te doen. Verdachte dwong aangever om naar de woonkamer te lopen, waarna er vrijwel meteen op aangever is geschoten.
Het hof acht de verklaring van aangever over het schieten aannemelijker dan de verklaring van verdachte op dit punt en overweegt als volgt.
Uit een proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verbalisanten buurtonderzoek hebben verricht na de schietpartij. Daaruit komt naar voren dat iemand uit de buurt van aangever beschikte over camerabeelden. Na het beluisteren van de hierbij behorende geluidsfragmenten hebben de verbalisanten geluid waargenomen dat zij als schoten van een pistool interpreteerden. Zij relateren het volgende:
  • Tijdstip eerste knal: 13:05.49 uur
  • Tijdstip tweede knal: 13:05.51 uur
  • Tijdstip derde knal: 13:05.53 uur
  • Tijdstip vierde knal: 13:05.54 uur
  • Om 13:06.11 uur horen wij meerdere keren iemand schreeuwen "Help, help, help, wat doe je".
  • Om 13:06.14 uur zien wij een persoon welke wij herkennen als [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) door het beeld heen rennen.
  • Om 13:06.20 uur horen wij meerdere keren iemand schreeuwen "Help, help".
Het hof maakt hier uit op dat verdachte in korte tijd vier maal heeft geschoten. Tussen de schoten zat telkens een tijd van 1 á 2 seconden. Dit sluit aan bij de verklaring van aangever.
Verdachte heeft verklaard om 12:00 uur uit [plaats 1] te zijn vertrokken. De schoten zijn volgens het geluidsfragment enkele seconden na 13:05 uur gelost. Verdachte moet dus in ruim één uur van [plaats 1] naar [plaats 2] zijn gereden, zijn auto hebben geparkeerd, naar het huis van aangever zijn gelopen, hebben aangebeld en na openen van de voordeur naar binnen zijn gelopen. Gelet op de tijdspanne tussen het vertrek vanuit [plaats 1] , de reistijd naar [plaats 2] , de handelingen die verdachte heeft verricht voordat hij bij de woning van aangever heeft aangebeld en het geluidsfragment waarop schoten te horen zijn, acht het hof het niet aannemelijk geworden dat verdachte in de woning een gesprek met aangever heeft gevoerd over het verwijderen van de seksfilmpjes en dat verdachte louter een vuurwapen had meegenomen om een escalatie te kunnen voorkomen. Dit betekent tevens dat verdachte op enig moment voor het schieten de veiligheid van het wapen heeft gehaald. De verklaring van aangever past bij het tijdspad dat blijkt uit het dossier. Het hof acht hierdoor het door aangever geschetste scenario binnen de woning aannemelijk geworden. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid hiervan te twijfelen.
1.3
Feiten en omstandigheden na afloop van het schietincident
Tijdens de vluchtroute kwam verdachte langs [kanaal] . Verdachte heeft het vuurwapen in deze vaart gegooid, waarbij hij eerst het magazijn uit het vuurwapen heeft verwijderd voor de veiligheid van spelende kinderen die eventueel geconfronteerd konden worden met het vuurwapen. Voorts wilde verdachte niet aangetroffen worden met een vuurwapen, omdat hij niet kon inschatten wat de reactie van de politie zou zijn als zij hem zouden aantreffen met een vuurwapen in zijn handen. Kort hierna zag verdachte de politie en zei hij tegen de politie dat ze hem moesten hebben, waarna hij zich omdraaide en zijn handen op zijn rug hield alsof hij handboeien om wilde hebben.

2.Conclusie van het hof

Alle hiervoor beschreven handelingen van verdachte zijn voor het hof belangrijke en doorslaggevende factoren voor het kunnen aannemen van voorbedachte raad. Het hof neemt hierbij de aard en de uiterlijke verschijningsvorm van de hiervoor beschreven gedragingen en de omstandigheden waaronder en de wijze waarop deze hebben plaatsgevonden in aanmerking. Het hof stelt vast dat verdachte ruim de gelegenheid heeft gehad om zich te beraden voorafgaand aan het schietincident. Verdachte is vanaf het begin planmatig en berekenend te werk gegaan en heeft een begin van uitvoering gemaakt van het plan om opzettelijk aangever van het leven te beroven.
Het hof constateert dat verdachte gedurende het gehele voorval kalm, doelmatig en scherp is gebleven, onder meer op zijn omgeving. Zo heeft verdachte de route en de woning van aangever van te voren verkend, heeft hij zijn auto elders geparkeerd om niet gezien te worden, heeft hij de capuchon van zijn jas over zijn hoofd getrokken en zijn gezicht bedekt met een mondkapje om niet herkend te worden en heeft hij zich na het aanbellen naast de voordeur geposteerd. Nadat verdachte de woning van aangever is binnengedrongen, viel vrijwel meteen het eerste schot en heeft verdachte daarna gericht geschoten op aangever.
Na het incident koos verdachte er bewust voor om niet naar zijn auto te gaan, maar om eerst het vuurwapen weg te maken. Hij heeft vuurwapen en magazijn gescheiden, omdat kinderen het mogelijk konden vinden. Het wapen heeft hij in het water gegooid om de kans dat het gevonden zou worden te verkleinen. Aldus heeft hij zich ook op dat moment nog rekenschap gegeven van zijn omgeving.
Het hof concludeert dat verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Aldus staat voor het hof vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. In tegenstelling tot de rechtbank ziet het hof geen contra-indicaties die een bewezenverklaring van voorbedachte raad in de weg staan. Het op vrijspraak van voorbedachte raad gerichte verweer van de verdediging wordt verworpen. Het hof acht op grond van het voorgaande,
in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 19 januari 2019 schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord op aangever.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft voorwaardelijk verzocht om het dossier aan te vullen met het veiliggestelde geluidsmateriaal, indien het hof tot een bewezenverklaring van poging tot moord mocht komen. Door middel van dit geluidsmateriaal zou mogelijk alsnog feitelijk worden nagegaan wat zich precies binnen in de woning van aangever heeft afgespeeld, aldus de raadsman.
Het hof is van oordeel dat in het op ambtseed en -belofte opgemaakt proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 1] wordt weergegeven wat op het bewuste beeld- en geluidsfragment is te zien en te horen. Het hof heeft geen enkele reden te twijfelen aan de inhoud van dit proces-verbaal en overigens heeft de verdediging ook niet betoogd dat het proces-verbaal inhoudelijk fouten bevat. Nu het beeld en geluid betreft van een camera die is bevestigd aan een naburig pand ( [adres 7] te [plaats 2] ) die is ingesteld op het opnemen van alleen het zicht op de straat aan de voorzijde van de woning, vermag het hof niet in te zien hoe het beeld of het geluid dat is opgenomen verdere duidelijkheid kan verschaffen over wat zich
inde beslotenheid van de woning van aangever heeft afgespeeld. Het verzoek ontbeert een toereikende concrete onderbouwing om voor toewijzing in aanmerking te komen. Het hof wijst het voorwaardelijk verzoek van de raadsman af.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.primair
hij op 19 januari 2021 te [plaats 2] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met een vuurwapen kogels heeft geschoten in de borst en de schouder en het been van voornoemde [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 19 januari 2021 te [plaats 2] , een wapen van categorie III, onder 1, te weten een vuurwapen, van het merk Beretta , model [model] , kaliber 9mm Para , zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en bijbehorende munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten scherpe patronen van het merk [merk] , kaliber 9mm voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Kwalificatie van het bewezenverklaarde feit
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van het feit en van de verdachte
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat verdachte een beroep op noodweer, noodweerexces dan wel putatief noodweer toekomt, waardoor verdachte straffeloos dient te blijven. De raadsman heeft met betrekking tot het beroep op noodweer en noodweerexces aangevoerd dat aangever in de woonkamer onverwachts op verdachte afkwam met pepperspray en een schroevendraaier in zijn handen. Hierdoor ontstond een onmiddellijk dreigend gevaar. Verdachte mocht zich tegen deze aanval verdedigen, zelfs met een vuurwapen, temeer nu er in een snelle reflex en in paniek is geschoten. Met betrekking tot putatief noodweer heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte meende en mocht menen dat het onmiddellijke gevaar nog steeds voortduurde.
Verdachte verkeerde in de verschoonbare dwaling dat hij zich tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding mocht verdedigen door te handelen zoals hij heeft gedaan.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer, noodweerexces dan wel putatief noodweer niet kan slagen, zodat deze verweren dienen te worden verworpen. De gestelde feiten waarop het beroep is gegrond zijn niet aannemelijk geworden, nu verdachte met een vuurwapen voor de voordeur bij aangever stond, hij aangever direct naar binnen dirigeerde en het slachtoffer aldus in een noodweersituatie dwong. In dit geval was het juist aangever die zich moest verdedigen tegen verdachte. Als al zou worden aangenomen dat aangever op enig moment in de woning een schroevendraaier en pepperspray voorhanden had, dan heeft hij dat gedaan omdat hij zich in een noodweersituatie bevond. Verdachte stond immers vanaf het moment van de confrontatie met een geladen vuurwapen tegenover aangever.
Oordeel van het hof
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte is onaangekondigd met een doorgeladen vuurwapen en met een capuchon en mondkapje op naar de woning van aangever gegaan. Verdachte heeft zich bij de woning van aangever verdekt opgesteld. Op het moment dat aangever de deur opende toonde verdachte zich. Hij heeft aan aangever het vuurwapen getoond en heeft op enig moment gezegd dat het vuurwapen echt en doorgeladen was. Aangever is vervolgens op aandringen van verdachte de woonkamer in gelopen en verdachte is met het vuurwapen in de hand achter hem aangelopen.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat het niet verdachte, maar aangever is geweest die zich in een noodweersituatie bevond. Aangever werd in zijn eigen woning bedreigd met een doorgeladen vuurwapen en gedwongen om naar zijn woonkamer te lopen. Zelfs indien er van uit zou worden gegaan dat aangever zich hier tegen heeft willen verdedigen door met een schroevendraaier en pepperspray op verdachte af te lopen – aangever verklaart hier zelf anders over – , dan zijn deze handelingen niet wederrechtelijk geweest, maar noodzakelijk en geboden voor zijn – aangevers – verdediging. Nu de wederrechtelijkheid ontbreekt bij eventueel verdedigend handelen aan de zijde van aangever, bestaat er met betrekking tot het verweten gedrag van verdachte voor hem materieel-strafrechtelijk geen ruimte voor een geslaagd beroep op noodweer dan wel noodweerexces. Evenmin acht het hof aannemelijk geworden dat verdachte zich in een situatie heeft bevonden waarin hij abusievelijk doch verschoonbaar heeft mogen menen dat aangever hem ogenblikkelijk en wederrechtelijk zou aanvallen. Verdachte heeft zelf bij herhaling aangegeven tijdens het voorval in de woning van aangever zijn hoofd erbij te hebben gehouden. Met betrekking tot de onderbouwing van een verontschuldigbare dwaling opleverende onjuiste voorstelling van zaken bij verdachte is door de verdediging verder ook niets aangevoerd noch is dit het hof ambtshalve gebleken. Het beroep op de door de verdediging aangevoerde strafuitsluitende omstandigheden wordt dan ook verworpen.
Er is ook overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is dan ook strafbaar.
Oplegging van straf en maatregel
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van hetgeen hem onder
1. primair en 2 is tenlastegelegd wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht oplegt, inhoudende een contactverbod met aangever voor de duur van vijf jaren. Daar komt wat betreft de advocaat-generaal bij dat verdachte zich niet in de nabijheid van aangever (of van zijn werk of woning) mag ophouden. De duur van deze vervangende hechtenis dient twee weken te bedragen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. Deze maatregel dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard. Daarnaast acht de advocaat-generaal oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht aangewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging is het niet eens met de duur van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf en heeft bepleit een aanmerkelijk kortere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Er moet maatwerk worden geleverd en daarbij past een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Hiertoe heeft de raadsman een aantal feiten en omstandigheden aangevoerd die als strafmatigend ten gunste van verdachte meegewogen dienen te worden. De raadsman heeft ook verwezen naar soortgelijke zaken, waarbij de duur van de opgelegde gevangenisstraf lager is uitgevallen. Daarnaast heeft de raadsman verzocht over te gaan tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsman heeft met betrekking tot de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht aangevoerd dat niet aan de vereisten wordt voldaan om tot oplegging van deze maatregel over te kunnen gaan.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft op klaarlichte dag geprobeerd om aangever in zijn eigen woning om het leven te brengen. Hij kon er niet mee leven dat aangever seksfilmpjes van zijn echtgenote had en is vervolgens met een doorgeladen vuurwapen naar de woning van aangever gegaan, waarna hij meermaals – in ieder geval twee keer gericht – op aangever met het vuurwapen heeft geschoten. Aangever is daardoor geraakt in zijn bovenbeen, borst en schouder en heeft hierdoor ernstige en levensbedreigende letsels opgelopen. Verdachte heeft aangever vervolgens aan zijn lot overgelaten. Zonder acuut medisch ingrijpen zou aangever het niet hebben overleefd. Een poging tot moord is een buitengewoon ernstig misdrijf waardoor de samenleving ernstig geschokt raakt. Daarnaast veroorzaakt het gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. De verdachte heeft er door zijn handelen blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor het leven van een ander. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep voorgelezen slachtofferverklaring blijkt hoeveel impact de handelingen van verdachte op aangever hebben gehad en nog altijd hebben. Hieruit blijkt dat het schietincident de nodige fysieke en psychische gevolgen voor aangever hebben gehad en in de toekomst – naar redelijkerwijs mag worden aangenomen – nog zal hebben.
Verdachte heeft door zijn manier van handelen voor eigen rechter gespeeld. Uit de proceshouding van verdachte blijkt dat verdachte de schuld vooral bij aangever legt en niet op zijn eigen gedrag reflecteert. Verdachte heeft ook geen rekening gehouden met wat dit voor zijn eigen sociale omgeving, niet in de laatste plaats voor zijn vrouw en kinderen, voor gevolgen heeft gekregen en mogelijk nog zal krijgen.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Het hof is van oordeel dat het bezit van een vuurwapen en munitie onaanvaardbare veiligheidsrisico's en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich mee brengt, risico’s die zich in de onderhavige zaak hebben verwezenlijkt.
Persoon van verdachte
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 16 mei 2023 en stelt vast dat verdachte eerder op
10 november 2020 is veroordeeld voor een geweldsdelict, te weten tot een poging tot zware mishandeling. Hij heeft dit feit begaan tegen zijn echtgenote vanwege hetzelfde onderliggende conflict, waarvoor hij een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen en waarbij hij binnen de proeftijd van deze straf opnieuw ernstig de fout in is gegaan door onderhavig feit te plegen. Aldus is verdachte, in tegenstelling tot wat de verdediging heeft bepleit, zeer zeker niet een
first offender. Strafverzwarend acht het hof het plegen van het onderhavige feit gedurende de proeftijd van een ander geweldsfeit dat tegen de achtergrond van hetzelfde conflict door verdachte is gepleegd.
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van verdachte kennisgenomen van de volgende rapportages:
  • een Pro Justitia rapport betreffende een psychologisch onderzoek van verdachte, van 27 mei 2021, opgemaakt door S.C. Beeckman, GZ-psycholoog io. klinisch psycholoog BIG;
  • een Pro Justitia rapport betreffende een psychiatrisch onderzoek van verdachte,
van 2 augustus 2021, opgemaakt door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater;
  • een rapport van Reclassering Nederland van 9 september 2021 betreffende verdachte, opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker;
  • het Pro Justitia betreffende een onderzoek van verdachte bij het Pieter Baan Centrum van 26 januari 2023, opgemaakt door B. Buis, psychiater, D. Harari, psychiater en P.G. Smits, klinisch psycholoog.
Uit hetgeen in deze rapportages is beschreven blijkt dat het onderzoek naar verdachte niet volledig is geweest, omdat verdachte niet volledig heeft meegewerkt. De conclusie luidt dat niet kan worden vastgesteld noch worden uitgesloten dat sprake is van een stoornis, beperking en/of aandoening.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden verklaard dat zijn vrouw en kinderen regelmatig bij hem op bezoek komen in de gevangenis. Het maakt hem verdrietig dat zij dit moeten meemaken. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep als strafmatigende omstandigheid aangevoerd dat verdachte een gezin heeft met minderjarige kinderen. Gezien de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten ziet het hof het hebben van een gezin niet als een dermate zwaarwegende omstandigheid dat die in dit concrete geval tot stafmatiging noopt. Ook voor het overige heeft het hof geen bijzonderheden met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte geconstateerd die in strafmatigende zin moeten worden meegewogen.
Op te leggen straf
Het hof constateert dat verdachte vanaf het begin planmatig en op een berekende wijze te werk is gegaan en dat hij voor eigen rechter heeft willen spelen. Verdachte heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor zijn daden genomen en heeft de schuld continue bij aangever gelegd. Aangever heeft door het handelen van verdachte zwaar en levensbedreigend letsel opgelopen, waarbij het geenszins aan verdachte te danken is dat aangever nog in leven is. Gelet op de ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan een langdurige gevangenisstraf. Het strafdoel van vergelding weegt daarbij zwaar. Daarnaast beoogt het hof met bestraffing eraan bij te dragen dat ook anderen ervan worden weerhouden om dergelijke misdrijven te begaan.
Er is geen oriëntatiepunt voor straftoemeting van het LOVS voor een poging tot moord.
Het hof heeft bij de strafoplegging daarom gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken door andere rechters zijn opgelegd en op basis daarvan, voor een voltooide moord, een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren tot uitgangspunt genomen. Het is in deze zaak bij een poging gebleven en het hof zal met die omstandigheid rekening houden als strafmatigende omstandigheid.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, zoals ook is geëist door de advocaat-generaal, passend en geboden is. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht dient hierop in mindering te worden gebracht. In deze straf is de strafwaardigheid van het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie verdisconteerd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Voor zover de raadsman een verzoek heeft gedaan tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis wijst het hof dit verzoek af gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de op te leggen straf.
Maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht
Verdachte heeft zich ongewenst in de omgeving van aangever opgehouden, heeft meermalen contact met hem gezocht en heeft hem vervolgens van het leven proberen te beroven. Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de problematiek die hieraan ten grondslag ligt, zal het hof een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opleggen ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. Verdachte mag geen contact hebben met aangever. Het hof zal deze maatregel opleggen voor de maximale duur van 5 jaren. Het hof zal eveneens bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens aangever. Zo hebben eerdere stopgesprekken met de politie verdachte er niet van weerhouden om de onderhavige feiten te verrichten en lijkt aangever nog altijd dreiging vanuit (de omgeving van) verdachte te ervaren.
Maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht
Het hof stelt voorop dat de maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht dient bij te dragen aan het verminderen van recidive en daarmee aan het voorkomen van nieuwe slachtoffers, met het oog op de veiligheid van de samenleving, personen of goederen. In dit verband heeft het hof acht geslagen op de omtrent verdachte uitgebrachte rapportages. Uit de Pro Justitia-rapportage van drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater, van 2 augustus 2021 volgt dat de rapporteur over het risico op recidive geen uitspraken kan doen. Uit de Pro Justitia-rapportage van S.C. Beeckman, GZ-psycholoog io. klinisch psycholoog BIG, van 27 mei 2021 volgt dat het risico op recidive als laag wordt ingeschat. Uit het reclasseringsadvies van 29 april 2021 volgt dat het risico op recidive als gemiddeld wordt geschat. Op basis van deze rapportages overweegt het hof dat, gelet op het hiervoor genoemde recidiverisico, geen aanleiding bestaat om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. Het hof zal deze maatregel daarom niet opleggen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 128.897,53. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 27.377,53. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd, waarbij de oorspronkelijke vordering is gematigd tot een bedrag van € 27.762,53.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde kosten in hoger beroep met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij voldoende onderbouwd en toewijsbaar zijn, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij aangevoerd dat aangever zich niet onbetuigd heeft gelaten en dat sprake is van eigen schuld. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering
omdat de beoordeling van de aspecten die een rol spelen bij de toepassing van artikel 6:101, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek een onevenredige belasting oplevert van het
strafgeding. De raadsman heeft het hof subsidiair verzocht de hoogte van de gevorderde immateriële schade naar billijkheid te verminderen. De raadsman heeft zich ten aanzien van het overige gevorderde schadeposten gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat geen sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij door hetgeen is overwogen onder het kopje ‘strafbaarheid van de verdachte’.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Met betrekking tot de materiële schadevergoeding is het hof van oordeel dat een bedrag van € 2.762,53 toewijsbaar is. Met betrekking tot de immateriële schadevergoeding is het hof – evenals de rechtbank – van oordeel dat de benadeelde partij vanwege het letsel dat hij rechtstreeks door het handelen van verdachte heeft opgelopen en de aard en ernst van de normschending die door verdachte is veroorzaakt, naar billijkheid een immateriële schadevergoeding van € 25.000,00 toekomt. Verdachte is tot vergoeding van de door de benadeelde partij geleden schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 27.762,53 zal worden toegewezen. Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank te Noord-Nederland van 10 november 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 48 dagen, in de zaak met parketnummer 18-186938-20. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 38v, 38w, 45, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en
2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 5 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1975 te [geboorteplaats 2] . Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 27.762,53 (zevenentwintigduizend zevenhonderdtweeënzestig euro en drieënvijftig cent) bestaande uit € 2.762,53 (tweeduizend zevenhonderdtweeënzestig euro en drieënvijftig cent) materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 27.762,53 (zevenentwintigduizend zevenhonderdtweeënzestig euro en drieënvijftig cent) bestaande uit € 2.762,53 (tweeduizend zevenhonderdtweeënzestig euro en drieënvijftig cent) materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 173 (honderddrieënzeventig) dagen.
Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 19 januari 2021.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 10 november 2020, parketnummer 18-186938-20, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) dagen.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. L.J. Hofstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier,
en op 7 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.