ECLI:NL:GHARL:2023:5689

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
21-002170-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag door steken met mes in het bovenlichaam; voorwaardelijk opzet en noodweerexces

In deze jeugdzaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 2006, was beschuldigd van poging tot doodslag door het steken van het slachtoffer met een mes. De feiten vonden plaats op 19 mei 2021, toen de verdachte en het slachtoffer in een conflict verwikkeld raakten. De verdachte heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde en in paniek handelde. De rechtbank had eerder de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging op basis van noodweerexces, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, maar dat de verdachte niet schuldig was aan medeplegen. Het hof honoreerde het beroep op noodweerexces, omdat de verdachte handelde uit een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding. De verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging en het hof beval de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen mes en hennep.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002170-22
Uitspraak d.d.: 5 juli 2023
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 24 mei 2022 met parketnummer 16-132573-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, waarvan 105 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van bijzondere voorwaarden, en met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd om de inbeslaggenomen goederen te onttrekken aan het verkeer. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. H.C. Meijer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij voornoemd vonnis bewezenverklaard dat verdachte de primair tenlastegelegde ‘poging tot doodslag’ heeft begaan en hem ontslagen van alle rechtsvervolging wegens een geslaagd beroep op noodweerexces.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om redenen van doelmatigheid vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 19 mei 2021 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans éénmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 19 mei 2021 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans éénmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
Door de raadsman van verdachte is, overeenkomstig zijn aan het hof overgelegde pleitaantekeningen, primair bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de algehele tenlastelegging vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet. De raadsman heeft daarnaast aangevoerd dat verdachte van het medeplegen dient te worden vrijgesproken nu hij niet heeft gehandeld tezamen en in vereniging met anderen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft, overeenkomstig het schriftelijke requisitoir, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde, met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen. Volgens de advocaat-generaal was bij verdachte sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Oordeel van het hof
Het hof zal verdachte, overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging, vrijspreken van het medeplegen van de tenlastegelegde gedragingen, nu niet is bewezen dat verdachte met een of meer anderen nauw en bewust heeft samengewerkt.
Met betrekking tot het primair tenlastegelegde stelt het hof voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval de dood van [slachtoffer] - aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Het moet gaan om een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft op 19 mei 2021 met [getuige 1] afgesproken op het station in [plaats] . Nadat verdachte en [getuige 1] elkaar hadden ontmoet, kwamen er twee bekenden van [getuige 1] bij, [getuige 2] en [getuige 3] . Even later kwam er nog een jongen bij, het latere slachtoffer [slachtoffer] . Vervolgens zijn zij met z’n vijven naar de fietsenstalling gelopen, waar verdachte hennep heeft verkocht aan [slachtoffer] . Op enig moment heeft [slachtoffer] verdachte een klap in zijn gezicht gegeven. Er is een worsteling ontstaan waarbij verdachte [slachtoffer] met een mes meermaals in zijn rug heeft gestoken.
Uit de letselrapportage blijkt dat bij [slachtoffer] sprake was van drie steekverwondingen:
- rechts onder het schouderbladpunt, ondiep (spier te zien);
- rechts laag op de onderrug naast de ruggenwervel, diep;
- links laag op de onderrug richting de flank, diep.
De forensisch arts kon geen uitspraken doen over de exacte diepte van de letsels. Als diagnose is vermeld:
- klaplong links;
- klaplong rechts;
- bloeding linkerflank met buikwanddefect;
- bloeding rechts ter hoogte van een breuk van rib 12.
[slachtoffer] is in het ziekenhuis behandeld aan zijn verwondingen. De wonden zijn gehecht en er is een drain in de borstkas links geplaatst. Ook is medicatie tegen het bloeden toegediend. Uit de letselrapportage blijkt verder dat [slachtoffer] in ieder geval drie dagen in het ziekenhuis opgenomen is geweest.
De verdediging heeft onder meer aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de klaplongen zijn ontstaan door het steken met het mes nu over de oorzaak van de klaplongen in de rapportage niets is vermeld. Het hof verwerpt dit verweer. De letselrapportage geeft geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de klaplongen door iets anders zouden zijn ontstaan dan het steken met het mes. Het hof gaat er daarom vanuit dat de klaplongen zijn ontstaan door het steken met het mes.
Daarbij is sprake van een groot mes. Op basis van de eigen verklaring van verdachte kan ervan worden uitgegaan dat het lemmet in ieder geval 15 centimeter is geweest. Ook moet het mes aanzienlijk scherp zijn geweest, nu het door twee kledinglagen heen is gegaan. Daarnaast blijkt uit de letselrapportage dat sprake is van twee diepe steekwonden. Dat het letselrapport niet vermeld hoe diep de wonden exact waren, maakt dit oordeel van de forensisch arts op dit punt niet anders. Bovendien zijn de longen dusdanig geraakt dat het slachtoffer twee klaplongen heeft gekregen, hetgeen ondersteunt dat sprake was van diepe wonden. Op grond hiervan komt het hof tot de conclusie dat er door verdachte met behoorlijke kracht moet zijn gestoken.
Het met een mes van aanzienlijke scherpte en grootte met kracht in het bovenlichaam steken van een slachtoffer roept de aanmerkelijke kans in het leven dat dat slachtoffer daardoor komt te overlijden, nu in dat gebied vitale organen zijn gesitueerd. In dit geval hebben deze vitale organen ook daadwerkelijk schade bekomen. Het slachtoffer heeft ten gevolge van de messteken immers twee klaplongen opgelopen. Ook had verdachte wetenschap van deze kans, gelet op zijn bij de politie afgelegde verklaring. Het meermaals in het bovenlichaam steken met een mes van aanzienlijke grootte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van de dood, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Het hof, acht gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde ‘poging tot doodslag’.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 mei 2021 te [pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, meermalen met een mes in de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Standpunt van de verdediging
Door de raadsman van verdachte is subsidiair bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep op noodweer toekomt.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat verdachte geen beroep toekomt op noodweer omdat weliswaar sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen, maar dat sprake was van disproportioneel handelen van verdachte.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdedigingshandeling is geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is ‘geboden door de noodzakelijke verdediging’ worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Aan de subsidiariteitseis is voldaan indien een noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De in dat verband - tot terughoudendheid nopende - maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. Zo staat in beginsel het met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen dan wel een vuist.
Met de verdediging en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat sprake was van een noodweersituatie. Uit de camerabeelden blijkt dat [slachtoffer] schijnbaar uit het niets naar verdachte uithaalt. Vervolgens is verdachte naar achteren gelopen, met als doel zich aan de situatie te onttrekken en de fietsenstalling uit te gaan. [slachtoffer] heeft hem echter beetgepakt, waarna een worsteling is ontstaan, waarbij verdachte weer terug de fietsenstalling in werd getrokken. Dit samenstel van feiten kan als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf worden gezien waartegen verdachte zich in beginsel mocht verdedigen. In de gegeven omstandigheden kan voorts niet aan verdachte worden tegengeworpen dat hij zich niet nogmaals heeft onttrokken aan de confrontatie met [slachtoffer] , zodat ook is voldaan aan de subsidiariteitseis.
Het hof is echter van oordeel dat de gekozen wijze van verdedigen van verdachte, te weten het meermalen met kracht steken met een mes van aanzienlijke scherpte en aanzienlijke grootte in het bovenlichaam van [slachtoffer] , als verdedigingsmiddel in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Derhalve is niet voldaan aan de proportionaliteitseis, zodat de gedragingen van verdachte niet waren geboden door de noodzakelijke verdediging.
Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de verdediging
Door de raadsman van verdachte is meer subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces. Daartoe is door de raadsman aangevoerd dat verdachte in zijn verdediging verder is gegaan dan was geboden als onmiddellijk gevolg van een hevige door de aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging. Meer meer subsidiair is door de raadsman een beroep gedaan op putatief noodweer(exces).
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft het standpunt ingenomen dat verdachte geen beroep toekomt op noodweerexces dan wel putatief noodweer(exces). Daartoe heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat onduidelijk is gebleven of de aanval een hevige gemoedsbeweging bij verdachte heeft veroorzaakt en wat die gemoedsbeweging was. Voorts zijn er contra-indicaties voor het bestaan van een hevige gemoedsbeweging: verdachte handelde vaker in wiet en moet zich bewust zijn geweest van de gevaren en risico’s die daarbij horen. Ook heeft verdachte na het steken rationeel gehandeld door het mes weg te gooien en met een vriend weg te rijden in een taxi, waarbij hij zoveel mogelijk uit het zicht probeerde te blijven. Putatief noodweer(exces) is niet aan de orde, nu immers sprake was van een noodweersituatie.
Oordeel van het hof
Het hof stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweerexces sprake moet zijn van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging. Daarvan kan slechts sprake zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Uit het wettelijke vereiste dat de gedraging het ‘onmiddellijk gevolg’ moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, volgt dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging.
Verdachte heeft meerdere verklaringen afgelegd.
In zijn eerste verhoor bij de politie op 20 mei 2021 heeft verdachte onder meer verklaard: “Hij geeft mij ineens een klap voluit in mijn gezicht. Hij is ouder, groter en sterker. Daarna begint hij met vuisten op mijn lichaam in te slaan, hij pakt mij vast bij mijn jas ter hoogte van mijn keel. De fietsenstalling steekt wat uit dus ik kon geen kant op. Ik voelde mij opgesloten. Ik had niet het gevoel dat ik ergens heen kon. Ik probeerde weg te gaan maar dit ging niet gebeuren want hij is sterker. De andere jongens gingen achter hem staan. Ik voelde mij bedreigd en ik had niet het idee dat ik ergens heen kon. Ik weet niet meer waar ik het mes had, ik had het gewoon bij me. Ik zag geen andere optie. Ik ging bewegingen van mij afmaken. Hij moest mij loslaten. Ik heb met het mes toen van mij afgeslagen/afgesneden. Hij ging toen nog door en probeerde het mes van mij te pakken.”
Op 21 mei 2021 heeft verdachte bij de rechter-commissaris onder meer verklaard: “De jongen met de rode jas begon mij klappen te geven. Eén van de andere jongens maakte een beweging naar zijn broekband en deed alsof hij iets ging pakken uit zijn broekband. Ik was toen zo in het nauw gedreven, vooral omdat de jongen in de rode jas veel sterker en ouder is dan ik ben, dat ik geen andere mogelijkheid zag om weg te komen. Ik heb toen voor mijn gevoel het mes richting zijn been bewogen. Het is heel snel gegaan. Ik kon geen enkele kant op. Ik zag geen andere optie dan de jongen te steken.”
Tijdens de zitting bij de rechtbank op 29 maart 2022 heeft verdachte onder meer verklaard: “Ik probeerde weg te komen. Ik probeerde hem van me af te duwen en de fietsenstalling uit te komen. Toen heb ik het mes gepakt en van mezelf af gestoken. Ik zat in het nauw. Het was vier tegen één en ik heb geprobeerd hem van mij af te duwen, maar het lukte niet. Ik mikte niet ergens op, ik wilde dat hij me los liet. Het voelde op dat moment als mijn enige optie. Ik heb geprobeerd los te komen, maar dat lukte niet.”
Ter zitting van het hof heeft verdachte onder meer verklaard: “De sfeer veranderde, iedereen viel stil. De jongen stond voor mij en de anderen stonden achter hem in een halve cirkel. Hij praatte met mij en toen werd ik geslagen, geduwd en toen is dit gebeurd. Ik was in paniek, ik wilde gewoon weg. Ik werd letterlijk teruggetrokken. Er stonden allemaal fietsen, de rekken staken alle kanten op. Je kunt daar niet bewegen. Ik stond tussen een rek in. Er was bij mij sprake van paniek, angst, alles. Dat maakte dat ik het mes pakte. Het ging heel snel.”
Het hof is van oordeel dat het gelet op voornoemde verklaringen van verdachte aannemelijk is geworden dat bij verdachte sprake was van een hevige gemoedsbeweging die werd veroorzaakt door de aanranding en dat hij de verweten gedraging heeft verricht als onmiddellijk gevolg van die hevige gemoedsbeweging, waarbij de gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de verweten gedraging. Het hof heeft bij zijn oordeel mede de omstandigheid betrokken dat verdachte ten tijde van het feit minderjarig was en dat alles zich in een zeer kort tijdsbestek heeft afgespeeld. Het hof acht het aannemelijk dat verdachte het gevoel had dat het vier tegen één was, zoals hij heeft verklaard, dat hij enkel dacht aan daar wegkomen, dat hij angstig was en dat hij in paniek heeft gehandeld.
Het hof komt aldus tot het oordeel dat het bewezenverklaarde handelen verontschuldigbaar is en daarom zal het beroep op noodweerexces worden gehonoreerd.
De verdachte is ten aanzien van het bewezenverklaarde niet strafbaar en dient derhalve te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Beslag

Het hof zal het inbeslaggenomen mes, foedraal en de hennep onttrekken aan het verkeer. Het mes en foedraal acht het hof vatbaar voor onttrekking aan het verkeer omdat het bewezenverklaarde feit met betrekking tot deze voorwerpen is begaan. De hennep acht het hof vatbaar voor onttrekking omdat het voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36c, 36d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 mes (omschrijving: G2823375)
- 1 steekwapen-foedraal (omschrijving: G2823377, zwart)
- 1 hennepplant (omschrijving: G2823066).
Aldus gewezen door
mr. E.M.J. Brink, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. W. Geelhoed, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.M. Nicolai, griffier,
en op 5 juli 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E.M.J. Brink en mr. W. Geelhoed zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.