Over punt a:
Het hof neemt aan dat het ongenoegen van [appellante] over het uitbetalen van 70% in plaats van 100% van het loon vanaf 29 juli 2021 heeft bijgedragen aan de al bestaande slechte verhoudingen tussen partijen. Het hof heeft de reden die Allerzorg aanvoerde voor betaling van minder loon onjuist bevonden. Maar van die onjuiste opvatting valt Allerzorg geen ernstig verwijt te maken. Omstandigheden die dat anders zouden maken heeft [appellante] niet gesteld en onderbouwd.
Over punt b:
Voor zover uit de stukken blijkt heeft Allerzorg op 5 augustus 2020 een loonstop aangekondigd wanneer [appellante] blijft weigeren deel te nemen aan mediation of een ander gesprek. Het hof ziet niet in dat het aankondigen van een loonstop voor het geval [appellante] niet meewerkt aan de door de bedrijfsarts al op 4 mei 2020 geadviseerde mediation tijdens de re-integratie ernstig verwijtbaar is. [appellante] miskent dat er ook op de werkgever verplichtingen rusten om re-integratie te bevorderen, en daaronder valt ook dat de werkgever soms duvelstoejager moet spelen, oftewel confronterend moet optreden, wanneer er sprake van lijkt te zijn dat de werknemer ten onrechte talmt. Dat Allerzorg die indruk had is, gelet de inhoud van de brief van 5 augustus 2020, niet geheel ongegrond. En als de werknemer wel tijdig meewerkt, heeft de aankondiging van een loonstop ook geen effect.
Over punt c:
Het meest vergaande verwijt van [appellante] is dat Allerzorg verplicht was haar de opleiding te laten afmaken en dat gefrustreerd heeft door ten onrechte geen examens af te (laten) tekenen en ten onrechte te eisen dat zij zich flexibel opstelde bij het inroosteren.
Het hof heeft hiervoor, onder 3.26, al geoordeeld dat het bestaan van de gestelde plicht niet is onderbouwd. Als al juist zou zijn dat [appellante] in 2017 met Allerzorg een vast rooster had afgesproken, dan nog valt niet in te zien dat Allerzorg in onderhandelingen over medewerking aan een nieuwe opleidingsperiode na 2019 niet van [appellante] mocht verlangen dat zij flexibeler inzetbaar zou zijn.
Verder heeft Allerzorg onweersproken aangevoerd dat in het kader van de praktijkopleiding een leerbegeleider wordt aangewezen die examens mag aftekenen, waartoe niet iedereen bevoegd is. [appellante] zette anderen dan die leerbegeleider onder druk om voor examens te tekenen, zoals blijkt uit de door haar overgelegde transcriptie van een gesprek met een oud-collega en uit productie 18 bij het inleidende verzoek: een verklaring van een verzorgende die geen examens mag aftekenen en door [appellante] misleid werd.
Als [appellante] al reden meende te hebben om te vermoeden dat de praktijkopleiding haar prestaties onjuist beoordeelde, had zij bemiddeling kunnen inroepen bij het ROC. Gesteld noch gebleken is dat die weg is bewandeld.
Dat Allerzorg ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld in het conflict dat over de opleiding is ontstaan, is niet gebleken.
Over punt d:
Samentelling is niet aan de orde zodat ook de WIA nog niet in zicht kwam, daargelaten wie daarvoor de eerste stappen moest zetten.
Over punt e. kan het hof kort zijn: tussen dit verwijt en de oorzaak van de verstoorde arbeidsverhouding die aan de verzochte ontbinding ten grondslag ligt, bestaat geen (duidelijk gemaakt) verband. In deze procedure kan onbesproken blijven of het verwijt van [appellante] ook juist is.