5.4Het onderzoek door [naam2] is naar het oordeel van het hof objectief en zorgvuldig uitgevoerd, ondanks de bezwaren die de moeder tegen de uitvoering van het [naam1] -traject heeft. Het hof loopt deze bezwaren hierna langs.
- Het grootste bezwaar van de moeder tegen het onderzoek door [naam2] is de onderzoeksvraag die de GI heeft gesteld. Het hof overweegt dat de GI terecht aan [naam2] heeft gevraagd te onderzoeken wat maximaal haalbaar is in het contact tussen de tweeling en de moeder. De GI heeft hiermee niet de rol van de moeder als volwaardig opvoeder miskent, maar heeft rekening gehouden met hoe een terugplaatsing bij de moeder eruit zou komen te zien als een machtiging uithuisplaatsing niet meer noodzakelijk is. Vóórdat [de minderjarige2] en [de minderjarige1] uit huis werden geplaatst bij hun vader woonden zij namelijk voor ongeveer de helft van de tijd bij de moeder op basis van de co-ouderschapregeling die tussen de ouders gold. Dit betekent dat bij een terugplaatsing de kinderen niet voornamelijk bij de moeder zullen wonen, maar voor maximaal de helft van de tijd.
- Anders dan de moeder vindt het hof niet dat bij het onderzoek is uitgegaan van onjuiste informatie. Dat de GI de door de moeder genoemde personen (haar moeder, stiefvader, zusje, buurtbewoners) in de beoordelingsboog niet als een vangnet maar als een beperkt netwerk aanmerkt, heeft te maken met de reisafstand of de beperkte rol die deze personen kunnen vervullen. Ook al ontkent de moeder dat de kinderen zijn blootgesteld aan fysiek geweld, duidelijk is dat de kinderen in het verleden onveiligheid hebben ervaren door de turbulente verhouding tussen de ouders. Aan de IQ test waarvan de moeder stelt dat deze niet representatief was en nu in ieder geval verouderd is, worden in het onderzoek geen conclusies verbonden. Wel komt een vermoeden van een verstandelijke beperking naar voren en zijn er twijfels aan moeders leervermogen. Dat is niet op basis van de IQ test maar op grond van de observaties en de indruk die de moeder maakt. De moeder lijkt namelijk onvoldoende in staat in te zien wat [de minderjarige2] en [de minderjarige1] nodig hebben en om te profiteren van de tips en adviezen die zij heeft gekregen.
- Er zijn observaties gedaan van de omgang van de moeder met de kinderen en de beoordelingsboog is niet alleen afgenomen bij de GI maar ook bij de moeder en de vader. De conclusie na Fase 1 van het [naam1] -traject is dus niet gebaseerd op stellingen van de GI die niet nader onderzocht zijn, zoals de moeder stelt.
- De moeder vindt het aantal observaties te weinig en bij één omgangsmoment is de observatie niet door [naam2] maar door de GI gedaan. Het hof overweegt dat van tevoren met alle betrokkenen door [naam2] is besproken dat er vier omgangsmomenten zouden worden geobserveerd. Het hof heeft geen aanleiding te twijfelen aan de ervaring van [naam2] dat dit aantal voldoende is om inzicht te krijgen in de interactie tussen de moeder en [de minderjarige2] en [de minderjarige1] . Van de vier omgangsmomenten bij de moeder thuis is systematisch verslag gedaan, waarbij telkens aan dezelfde punten aandacht is besteed. De verslagen geven een goed beeld van het verloop van de omgangsmomenten, welke feedback er is gegeven en hoe de moeder daar op de daaropvolgende momenten mee is omgegaan.
- De kern van het onderzoek was de interactie tussen de moeder en [de minderjarige2] en [de minderjarige1] . De jeugdbeschermer van dochter [de minderjarige3] , mevrouw [naam3] , zal daar geen zicht op hebben zodat het hof voorbijgaat aan het bezwaar van de moeder dat geen informatie bij mevrouw [naam3] is opgevraagd. Dat de moeder druk heeft ervaren, omdat er voor haar zoveel op het spel staat, is invoelbaar maar maakt nog niet dat het onderzoek niet deugdelijk is uitgevoerd. [naam2] zal dikwijls te maken hebben met ouders voor wie een perspectiefonderzoek heel spannend is, en daar op professionele wijze mee omgaan. Voor het ontbreken van een “klik” tussen de moeder en de medewerker van [naam2] geldt hetzelfde.