ECLI:NL:GHARL:2023:5594

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
200.326.637
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarigen in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De ouders, de moeder en de vader, zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter bestreden, die op 12 januari 2023 de ondertoezichtstelling had verlengd tot 28 november 2023. De moeder verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen, terwijl de vader ook in hoger beroep is gekomen met een verzoek om de ondertoezichtstelling af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 juni 2023 hebben beide ouders hun standpunten toegelicht. De moeder en de vader zijn van mening dat er geen ernstige bedreiging meer is voor de ontwikkeling van de kinderen en dat de doelen van de ondertoezichtstelling zijn behaald. De GI, de gecertificeerde instelling, heeft echter betoogd dat er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging en dat specialistische ondersteuning noodzakelijk is.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat er op basis van de beschikbare rapportages en de voortgang van de hulpverlening geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De ouders hebben actief meegewerkt aan de hulpverlening en de communicatie tussen hen is verbeterd. Het hof heeft daarom de ondertoezichtstelling vernietigd en het verzoek van de GI tot verlenging afgewezen. De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.515 en 200.326.637
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 545378)
beschikking van 4 juli 2023
inzake
[verzoekster],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
belanghebbende in het hoger beroep van de vader,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.E. Toet te Utrecht,
en
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
belanghebbende in het hoger beroep van de moeder,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.S.K. Jap-A-Joe te Utrecht,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in het hoger beroep van de moeder en in dat van de vader,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 18 november 2022, 21 december 2022 en 12 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 12 januari 2023 wordt hierna ook de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
In zaaknummer 200.325.515
- het beroepschrift van de moeder met producties, ingekomen op 7 april 2023;
- een journaalbericht van mr. Toet van 15 mei 2023 met een productie.
In zaaknummer 200.326.637
- het beroepschrift van de vader met producties, ingekomen op 12 april 2023.
In zaaknummer 200.325.515 en 200.326.637
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 juni 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Dijkstra, waarnemend voor mr. Toet;
  • de vader, bijgestaan door mr. Jap-A-Joe;
  • een vertegenwoordiger van de GI.
In de zaak met nummer 200.325.515 (het hoger beroep van de moeder) heeft ook op 16 mei 2023 een mondelinge behandeling plaatsgehad. Die behandeling is aangehouden om een nieuwe mondelinge behandeling te houden in beide zaken tegelijk.
Te laat ingekomen stukken buiten beschouwing
2.3
Het verweerschrift van de GI is te laat ingekomen bij het hof. Het hof heeft op de mondelinge behandeling beslist dat het dit verweerschrift daarom buiten beschouwing zal laten en dat op de mondelinge behandeling nog wel mondeling verweer kan worden gevoerd.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2013, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2017.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 8 oktober 2013 van de kinderrechter in de rechtbank
Midden-Nederland, locatie Utrecht, is [de minderjarige1] voor het eerst onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg. Deze ondertoezichtstelling was op 8 april 2017 afgelopen. Bij beschikking van 28 november 2019 van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] allebei onder toezicht gesteld van de GI. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] steeds verlengd.
3.3
Bij beschikking van 18 november 2022 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 28 december 2022 en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.4
Bij beschikking van 21 december 2022 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengd tot 16 januari 2023, omdat de moeder niet bij de mondelinge behandeling aanwezig kon zijn en iedere verdere beslissing aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 28 november 2023.
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
- het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen, althans slechts voor een termijn van drie maanden toe te wijzen;
- kosten rechtens.
4.3
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de GI alsnog af te wijzen.
4.4
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verweer gevoerd.
4.5
Het hof zal de grieven van de moeder en de vader gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
De moeder en de vader kunnen zich met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet verenigen. Zij voeren aan dat geen sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Volgens de ouders zijn de doelen van de ondertoezichtstelling allemaal behaald, met uitzondering van het doel om een meeleefgezin in te schakelen waar de kinderen naar toe kunnen. De ouders willen hier niet aan meewerken omdat de vader [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ook zelf (extra) kan opvangen. Volgens de ouders gaat het nu goed, zij communiceren direct met elkaar en werken mee aan de hulpverlening. Zij zullen dit ook blijven doen als er geen ondertoezichtstelling is. Een ondertoezichtstelling is daarom niet langer noodzakelijk.
5.3
De GI stelt dat nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De kinderen vertonen op school agressief en onrustig gedrag. Zij moeten therapie volgen om te leren omgaan met hun emoties, maar de ouders werken hier niet aan mee. Een vorm van specialistische ondersteuning is nog steeds noodzakelijk, wat maakt dat een overdracht naar een Buurtteam niet aan de orde is. Daarnaast benoemt de GI dat een meeleefgezin goed is voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , maar de ouders ook hieraan niet willen meewerken. De GI erkent dat de ouders de afgelopen jaren goede stappen hebben gezet, maar benoemt dat deze stappen zijn gemaakt omdat sprake is van een ondertoezichtstelling.
5.4
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht is het hof van oordeel dat bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geen sprake meer is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Gesteund door de door de GI ingezette hulpverlening hebben de ouders de afgelopen periode hard gewerkt om de gestelde doelen in het kader van de ondertoezichtstelling te behalen. Het hof is van oordeel dat de ouders hierin geslaagd zijn. Het gaat goed met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , beide ouders hebben proactief meegewerkt aan de aangeboden hulpverlening en de communicatie tussen de ouders is sterk verbeterd. Volgens het betrokken Buurtteam gaat het beter dan ooit.
Dat de ouders niet willen meewerken aan een meeleefgezin, acht het hof onvoldoende grond voor het voortzetten van de ondertoezichtstelling. Dit geldt eveneens voor het inzetten van therapie om [de minderjarige2] te leren omgaan met emoties. De ouders hebben hierover tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verteld dat zij nog enkele vragen hebben over de oorsprong van het gedrag, maar dat zij bereid zijn om de hulpverlening voort te zetten in een vrijwillig kader.
5.5
Nu uit de rapportages van de betrokken hulpverlening voldoende blijkt dat geen sprake meer is van een ontwikkelingsbedreiging en de ouders de benodigde hulpverlening willen voortzetten in een vrijwillig kader vindt het hof een ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk. Het hof zal de ondertoezichtstelling per datum van deze beschikking vernietigen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, deels vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 januari 2023 voor zover deze zich uitstrekt over de periode tot heden;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 12 januari 2023 met ingang van de datum van deze beschikking en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] over de periode vanaf de datum van deze beschikking alsnog af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os- ten Have, J.H. Lieber en
S. Kuijpers, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, en is op 4 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.