ECLI:NL:GHARL:2023:5586

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
200.324.608
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen ouders in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders van een minderjarige, na een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De moeder, vertegenwoordigd door mr. M. van der Salm, heeft hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking van 1 december 2022, waarin de zorgregeling voor de minderjarige is vastgesteld. De vader, vertegenwoordigd door mr. N.P. Barské-Gelling, verzet zich tegen de wijziging van de zorgregeling en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De procedure in hoger beroep omvatte een mondelinge behandeling op 6 juni 2023, waarbij beide ouders aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming. De moeder heeft zorgen geuit over de opvoeding van de minderjarige bij de vader, terwijl de vader stelt dat de huidige regeling in het belang van de minderjarige is. De raad adviseert om de huidige regeling in stand te houden, gezien de positieve ontwikkeling van de minderjarige.

Het hof oordeelt dat de huidige zorgregeling, die al geruime tijd van kracht is, het meest in het belang van de minderjarige is. De zorgen van de moeder worden niet als voldoende gegrond beschouwd om de zorgregeling te wijzigen. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de moeder af. De ouders worden geadviseerd om in gesprek te gaan over de wensen van de minderjarige met betrekking tot de zorgregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.324.608
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland)
beschikking van 4 juli 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. van der Salm te Baarn
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.P. Barské-Gelling te Veenendaal.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden- Nederland van 1 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Het hof zal deze beschikking hierna noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 28 februari 2023;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. van der Salm van 16 mei 2023 met producties.
2.2
Op 5 juni 2023 heeft een raadsheer van het hof met [de minderjarige] gesproken.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 juni 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad).

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige] , geboren [in] 2010 te [plaats1] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
[de minderjarige] heeft onder toezicht gestaan van de gecertificeerde instelling Samen Veilig
Midden-Nederland (hierna: GI) tot 23 december 2021.
3.4
Bij beschikking van 8 oktober 2020 heeft de kinderrechter de zorgregeling gewijzigd
en beslist dat de GI de frequentie, duur en voorwaarden van de opbouw van het contact
tussen de moeder en [de minderjarige] bepaalt.
3.5
In de tussenbeschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 23 december 2021 heeft de rechtbank beslist:
- dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft;
- dat de vader een keer per maand een e-mail zal sturen aan de moeder over de
gezondheid van [de minderjarige] , hoe het met haar gaat op school en haar hobby's;
- aan de vader vervangende toestemming verleend voor het verkrijgen van een
identiteitskaart voor [de minderjarige] ;
- dat de (verdere) beslissing over de zorgregeling en vakantieregeling wordt
aangehouden in afwachting van de afspraken tussen de ouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] .
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, (met wijziging van de beschikking van 8 oktober 2020) de volgende zorg- en vakantieregeling vastgesteld:
- [de minderjarige] verblijft iedere week van donderdag uit school tot zaterdagmiddag 12.00 uur bij de moeder en de overige dagen van de week bij de vader;
- de schoolvakanties die één of twee weken duren worden door de ouders in onderling overleg bij helfte verdeeld;
- in de zomervakantie geldt de volgende verdeling:
• in de eerste week: [de minderjarige] verblijft bij de moeder;
• in de tweede week: geldt de reguliere zorgregeling;
• in de derde week: [de minderjarige] verblijft bij de vader;
• in de vierde week: [de minderjarige] verblijft bij de vader;
• in de vijfde week: geldt de reguliere zorgregeling;
• in de zesde week: [de minderjarige] verblijft bij de moeder.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en een zorgregeling te bepalen waarbij [de minderjarige] in ieder geval de helft van de tijd bij de moeder zal zijn en de vakanties tussen partijen gelijk zullen worden verdeeld, dan wel een zorgregeling vast te stellen die recht doet aan het wettelijk uitgangspunt van gelijkwaardig ouderschap.
4.3
De vader voert verweer en hij vraagt het hof de moeder niet ontvankelijk te verklaren in hoger beroep, dan wel haar verzoek te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken
5.2
De moeder maakt zich zorgen om [de minderjarige] . Zij heeft [de minderjarige] betrapt op het roken van een e-sigaret en vindt dat [de minderjarige] met de verkeerde mensen omgaat. Volgens de moeder krijgt [de minderjarige] bij de vader teveel vrijheid en steunt de vader de moeder onvoldoende op de momenten dat zij [de minderjarige] terecht wijst. Dit maakt het voor de moeder moeilijk om haar gezag over [de minderjarige] uit te oefenen. Volgens de moeder wordt dit probleem verholpen door een zorgregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige] evenveel dagen bij de moeder als bij de vader is.
5.3
De vader voert aan dat er veel hulpverlening betrokken is geweest en dat alle betrokken partijen, onder wie ook [de minderjarige] zelf, van mening zijn dat de huidige regeling het meest in het belang van [de minderjarige] is. Volgens de vader is [de minderjarige] aan het puberen, waardoor zij haar grenzen wat meer opzoekt. Een wijziging van de zorgregeling is hiervoor niet de oplossing. De vader geeft [de minderjarige] gepaste vrijheid en hanteert duidelijke regels. [de minderjarige] zit goed in haar vel en heeft baat bij voortzetting van de huidige zorgregeling.
5.4
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof geadviseerd om de huidige regeling in stand te laten. Gelet op het verleden van partijen acht de raad de huidige regeling het meest in het belang van [de minderjarige] . De raad heeft in het kader van de beëindiging van de ondertoezichtstelling een onderzoek gedaan. Hieruit zijn geen zorgen over de thuissituatie van de vader naar voren gekomen. Volgens de raad is het belangrijk dat de ouder bij wie het kind opgroeit de andere ouder ook een rol gunt. De raad vreest dat de moeder hier moeite mee heeft. De raad heeft deze zorgen niet over de vader. De raad adviseert de moeder om in gesprek te gaan met de vader om haar zorgen over [de minderjarige] te bespreken. Het wijzigen van de zorgregeling is hiervoor niet de juiste oplossing.
5.5
Het hof is met de rechtbank en de raad van oordeel dat de huidige zorgregeling het meest in het belang van [de minderjarige] is. In 2018 en 2019 waren er serieuze zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder thuis. In 2020 en 2021 is er gewerkt aan contactherstel tussen de moeder en [de minderjarige] . Dit heeft geresulteerd in de huidige regeling, waarbij [de minderjarige] iedere week drie dagen, en twee nachten, bij de moeder verblijft. Gelet op de roerige jaren die hieraan vooraf zijn gegaan acht het hof deze regeling, op dit moment, voor [de minderjarige] het hoogst haalbare. De huidige regeling biedt [de minderjarige] de kans om met beide ouders een band op te bouwen. Deze regeling loopt al een geruime tijd en uit niets blijkt dat de regeling niet in het belang van [de minderjarige] is.
5.6
Het hof ziet in de door de moeder aangedragen zorgen over [de minderjarige] geen reden om de zorgregeling te wijzigen. [de minderjarige] zit in de puberteit en zal zich in deze fase meer afzetten tegen haar ouders en grenzen opzoeken. Het hof begrijpt dat de moeder het lastig vindt om hiermee om te gaan. Een wijziging van de zorgregeling is hiervoor echter niet de oplossing. Dit geldt temeer omdat [de minderjarige] zelf aangeeft geen wijziging van de zorgregeling te willen. Zij zou hooguit de zorgregeling willen verzetten van donderdag, vrijdag en zaterdag naar maandag, dinsdag en woensdag. De kans is groot dat [de minderjarige] zich bij toewijzing van het verzoek van de moeder juist meer tegen haar zal afzetten. Het hof adviseert de moeder, in navolging van de raad, om haar zorgen te delen met de vader en indien nodig hierover een gesprek aan te gaan met een professionele organisatie. De ouders kunnen dan ook samen bezien of zij de wens van [de minderjarige] om de zorgregeling naar maandag, dinsdag en woensdag te verzetten kunnen vervullen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
1 december 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, K.A.M. van Os- ten Have en
S. Kuijpers, bijgestaan door mr. K.E. Vaartjes- de Wit als griffier, en is op 4 juli 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.