ECLI:NL:GHARL:2023:5580

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
200.321.230
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van partneralimentatiebeschikking en vaststelling nieuwe bijdrage in levensonderhoud na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de partneralimentatie tussen een man en een vrouw, beiden van Poolse nationaliteit, die in 2009 in Polen zijn gehuwd. De rechtbank Gelderland had eerder op 14 oktober 2022 bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage van € 1.555,- per maand moest betalen als partneralimentatie, met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op 17 februari 2023. De man ging in hoger beroep en voerde vier grieven aan, waaronder dat de vrouw samenwoont met een ander als waren zij gehuwd, waardoor zijn onderhoudsplicht zou vervallen. Het hof oordeelde dat artikel 1:160 BW pas van toepassing is na beëindiging van het huwelijk en dat de door de man overgelegde bewijsstukken niet voldoende waren om aan te tonen dat de vrouw samenwoont als waren zij gehuwd. Het hof concludeerde dat de vrouw niet in een samenlevingsrelatie verkeert die de onderhoudsplicht van de man zou beëindigen.

Daarnaast werd de behoefte van de vrouw aan partneralimentatie vastgesteld op € 3.622,- netto per maand in 2023, terwijl de man zijn draagkracht op € 903,- bruto per maand kon vaststellen. Het hof besloot dat de man met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking een bijdrage van € 635,- bruto per maand aan de vrouw moet betalen, in plaats van de eerder vastgestelde € 1.555,-. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. E. de Boer in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.321.230
(zaaknummers rechtbank Gelderland 399078 en 403260)
beschikking van 4 juli 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.B. Chylinksa te Zaandam,
en
[verweerster],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. van Oosten te Elst.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 14 oktober 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 januari 2023;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Oosten van 11 mei 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 23 mei 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw hebben beiden de Poolse nationaliteit.
3.2
Zij zijn [in] 2009 gehuwd in [plaats1] te Polen.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 17 februari 2023 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van [plaats1] (Polen).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank verder, voor zover hier van belang, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (verder ook: partneralimentatie) € 1.555,- per maand dient te betalen en wel met ingang van de dag dat de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de daartoe bestemde Poolse registers, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2
De man is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking ten aanzien van de vastgestelde partneralimentatie te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek om partneralimentatie vast te stellen dan wel dit verzoek af te wijzen, kosten rechtens. Daarnaast verzoekt de man de vrouw te veroordelen dan wel te verplichten € 7.400,93 aan de man te betalen voor het door hem opgedragen rechercheonderzoek en € 3.000,- aan advocaatkosten in de procedure in hoger beroep, dan wel een beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.3
De vrouw voert verweer. De vrouw vraagt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dat verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Nu beide partijen de Poolse nationaliteit hebben heeft deze zaak een internationaal karakter. In dat kader stelt het hof ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van het voorliggende verzoek en dat Nederlands recht op dat verzoek van toepassing is.
samenwonen als waren zij gehuwd
5.2
De man stelt dat de vrouw samenwoont met haar partner als waren zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in ieder geval in november 2022 (en ook voor die datum), zodat de onderhoudsplicht van de man voor de vrouw komt te vervallen. De man legt ter onderbouwing van zijn standpunt een rapport over van recherchebureau [naam1] dat observaties heeft uitgevoerd en de vrouw heeft gehoord.
5.3
De vrouw betwist de stelling van de man. Zij voert aan dat de man er ten onrechte vanuit gaat dat artikel 1:160 BW ook geldt als partijen nog zijn getrouwd. Deze zienswijze van de man is onjuist. Dit artikel komt pas in beeld wanneer het huwelijk tussen partijen is geëindigd. Het bewijs van de man ziet alleen op de huwelijkse periode. De vrouw en haar partner wonen bovendien niet samen, zij voeren geen gemeenschappelijke huishouding en de vrouw wordt niet door haar partner onderhouden. Haar behoeftigheid staat vast, aldus de vrouw.
5.4
Het hof overweegt hierover als volgt. Op grond van artikel 1:160 BW eindigt een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij wanneer deze opnieuw in het huwelijk treedt, een geregistreerd partnerschap aangaat dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij hun partnerschap laten registreren.
Voor een bevestigende beantwoording van de vraag of sprake is van een samenleven met een ander als waren zij gehuwd als bedoeld in dit artikel is vereist dat tussen de samenwonenden (1) een affectieve relatie bestaat van (2) duurzame aard, die meebrengt dat de gescheiden echtgenoot en die ander (3) elkaar wederzijds verzorgen, (4) met elkaar samenwonen en (5) een gemeenschappelijke huishouding voeren.
Op grond van de stukken en wat tijdens de zitting in hoger beroep is besproken, is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er sprake is van een samenlevingsrelatie tussen de vrouw en haar huidige partner in de zin van artikel 1:160 BW. Artikel 1:160 BW vindt zowel naar zijn bewoordingen als naar zijn aard slechts toepassing in de situatie die zich voordoet nadat het huwelijk is geëindigd. Het hof stelt vast dat het door de man overgelegde (ongedateerde) rechercherapport ziet op de maand november 2022. In die periode waren partijen nog met elkaar getrouwd. De stellingen van de man en de observaties van het recherchebureau kunnen dan ook niet leiden tot de conclusie dat de vrouw samenleeft als ‘ware zij gehuwd’ in de zin van artikel 1:160 BW. Partijen waren ten tijde van de observaties immers geen ‘gewezen’ echtgenoten.
De vrouw heeft weliswaar gezegd dat zij vóórdat het huwelijk van partijen was geëindigd, korte tijd heeft samengewoond met haar huidige partner, maar dat zij daartoe werd genoodzaakt omdat de man haar had uitgeschreven uit de voormalige echtelijke woning en zij op dat moment geen vervangende woonruimte had. Zij heeft toen drie maanden bij haar huidige partner verbleven, tot het moment dat zij een urgentie verkreeg voor woonruimte. Bovendien was in die periode volgens de vrouw geen sprake van ‘samenleven als waren zij gehuwd’. Dat de samenwoning voortduurde nadat het huwelijk was geëindigd, betwist de vrouw en heeft de man op geen enkele wijze onderbouwd.
De eerste grief faalt.
behoefte
5.5
De behoefte van de vrouw aan partneralimentatie is niet in geschil en staat daarmee vast. Deze behoefte bedroeg € 3.503,- netto per maand in 2022. Geïndexeerd is dat in 2023 (afgerond) € 3.622,- netto per maand.
behoeftigheid
5.6
De man stelt dat, naast arbeidsinkomen, aan de zijde van de vrouw rekening moet worden gehouden met inkomsten uit verhuur van een appartement in Polen. Deze inkomsten begroot de man op minimaal € 400,- netto per maand.
De vrouw betwist dat.
5.7
Naar het oordeel van het hof heeft de man zijn stelling dat de vrouw inkomsten heeft uit verhuur van een appartement in Polen, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd. Het hof overweegt dat uit de beschikking voorlopige voorzieningen van 12 december 2022 geen erkenning van huurinkomsten blijkt. De vrouw erkent in die beschikking slechts dat zij een woning in Polen heeft, maar zij betwist dat zij deze woning verhuurt en/of dat zij daar inkomsten van ontvangt.
De man legt verder productie 10 over waaruit volgens de man blijkt dat de vrouw adverteert voor verhuur van een appartement en hij legt productie 10A over waaruit een overschrijving van huur aan de vrouw zou moeten blijken. Beide producties bevatten echter een Poolse tekst, terwijl een beëdigde vertaling ontbreekt, zodat het hof de producties niet kan beoordelen. Bovendien zou een eenmalige overschrijving, gelet op de betwisting van de vrouw, nog niet betekenen dat de vrouw op structurele basis huurinkomsten ontvangt waarmee rekening zou moeten worden gehouden. De tweede grief slaagt niet.
5.8
Gelet op het voorgaande en nu daar voor het overige geen grief tegen is gericht, houdt het hof net als de rechtbank rekening met een aanvullende behoefte aan de zijde van de vrouw van € 2.455,- bruto per maand. In 2023 bedraagt deze aanvullende behoefte € 2.477,- bruto per maand op basis van het door de vrouw in eerste aanleg gestelde en in zoverre niet betwiste arbeidsinkomen van € 32.979,- per jaar.
draagkracht
5.9
Vervolgens onderzoekt het hof de draagkracht van de man en dient de vraag beantwoord te worden of en in hoeverre de man de door de vrouw verzochte bijdrage kan betalen. Daarvoor gebruikt het hof de forfaitaire benadering voor de partneralimentatie (zoals is vermeld en uitgewerkt in het Rapport alimentatienormen versie 2023-1/2023-2). Deze nieuwe rekenmethode is van toepassing op procedures waarbij de ingangsdatum van de partneralimentatie na 1 januari 2023 ligt en de mondelinge behandeling na 1 januari 2023 heeft plaatsgevonden. Bij deze forfaitaire benadering wordt gerekend met de redelijke kosten van levensonderhoud. Deze bestaan uit een vast bedrag voor kosten van levensonderhoud. In plaats van de werkelijke woonlasten wordt gerekend met een woonbudget van 30% van het netto besteedbaar inkomen (NBI).
Als de werkelijke woonlasten duurzaam en aanmerkelijk hoger zijn dan het woonbudget dan kan met deze hogere lasten rekening worden gehouden. Dan moet gesteld én aannemelijk zijn dat deze hogere lasten niet vermijdbaar zijn en dat het (voort)bestaan daarvan niet aan de onderhoudsplichtige kan worden verweten.
Het forfaitaire bedrag voor de kosten van levensonderhoud wordt ieder jaar bijgesteld en bedraagt in 2023 € 1.175,- per maand.
Van het netto besteedbaar inkomen, verminderd met de hiervoor genoemde forfaitaire bedragen, is 60% beschikbaar als draagkracht voor partneralimentatie. Betaalde partneralimentatie verlaagt het verzamelinkomen van de onderhoudsplichtige en heeft tot gevolg dat minder belasting hoeft te worden afgedragen. Het hof verhoogt de netto draagkracht met dit belastingvoordeel.
5.1
De man stelt in zijn derde en vierde grief dat zijn draagkracht slechts € 876,- (naar het hof begrijpt) netto per maand is en geen € 2.067,- bruto per maand ofwel € 1.301,- netto per maand waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden. Het arbeidsinkomen van de man bedraagt slechts € 3.489,36 bruto per vier weken aldus de man. Daarnaast heeft hij bijna
€ 1.100,- per maand aan vaste lasten. Ten onrechte heeft de rechtbank het inkomen van de man verhoogd met huurinkomsten in Polen. De moeder van de man bewoont en beheert de woning van de man in Polen en netto is er geen rendement, aldus de man.
De vrouw betwist dat gemotiveerd.
5.11
Voor het arbeidsinkomen van de man ziet het hof geen aanleiding om uit te gaan van een ander inkomen dan waarvan de rechtbank is uitgegaan. De man heeft zijn stelling daartoe, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd. De rechtbank is wat betreft het arbeidsinkomen uitgegaan van de door de vrouw overgelegde draagkrachtberekening van de man, waaruit een belastbaar arbeidsinkomen in 2021 van
€ 48.500,- in dat jaar volgt. De man heeft, net als in de eerste aanleg, in hoger beroep onvoldoende recente stukken overgelegd over zijn arbeidsinkomen. Weliswaar heeft hij een salarisspecificatie overgelegd van periode 8 van 2022, maar alleen deze specificatie geeft geen volledig beeld van het huidige inkomen van de man. Uitgaan van de cumulatieven op de specificatie van periode 8 over 2022 zoals de advocaat van de man op de zitting heeft gesteld, geeft eveneens geen voldoende representatief beeld van het inkomen van de man. Het hof beschikt daarnaast ook niet over de jaaropgave over 2022 en evenmin over salarisspecificaties over 2023. Het had op de weg van de man gelegen om deze in ieder geval over te leggen. Nu de man dat heeft nagelaten, gaat het hof net als de rechtbank uit van een inkomen van
€ 48.500 bruto per jaar.
5.12
Het hof houdt bij de berekening van de draagkracht geen rekening met de werkelijke woon- en zorgpremiekosten alsmede de energielasten die de man maakt, omdat hier al rekening mee is gehouden in voornoemde forfaitaire lasten. Voor zover de man heeft bedoeld te stellen dat rekening dient te worden gehouden met de (hogere) werkelijke (woon)lasten voor - onder meer - de energiekosten, heeft hij niet gesteld én niet aannemelijk gemaakt dat deze hogere lasten niet vermijdbaar zijn en dat het (voort)bestaan daarvan niet aan de onderhoudsplichtige kan worden verweten.
5.13
Anders dan de rechtbank houdt het hof aan de zijde van de man geen rekening met huurinkomsten van twee appartementen in Polen. Tegenover de gemotiveerde betwisting van de man heeft de vrouw haar stellingen daartoe onvoldoende onderbouwd. Ook is onvoldoende komen vast te staan dat de man huurinkomsten heeft uit de verhuur van de voormalige echtelijke woning van partijen. De vrouw heeft ter onderbouwing van die stelling een uitdraai van
Facebookovergelegd (productie D bij het verweerschrift). Daaruit zou moeten blijken dat de man de woning te huur aanbiedt. Deze uitdraai is echter opgesteld in de Poolse taal en een beëdigde vertaling ontbreekt, zodat het hof aan deze productie voorbijgaat.
5.14
Zoals hiervoor is vastgesteld, ontvangt de man een belastbaar inkomen uit loondienst van € 48.500,- per jaar. Het NBI van de man is dan € 3.036,- per maand. Het woonbudget bedraagt 30% van het NBI, aldus (afgerond) € 911,- per maand.
5.15
Na aftrek van het woonbudget en de forfaitaire lasten van het NBI blijft de “draagkrachtruimte” over. Daarvan is 60% beschikbaar voor partneralimentatie. In dit geval ziet de formule voor de berekening van de draagkracht er als volgt uit:
60% [NBI - (€ 911,- + € 1.175,- )].
5.16
Op basis van de hiervoor genoemde formule is een bedrag beschikbaar van:
60% [3.036,- - (€ 911,- + € 1.175,- )] = van € 570,- netto per maand beschikbaar voor
partneralimentatie.
5.17
Als de man partneralimentatie betaalt, dan mag de man betaalde partneralimentatie als aftrekpost opvoeren in de belastingaangifte. Als gevolg daarvan betaalt de man minder belasting. Door dat belastingvoordeel kan de man meer partneralimentatie betalen. Het hof telt daarom dat belastingvoordeel op bij de draagkracht. Daarmee komt de draagkracht van de man op € 903,- bruto per maand. Dit betekent dat de man zijn volledige draagkracht moet benutten om in de aanvullende bruto behoefte van de vrouw te kunnen voorzien van € 2.455,- bruto per maand.
inkomensvergelijking
5.18
In het algemeen geldt dat de partner die alimentatie ontvangt niet in een betere financiële positie mag komen door de partneralimentatie dan de onderhoudsplichtige. De rechter kan op verzoek van partijen hun inkomens met elkaar vergelijken. Berekend wordt bij welk bedrag aan partneralimentatie het besteedbaar inkomen van partijen gelijk is.
De beide inkomens-voor-vergelijking worden bij elkaar opgeteld en gedeeld door twee. Heeft de onderhoudsgerechtigde na betaling van de eerder berekende partneralimentatie een hoger inkomen dan de uitkomst van die som, dan wordt partneralimentatie vastgesteld op het - lagere - bedrag waarbij partijen evenveel te besteden hebben.
5.19
Uit de aangehechte berekening volgt dat partijen bij een door de man te betalen partneralimentatie van € 635,- bruto per maand feitelijk een gelijk te besteden bedrag overhouden.
kostenveroordeling
5.2
Voor de door de man verzochte kostenveroordeling ziet het hof geen aanleiding. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt één van de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover het betreft de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, vernietigen en beslissen als volgt.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft berekeningen van het netto besteedbaar inkomen van zowel de man als de vrouw gemaakt. Daarnaast heeft het hof de inkomens met elkaar vergeleken. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekeningen is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van
14 oktober 2022, voor zover het betreft de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in het daartoe bestemde Poolse register, aldus 17 februari 2023, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud € 635,- bruto per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, E. de Boer en A.T. Bol en is op 4 juli 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. E. de Boer in tegenwoordigheid van de griffier.