ECLI:NL:GHARL:2023:5460

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
200.315.399/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping op grond van bedrog in civiele procedure met meerwaardeclausule

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep waarin herroeping werd gevraagd op grond van bedrog. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.R.G.M. van Beurden, had eerder een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland aangevochten, waarin hij werd veroordeeld tot betaling op basis van een meerwaardeclausule. De rechtbank had in haar vonnis van 4 mei 2016 de vordering van de geïntimeerden toegewezen, waarbij de appellant werd veroordeeld tot betaling van € 588.066,90, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De appellant stelde dat er sprake was van een kennelijke fout in de berekening van het bedrag en dat deze fout het gevolg was van bedrog door de geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. P. Sipma.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld, waarbij het de eerdere vonnissen en de argumenten van beide partijen in overweging heeft genomen. De appellant voerde aan dat de geïntimeerden de daadwerkelijke overnamesom hadden verzwegen, wat volgens hem tot een andere berekening van de meerwaarde had moeten leiden. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van bedrog, omdat de rechtbank transparant had gewerkt met de verschillende waarden en begrippen. Het hof concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat de rechtbank een fout had gemaakt in haar eerdere oordeel.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot herroeping afgewezen en de appellant veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 343,- voor griffierecht en € 2.148,- voor salaris advocaat. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.315.399/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 152819)
arrest van 27 juni 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. R.R.G.M. van Beurden, die kantoor houdt te 's-Gravenhage,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

die woont in [woonplaats2] ,
2. [geïntimeerde2],
die woont in [woonplaats3] ,
3. [geïntimeerde3],
die woont in [woonplaats4] ,
geïntimeerden,
bij de rechtbank: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. P. Sipma, die kantoor houdt te Drachten.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor het verloop van de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 29 april 2015 en 4 mei 2016 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 17 augustus 2022,
- de memorie van antwoord van 1 november 2022,
- het tussenarrest van 6 december 2022 waarin de mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 5 juni 2023, gelijktijdig met de zaken met nummers 200.321.478 en 200.211.654, waarvan een proces-verbaal is opgemaakt dat aan de stukken is toegevoegd.
2.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

3.Waar gaat de zaak over?

3.1
Partijen hebben in een akte van verdeling een meerwaardeclausule opgenomen.
Tussen partijen zijn meerdere zaken aanhangig (geweest) over (de uitleg van) de
meerwaardeclausule. [geïntimeerden] hebben in deze procedure bij de rechtbank gevorderd dat
[appellant] op basis van die meerwaardeclausule wordt veroordeeld tot betaling aan hen van
€ 588.066,90 vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten. De rechtbank heeft die
vordering in haar vonnis van 4 mei 2016 toegewezen. Dit hof heeft dat vonnis op
6 november 2018 bekrachtigd.
3.2
Volgens [appellant] is in genoemd vonnis sprake van een kennelijke fout in de
berekening van het bedrag waartoe hij in het kader van de meerwaardeclausule is
veroordeeld. [appellant] heeft in de procedure met nummer 200.321.478 een herstelverzoek
gedaan ex artikel 31 Rv. Dat verzoek is door de rechtbank afgewezen. Volgens [appellant] is die
vergissing ontstaan door bedrog van de wederpartij. In deze procedure wordt herroeping van
het vonnis gevraagd op grond van bedrog (artikel 382 Rv). Het hof zal dit verzoek afwijzen
en hierna uitleggen hoe het tot dit oordeel komt.

4.De beoordeling in hoger beroep

Juridisch kader
4.1
Op basis van artikel 382 lid 1 sub a Rv kan een vonnis op verzoek van een partij worden herroepen indien deze berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd.
Op grond van artikel 384 Rv moet de vordering tot herroeping worden ingesteld bij de rechter die in de laatste feitelijke instantie over de zaak heeft geoordeeld. Dat was in dit geval het hof. Dat de overweging van het vonnis waartegen het herroepingsverzoek zich richt niet in dat hoger beroep was aangevochten, maakt voor de bevoegdheid van het hof niet uit.
Het begrip ‘bedrog’ in artikel 382 Rv moet ruim worden uitgelegd en heeft en ruimere strekking dan bedrog als vernietigingsgrond in het overeenkomstenrecht. Zo kan ook het verzwijgen van feiten die tot een voor de wederpartij gunstige afloop van de procedure zouden hebben kunnen leiden, als bedrog in eerder bedoelde zin worden aangemerkt. Verder geldt dat een verzoek tot herroeping niet met succes kan worden ingesteld tegen een uitspraak die mede berust op door de wederpartij gepleegd bedrog, indien het bedrog reeds tijdens de voorafgaande procedure is ontdekt of bij een redelijkerwijs van de bedrogene te verwachten onderzoek had kunnen worden ontdekt. Artikel 383 Rv bepaalt vervolgens dat het verzoek moet worden ingesteld binnen drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en de verzoeker daarmee bekend is geworden.
Bedrog?
4.2
Volgens (de advocaat van) [appellant] is bij de voorbereiding van de procedure met nummer 200.311.654 het bedrog ontdekt. Het bedrog van de wederpartij is hierin gelegen dat nadat de rechtbank heeft vastgesteld dat de meerwaarde moet worden berekend door van de verkoopopbrengst de overnamesom af te trekken, [geïntimeerden] de daadwerkelijke overnamesom hebben verzwegen en/of met opzet een veel lager bedrag hebben genoemd als overnamesom.
4.3
Als [geïntimeerden] zich niet schuldig zouden hebben gemaakt aan dit bedrog zou dit volgens [appellant] tot de volgende berekening van de meerwaarde hebben geleid: verkoopprijs € 1.196.977,50 minus de door [appellant] betaalde overnamesom ad € 859.792,-, leidt tot een meerwaarde van € 337.185,50. Hiervan dienen de bedragen € 3.429,37 en € 3.602,- te worden afgetrokken, zodat resteert € 330.154,13. [appellant] dient van dit bedrag 3/5 deel aan eisers te betalen = € 198.092,48, in plaats van het in de beslissing onder 6.1 genoemde bedrag van € 583.848,08.
Geen sprake van bedrog
4.4
In het vonnis van de rechtbank is onder de feiten in 2.5. opgenomen dat volgens de notariële akte van verdeling van 16 maart 2007 door [appellant] voor de toedeling van de boerderijen te [plaats1] en [woonplaats1] een bedrag van € 654.890,- moest worden voldaan. In 2.14 van het vonnis is de verkoopprijs opgenomen van de boerderij en de gronden in [plaats1] : € 1.196.977,50. Vervolgens overweegt de rechtbank in 5.8 dat uitgaande van de verkoopprijs van € 1.196.977,50 en het bedrag waartegen [appellant] in 2006/2007 de onderhavige onroerende zaken te [plaats1] heeft verkregen - welk bedrag de rechtbank als niet dan wel onvoldoende weersproken vaststelt op € 216.868,- - moet worden uitgegaan van een meerwaarde van € 980.111,50. Daarvan moeten de bedragen € 3.419,37 en € 3.602,- worden afgetrokken, zodat resteert € 973.080,13, waarvan [appellant] 3/5 aan [geïntimeerden] dient te betalen. Dit komt dan neer op € 583.848,09.
4.5
Uit de feiten en de overwegingen van de rechtbank heeft [appellant] kunnen afleiden welke waarden de rechtbank heeft gebruikt voor de vaststelling van de gerealiseerde meerwaarde. Tussen partijen was niet in geschil dat de totale overnamesom die [appellant] heeft voldaan € 859.792,- bedroeg. Evenmin dat dit bedrag zag op de overname van het akkerbouwbedrijf in [plaats1] en het veeteeltbedrijf in [woonplaats1] voor € 654.890,- en overige zaken € 204.902,- (machines, vee, vorderingen etc.). Evenmin was tussen partijen in geschil dat voor de berekening van de meerwaarde alleen de registergoederen van belang waren. De totale waarde daarvan was € 654.890,- voor [plaats1] en [woonplaats1] tezamen. Aan dat bedrag lag het rapport van [naam1] , die in opdracht van de notaris in het kader van de verdeling de taxatie van de roerende en onroerende goederen heeft verricht, ten grondslag. Naar dit rapport is ook in de notariële akte van 16 maart 2007 verwezen. De akte meldt (pagina 8) dat de in dat, aangehechte, rapport vermelde bedragen de waarderingsgrondslag vormen voor de meerwaardeclausule. Door [geïntimeerden] is dit rapport gebruikt in de inleidende dagvaarding om de overnamesom van [plaats1] inzichtelijk te maken:
Gelet op de waardering op bladzijde 5 van het rapport van [naam1] en voormelde toelichting
betekent dit cijfermatig voor
[plaats1] :
Erfkavel, woongedeelte 3.25 are f 13.000, - onverpacht
Aangebouwde schuur 450 m2 f 27.000, - onverpacht
Kapschuur 750 m2 f 40.000, - onverpacht
Erfkavel bedrijfsgedeelte 4300 m2 f 24.000, - verpacht
Landerijen 26.70 hectare f 373.800. - verpacht
f 477.800, - € 216.868, -.
4.6
Uit wat hiervoor is overwogen blijkt dat er geen sprake is geweest van goochelen met waarden en begrippen zoals door [appellant] is gesteld, maar dat zowel door [geïntimeerden] als de rechtbank transparant en toetsbaar is gewerkt met de verschillende waarden en begrippen, waarbij het rapport van [naam1] voor de gebruikte bedragen als basis diende. Van bedrog is geen sprake. Door nu voor het eerst naar voren te brengen dat voor berekening van de meerwaarde uitsluitend het bedrag van € 859.792,- als betaalde overnamesom dient te worden gebruikt en er geen onderverdeling mag worden gemaakt naar de verschillende (register)goederen is sprake van een verweer dat in die procedure niet is gevoerd en wel gevoerd had kunnen worden. De vraag of, indien dat verweer zou zijn gevoerd, de rechtbank tot een ander oordeel zou zijn gekomen, ligt buiten het bereik van deze herroepingsprocedure, maar de tekst van de akte biedt weinig steun aan de nu door [appellant] bepleite uitleg.
Conclusie
4.7
Het verzoek tot herroeping wordt afgewezen. Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op: € 343,- voor griffierecht en aan salaris advocaat € 2.148,- (2 punten x tarief II).

5.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
wijst het verzoek af,
veroordeelt [appellant] in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 343,- voor verschotten en op € 2.148,- voor salaris advocaat,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Tubben, J.H. Kuiper en M. Willemse en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
27 juni 2023.