Uitspraak
[appellant],
1.[geïntimeerde1] ,
[geïntimeerde3],
[geïntimeerden],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de uitleg van een meerwaardeclausule in een notariële akte centraal. De appellant, een van de broers, is in hoger beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 315.630,- aan zijn broers en zussen op basis van deze meerwaardeclausule. De zaak heeft zijn oorsprong in een agrarisch bedrijf dat door de vader van partijen werd geëxploiteerd en na zijn overlijden in 1998 door de moeder werd voortgezet. De maatschap werd in 2006 ontbonden, waarna de verdeling van de nalatenschap en de maatschap plaatsvond via een notariële akte van verdeling in 2007. Deze akte bevatte bepalingen over de meerwaardeclausule, die van toepassing is bij vervreemding van de onroerende goederen binnen een bepaalde termijn.
De appellant stelde dat hij gedwongen was om een deel van zijn onroerende zaken te verkopen om aan zijn verplichtingen te voldoen, en dat dit een uitzondering op de meerwaardeclausule rechtvaardigde. Het hof oordeelde echter dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling van gedwongen verkoop. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat er geen sprake was van een gedwongen verkoop, en het hof bevestigde deze beslissing. Het hof concludeerde dat de meerwaardeclausule van toepassing was en dat de appellant de meerwaarde moest verrekenen, ongeacht de reden van de verkoop.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellant tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.780,- voor verschotten en € 8.632,- voor salaris advocaat. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijk bewijs te leveren als zij een uitzondering op contractuele verplichtingen willen inroepen.