ECLI:NL:GHARL:2023:5457

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
200.311.654/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg en toepassing van een meerwaardeclausule in een notariële akte met betrekking tot gedwongen overdracht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de uitleg van een meerwaardeclausule in een notariële akte centraal. De appellant, een van de broers, is in hoger beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 315.630,- aan zijn broers en zussen op basis van deze meerwaardeclausule. De zaak heeft zijn oorsprong in een agrarisch bedrijf dat door de vader van partijen werd geëxploiteerd en na zijn overlijden in 1998 door de moeder werd voortgezet. De maatschap werd in 2006 ontbonden, waarna de verdeling van de nalatenschap en de maatschap plaatsvond via een notariële akte van verdeling in 2007. Deze akte bevatte bepalingen over de meerwaardeclausule, die van toepassing is bij vervreemding van de onroerende goederen binnen een bepaalde termijn.

De appellant stelde dat hij gedwongen was om een deel van zijn onroerende zaken te verkopen om aan zijn verplichtingen te voldoen, en dat dit een uitzondering op de meerwaardeclausule rechtvaardigde. Het hof oordeelde echter dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling van gedwongen verkoop. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat er geen sprake was van een gedwongen verkoop, en het hof bevestigde deze beslissing. Het hof concludeerde dat de meerwaardeclausule van toepassing was en dat de appellant de meerwaarde moest verrekenen, ongeacht de reden van de verkoop.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellant tot betaling van de proceskosten in hoger beroep. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.780,- voor verschotten en € 8.632,- voor salaris advocaat. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijk bewijs te leveren als zij een uitzondering op contractuele verplichtingen willen inroepen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.311.654/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 200791)
arrest van 27 juni 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. R.R.G.M. van Beurden, die kantoor houdt te 's-Gravenhage,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

die woont in [woonplaats2] ,
2. [geïntimeerde2],
die woont in [woonplaats3] ,
3. [geïntimeerde3],
die woont in [woonplaats4] ,
hierna:
[geïntimeerde3],
geïntimeerden,
bij de rechtbank: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. P. Sipma, die kantoor houdt te Drachten.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor het verloop van de procedure bij de rechtbank verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 17 februari 2021 en 2 februari 2022, die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.

2.De procedure bij het hof

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 29 april 2022,
- de memorie van grieven van 23 augustus 2022,
- de memorie van antwoord van 1 november 2022,
- het tussenarrest van 6 december 2022 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 5 juni 2023, gelijktijdig met de zaken met nummer 200.315.399 en 200.321.478, waarvan een proces-verbaal (verslag) is opgemaakt, dat aan de stukken is toegevoegd.
2.2
Vervolgens heeft het hof een datum voor arrest vastgesteld.

3.Waar gaat deze zaak over?

3.1
Tussen partijen zijn meerdere procedures aanhangig (geweest) over de in de akte van
verdeling opgenomen meerwaardeclausule. Deze procedure gaat over de uitleg van de
meerwaardeclausule en of de meerwaardeclausule in dit geval van toepassing is.
3.2
[geïntimeerden] hebben bij de rechtbank gevorderd dat [appellant] op basis van de meerwaardeclausule wordt veroordeeld tot betaling aan hen van € 315.630,- vermeerderd
met de wettelijke rente en de proceskosten. De rechtbank heeft die vordering toegewezen. In
hoger beroep wil [appellant] dat die vordering wordt afgewezen. Het hof zal het
vonnis van de rechtbank bekrachtigen en hierna uitleggen hoe het tot die beslissing komt. Na
eerst de vaststaande feiten te hebben vermeld.

4.De feiten

4.1
Partijen zijn broers en zussen van elkaar.
4.2
Vanaf 1994 heeft de vader van partijen samen met [geïntimeerde3] en [appellant] een maatschap gevormd die een agrarisch bedrijf (akkerbouw en melkveehouderij) exploiteerde op drie locaties.
4.3
Op 18 december 1998 is vader overleden. Na zijn overlijden heeft moeder de plaats van vader in de maatschap overgenomen.
4.4
Per 1 januari 2006 is de maatschap ontbonden. Daarbij is aan [appellant] de melkveehouderij in [woonplaats1] en het akkerbouwbedrijf in [plaats1] toegedeeld. Aan [geïntimeerde3] is het akkerbouwbedrijf in [woonplaats4] toegedeeld.
4.5
Bij notariële akte van verdeling van 16 maart 2007 is de verdeling van de nalatenschap van vader en de verdeling van de maatschap geregeld. In deze akte is onder andere het volgende bepaald:
"OVERNAMESOMMEN,TE ONTVANGEN
Op grond van de hiervoor tussen partijen overeengekomen toedeling:
1. dient te worden voldaan door comparant [appellant] :
- voor de toedeling van de boerderijen te [plaats1] en [woonplaats1] (…) (€ 654.890,00);
(…)
VERREKENING MEERWAARDE
Partijen zijn in afwijking van de tussen hen geldende meerwaardeclausule, thans de navolgende meerwaardeclausule overeengekomen.
1. Indien de verkrijger het door hem bij de onderhavige akte toegedeelde aandeel in het registergoed, binnen twintig jaar na een januari tweeduizend zes (01-01-2006) vervreemdt, is hij verplicht de eventuele meerwaarde te delen met de overige deelgenoten, en na hun overlijden, met hun erfgenamen.
Onder meerwaarde wordt verstaan het verschil tussen de bij vervreemding bedongen tegenprestatie, of zo deze hoger mocht zijn, de waarde in het economisch verkeer, en de door de verkrijger betaalde overnamesom.
(…)
2. (…)
Gedurende de eerste tien jaren van de termijn als bedoeld in lid 1, dient bij vervreemding de meerwaarde geheel te worden verrekend. Na deze tien jaren wordt de meerwaarde met tien procent (10%) verminderd voor ieder verstreken jaar, waarbij een gedeelte van een jaar naar evenredigheid wordt berekend.
3. (…)
4. I. De verplichting tot verrekening geldt voor de verkrijger niet:
(…)
d. ingeval van gedwongen overdracht zoals executie na beslag of executie door een hypothecaire schuldeiser, tenzij dit het gevolg is van handelen en/of nalaten teneinde de onderhavige regeling te doorkruisen;
(…)
4.6
Bij vonnis van 4 december 2013 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de rechtbank), [appellant] veroordeeld tot betaling van in totaal
€ 281.543,07 aan moeder en [geïntimeerden]
4.7
Op 1 mei 2014 heeft [appellant] de boerderij met opstallen en erf in [plaats1] en enkele percelen/landerijen (hierna: [plaats1] ) verkocht en geleverd aan een derde voor in totaal € 1.196.977,50. Na de verkoop heeft [appellant] genoemd bedrag van € 281.543,07 voldaan.
4.8
[geïntimeerden] hebben vervolgens een procedure aanhangig gemaakt tegen [appellant] . In een vonnis van 4 mei 2016 heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld om terzake van verrekening van de gerealiseerde meerwaarde met betrekking tot de verkoop van [plaats1] aan [geïntimeerden] te voldoen € 583.848,08 vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft hierbij overwogen dat - kort gezegd - niet is gebleken van een gedwongen verkoop van [plaats1] .
4.9
Op 23 mei 2016 hebben eisers ten laste van [appellant] executoriaal beslag gelegd op een perceel landbouwgrond behorende hij de melkveehouderij in [woonplaats1] .
4.1
Bij arrest van 6 november 2018 heeft dit gerechtshof het vonnis van 4 mei 2016 bekrachtigd.
4.11
Tussen partijen is vervolgens overleg gevoerd over de wijze van betaling met betrekking tot die veroordeling.
4.12
Op 30 juni 2020 is door [appellant] een perceel in gemeente Ten Boer van ongeveer 16,67 hectare (deel van het melkveebedrijf in [woonplaats1] ) verkocht en geleverd aan een derde nadat [geïntimeerden] akkoord zijn gegaan met het royement van het executoriaal beslag. Uit de opbrengst is de hoofdsom, vermeerderd met de proceskosten, waartoe [appellant] bij arrest van 6 november 2018 onherroepelijk was veroordeeld, aan [geïntimeerden] voldaan.
4.13
[geïntimeerden] hebben ter zake van die laatste verkoop een beroep gedaan op de meerwaardeclausule en van [appellant] betaling van € 315.630,- gevorderd.

5.De beoordeling

Inleiding
5.1
In de zaken tussen partijen met de nummers 200.315.399 en 200.321.478 die ook betrekking hebben op de meerwaardeclausule wordt vandaag eveneens uitspraak gedaan. In die zaken worden de vorderingen van [appellant] gebaseerd op, kortweg, bedrog en kennelijke vergissing afgewezen. Dit betekent dat het vonnis van 4 mei 2016 niet wordt herroepen of gewijzigd. De beslissingen in die procedure (inclusief het daarop gevolgde arrest van 6 november 2018) hebben in deze procedure bindende kracht (gezag van gewijsde).
Gedwongen overdracht?
5.2
[appellant] heeft gesteld dat om aan zijn verplichtingen uit dat arrest te kunnen voldoen en waarvoor [geïntimeerden] executoriaal beslag hadden gelegd, hij in een situatie verkeerde waarbij hij gedwongen was over te gaan tot verkoop van een deel van zijn onroerende zaken in [woonplaats1] . Met een verwijzing naar de akte van verdeling van
16 maart 2007 bestaat in die situatie geen verplichting om de meerwaarde van de verkochte percelen tussen partijen te verrekenen, aldus [appellant] .
5.3
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een gedwongen overdracht in de zin van de bepalingen in de akte van verdeling neemt het hof de uitleg over die het heeft gegeven in het arrest van 6 november 2018. In dat arrest wordt overwogen dat van gedwongen overdracht zoals in de akte van verdeling bedoeld ook sprake kan zijn in geval van dreigende executie en niet alleen in geval van daadwerkelijke executie na beslag of door een hypothecaire schuldeiser.
5.4
De hoofdregel uit de akte van verdeling is dat [appellant] de meerwaarde bij overdracht van de aan hem toebedeelde onroerende goederen moet verrekenen. Het ligt op de weg van [appellant] om de uitzondering op die hoofdregel te bewijzen, met andere woorden tegen de achtergrond van de (eerdere) uitleg van het hof gemotiveerd te stellen en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen, dat hij gedwongen was om tot verkoop over te gaan.
5.5
Als eerste heeft [appellant] aangevoerd dat er sprake was van een executoriaal beslag gelegd door [geïntimeerden] In het licht van de overgelegde mailwisseling concludeert het hof dat er weliswaar beslag lag, maar dat dit al in 2016 was gelegd en dit geen acute situatie opleverde. Er werd door [geïntimeerden] weliswaar aangedrongen op betaling maar er werd niet aangestuurd op gedwongen verkoop van de percelen waarop beslag was gelegd. Er was contact tussen partijen over de wijze waarop betaling zou kunnen plaatsvinden, waarbij voldoende tijd werd gegund. Het was [appellant] die tot verkoop overging nadat er overeenstemming leek te zijn tussen partijen over de wijze van afwikkeling, maar er al ruim een half jaar geen contact tussen partijen was geweest. [appellant] heeft dan ook nagelaten om voldoende te onderbouwen dat er sprake was van een gedwongen overdracht in het kader van het executoriaal beslag. Andere omstandigheden voor een gedwongen overdracht zijn niet aangevoerd.
Redelijkheid en billijkheid
5.6
[appellant] heeft verder nog aangevoerd dat het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid dat bij een verkoop om de meerwaarde van een eerdere verkoop te kunnen betalen, opnieuw een meerwaarde over de latere verkoop zou worden verschuldigd.
5.7
Het hof volgt hem hierin niet. De meerwaarde moet worden verrekend, omdat binnen twintig jaar na 1 januari 2006 de onroerende goederen tegen een hogere prijs worden vervreemd dan de overnameprijs die daarvoor is betaald. Daarbij is op zich niet van belang waarvoor die meerwaarde wordt aangewend.
5.8
Wel kunnen de redelijkheid en billijkheid zich er tegen verzetten om ondanks dat er geen sprake was van een gedwongen overdracht toch uitvoering te geven aan de meerwaardeclausule. Het ligt op de weg van [appellant] om te onderbouwen dat hiervan sprake is. Volgens [appellant] was zijn (financiële) situatie zodanig dat niet van hem kan worden gevergd opnieuw over de meerwaarde af te rekenen. Belangrijk daarbij is dat er voldoende inzicht wordt verschaft in zijn financiële situatie in de periode na het wijzen van het arrest in 2018. Dat inzicht is nodig om de rechter in de gelegenheid te stellen om te beoordelen of [appellant] andere mogelijkheden had om de direct opeisbare schulden te betalen dan uit de opbrengst van de kavels in [woonplaats1] en dus om te kunnen beoordelen of de onderhandse verkoop van de kavels noodzakelijk was om executie te voorkomen. Volgens [geïntimeerden] was die mogelijkheid er, bijvoorbeeld door het vestigen van een hypotheek op zijn woning. De rechtbank heeft opgesomd welke stukken er in de rechtbankprocedure waren overgelegd, waarom dat onvoldoende was en welke stukken [appellant] had moeten overleggen om zijn stellingen handen en voeten te geven.
5.9
Het hof komt tot het oordeel dat [appellant] ook in hoger beroep, ondanks de vingerwijzing van de rechtbank, onvoldoende inzicht heeft verschaft om zijn financiële situatie in de relevante periode te kunnen beoordelen. Na de eerdere verkoop van [plaats1] was [appellant] schuldenvrij op een lening van € 100.000,- na. Wat er vervolgens in financieel opzicht heeft plaatsgevonden is niet bekend. Over 2020 en 2021 zijn incomplete aangiftes inkomstenbelasting overgelegd en enkele bankafschriften. Er zijn geen jaarstukken overgelegd van de verschillende vennootschappen, die volgens [appellant] ook niet zijn opgemaakt. Uit de afrekening van de verkoop van [woonplaats1] van 30 juni 2022 blijkt dat naast de betaling aan [geïntimeerden] , de eerder genoemde lening is afgelost en aan zijn financieel adviseur [naam1] een bedrag van bijna € 90.000,- is voldaan, terwijl van een dreigende executie van zijn kant niet is gebleken. Verder zijn geen gegevens bekend. De stelling van de advocaat van [appellant] dat er niet meer stukken beschikbaar zouden zijn, acht het hof niet geloofwaardig. Uit niets blijkt bijvoorbeeld dat Gerard pogingen heeft gedaan om de al bij de rechtbank incomplete belastingaangifte te completeren en de daarop gevolgde aanslagen te verkrijgen. Nu [appellant] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan, komt het hof, net als de rechtbank, aan het geven van een bewijsopdracht niet toe.
5.1
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat conform de meerwaardeclausule moet worden afgerekend. Het hoger beroep slaagt dus niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep
veroordelen. De proceskosten worden vastgesteld op € 1.780,- voor verschotten en op
€ 8.632,- voor salaris advocaat in overeenstemming met het liquidatietarief (2 punten/tarief VI).

6.De beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
2 februari 2022,
veroordeelt Gerard in de proceskosten aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op
€ 1.780,- voor verschotten en op € 8.632,- voor salaris advocaat,
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Tubben, J.H. Kuiper en M. Willemse en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
27 juni 2023.