ECLI:NL:GHARL:2023:5373

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
200.325.391
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van kinderalimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de kinderalimentatie. De man, verzoeker, heeft verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 11 januari 2023, waarin werd bepaald dat hij € 354,- per kind per maand moet betalen aan de vrouw, verweerster, voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun kinderen. De man stelt dat hij in een financiële noodtoestand verkeert door het faillissement van zijn onderneming en dat hij niet in staat is de alimentatie te betalen. De vrouw heeft verweer gevoerd en vraagt het hof om het verzoek van de man af te wijzen.

Het hof heeft de procedure in eerste aanleg en de argumenten van beide partijen in overweging genomen. Het hof oordeelt dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een kennelijke juridische misslag in de beschikking van de rechtbank. De rechtbank heeft rekening gehouden met het minimale DGA-salaris van de man en heeft vastgesteld dat de man voldoende financiële middelen heeft om de kinderalimentatie te betalen. Het hof concludeert dat de belangen van de vrouw bij het ontvangen van de kinderalimentatie zwaarder wegen dan de belangen van de man bij schorsing van de beschikking.

Daarom wijst het hof het verzoek van de man tot schorsing van de kinderalimentatie af en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.391-02
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 519200 en 527496)
beschikking van 27 juni 2023 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. P.L.J. Woesthoff te Huizen,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.B. Streefkerk te Huizen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 april 2022 en 11 januari 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
In de beschikking van 11 januari 2023 heeft de rechtbank – onder meer – beslist dat de kinderen van partijen (genaamd [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , beiden geboren [in] 2007) hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben en bepaald dat de man met ingang van 5 augustus 2022 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide kinderen een bedrag van € 354,- per kind per maand moet betalen aan de vrouw (verder ook te noemen: de kinderalimentatie).

2.Het geding in hoger beroep ter zake het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 7 april 2023;
- het verweerschrift op het verzoek tot schorsing tevens verweerschrift in hoger beroep ten aanzien van de kinderalimentatie met producties;
- een journaalbericht van mr. Woesthoff van 24 april 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Streefkerk van 25 mei 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Woesthoff van 30 mei 2023 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 13 juni 2023 plaatsgevonden. Beide partijen waren aanwezig en werden bijgestaan door hun advocaten.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Het gaat hier (uitsluitend) om het verzoek van de man de schorsing te bevelen van de directe uitvoerbaarheid van de in de beschikking van 11 januari 2023 vastgestelde kinderalimentatie. De vrouw voert gemotiveerd verweer tegen dit verzoek en vraagt het hof dit verzoek af te wijzen dan wel de man niet-ontvankelijk te verklaren, en de man te veroordelen in haar volledige proceskosten.
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij de uitvoering van de beslissing. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke (juridische of feitelijke) misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden. [1]
3.4
De man stelt (zo begrijpt het hof) in de eerste plaats dat de beslissing van de rechtbank berust op een kennelijke juridische misslag omdat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan het faillissement van zijn onderneming en daarmee ten onrechte is uitgegaan van de omstandigheid dat de man (nog voldoende) inkomen heeft om de kinderalimentatie te betalen.
3.5
Daarnaast stelt de man dat zijn belang bij de schorsing van de uitvoerbaarheid van de beschikking groter is dan het belang van de vrouw bij uitvoering ervan. De man stelt dat hij, zo begrijpt het hof, door het betalen van de kinderalimentatie in een financiële noodtoestand is komen te verkeren. Hij heeft geen inkomen en kan de kinderalimentatie daarom niet betalen. Zijn onderneming [naam1] B.V. is op 29 november 2022 door de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen in staat van faillissement verklaard. Hij heeft vrijstelling bij de belastingdienst verzocht van zijn verplichting om zichzelf als DGA van de onderneming een DGA-salaris uit te keren en is bezig met een doorstart van zijn bedrijf. Hij schat in dat hij de komende vijf jaren nodig heeft om zijn bedrijf weer op te bouwen en winstgevend te maken. De holdingmaatschappij [naam2] B.V. heeft in 2021 en 2022 verlies geleden en er is sprake van een grote rekening-courantschuld. Zijn huidige echtgenote betaalt op dit moment de kinderalimentatie, aldus de man.
3.6
Het hof is van oordeel dat de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een kennelijke misslag. De man heeft in eerste aanleg, bij de rechtbank, voor wat betreft het vaststellen van de hoogte van zijn draagkracht primair gesteld dat geen rekening gehouden moet worden met enig inkomen, en subsidiair dat rekening moet worden gehouden met het minimale DGA-salaris. De rechtbank heeft het subsidiaire standpunt van de man gevolgd en zij heeft gerekend met het minimale DGA-salaris in 2022 van € 48.000,- bruto per jaar.
Het hof ziet in de overwegingen en het oordeel van de rechtbank reeds daarom geen kennelijke misslag. Dat de man het niet eens is met het inhoudelijke oordeel van de rechtbank na weging van de argumenten van partijen, maakt niet dat er sprake is van een misslag.
3.7
Het hof is vervolgens van oordeel dat de belangafweging in het voordeel van de vrouw uitvalt. Naar het oordeel van het hof heeft de man niet aannemelijk gemaakt dat hij door de betaling van de in de bestreden beschikking vastgestelde kinderalimentatie in een financiële noodsituatie komt te verkeren, en prevaleren de belangen van de vrouw.
3.8
De behoefte van de kinderen is door de rechtbank berekend op € 516,- per kind per maand. De vrouw wijst er op dat de man tegen de hoogte van de behoefte van de kinderen geen grief heeft gericht. De man heeft weliswaar gesteld dat de vrouw meer zou kunnen werken en met een hoger inkomen een groter deel van de behoefte van de kinderen zelf kan voldoen, maar op dit moment is hiervan geen sprake. In de bodemprocedure zal het hof eventueel beoordelen of van de vrouw verlangd kan worden dat zij meer gaat werken en of hiermee bij de berekening van haar draagkracht rekening moet worden gehouden.
De rechtbank heeft de draagkracht van de vrouw op basis van haar feitelijke inkomen berekend op € 284,- per maand en verder geconcludeerd dat partijen samen niet volledig in de behoefte van de kinderen kunnen voorzien. Dit betekent dat vast staat dat de vrouw de kinderalimentatie van de man daadwerkelijk nodig heeft om de kosten van de kinderen te kunnen voldoen. Haar belang staat daarmee vast.
3.9
De man heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij de door zijn huidige echtgenote betaalde kinderalimentatie op enig moment aan haar moet terugbetalen. Om enige zekerheid aan haar te bieden heeft hij de camper op naam van zijn huidige echtgenote laten zetten.
De man en de vrouw hebben beiden verklaard dat aan de man in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden een bedrag van € 269.000,- toekomt. De vrouw mag dit bedrag in termijnen voldoen. Zodra de aan de vrouw toebedeelde woning te [woonplaats2] is verkocht en geleverd moet de vrouw het (resterende) bedrag ineens voldoen. De vrouw heeft tijdens de zitting meegedeeld dat zeer recent een aanvaardbaar bod op de aan haar toegedeelde voormalige echtelijke woning in [woonplaats2] is uitgebracht. Onder voorbehoud van financiering en het opstellen van een bouwkundig rapport is de woning waarschijnlijk verkocht.
Het hof is van oordeel dat van de man kan worden gevergd dat hij voor de duur van de procedure bij dit hof in de bodemzaak de kinderalimentatie blijft voldoen op dezelfde wijze zoals hij dat tot nu toe heeft gedaan. Daarbij kan in het midden blijven of de man inkomen ontvangt uit zijn onderneming(en) en zo ja, hoeveel. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de man op dit moment voldoende financiële middelen heeft om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage te kunnen betalen. Van een financiële noodtoestand die bij een belangenafweging tot een andere uitkomst zou moeten leiden is niet gebleken.
3.1
Op grond van al het voorgaande is naar het oordeel van het hof van een kennelijke feitelijke of juridische misslag in de bestreden beschikking geen sprake, is van een financiële noodsituatie aan de zijde van de man niet gebleken en wegen de belangen van de vrouw bij betaling door de man van de kinderalimentatie zwaarder dan het belang van de man bij schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Het hof zal het verzoek van de man afwijzen.
3.11
Het hof zal, nu partijen met elkaar getrouwd zijn geweest, de proceskosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof ziet in het door de vrouw gestelde onvoldoende aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de man tot schorsing van de beslissing van de rechtbank in de beschikking van 11 januari 2023 over de kinderalimentatie af;
compenseert de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, E. de Boer en D.J.M. van de Voort, bijgestaan door de griffier, en is op 27 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026