ECLI:NL:GHARL:2023:5369

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
200.322.206
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewindvoering over goederen van verzoeker met problematische schulden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bewindvoering van verzoeker, die in eerste aanleg door de kantonrechter was toegewezen. Verzoeker, geboren in 1948, had op 26 oktober 2022 verzocht om een bewind in te stellen over zijn goederen vanwege zijn problematische financiële situatie. De kantonrechter had dit verzoek toegewezen, waarbij verweerster, h.o.d.n. [naam1], als bewindvoerder was benoemd. Verzoeker ging in hoger beroep tegen deze beschikking, met het verzoek om het bewind op te heffen of het verzoek tot onderbewindstelling af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 mei 2023 werd duidelijk dat verzoeker al geruime tijd in financiële problemen verkeerde, met achterstanden in huur en zorgverzekering. De bewindvoerder had een betalingsregeling getroffen om ontruiming te voorkomen en de schulden van verzoeker te saneren. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht een bewind had ingesteld, omdat verzoeker niet in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het hof verbeterde echter de gronden van de beschikking, aangezien niet was gebleken dat verzoeker als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat was om zijn belangen te behartigen. Desondanks oordeelde het hof dat de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig was en dat voortzetting daarvan zinvol was.

De beslissing van het hof was om de beschikking van de kantonrechter te bekrachtigen, met verbetering van gronden, en het meer of anders verzochte af te wijzen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.322.206
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 10171817)
beschikking van 27 juni 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. G.J. Boven te Leusden,
en
[verweerster] , h.o.d.n. [naam1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
verder ook te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: mr. G.B. de Jong te Zuidlaren.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
A.C. [verzoeker],
wonende te [woonplaats1]
verder te noemen: de zoon,
J. [verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de dochter.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, bewindsbureau, locatie Amersfoort) van 2 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 februari 2023, en
  • het verweerschrift met producties van de bewindvoerder.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 mei 2023 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • [verzoeker] , met zijn advocaat, en
  • de bewindvoerder, met haar advocaat.

3.De feiten

3.1
[verzoeker] is geboren [in] 1948.
3.2
[verzoeker] heeft op 26 oktober 2022 de kantonrechter verzocht een bewind in te stellen over één of meer goederen die hem als rechthebbende toebehoren.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [verzoeker] toegewezen, de goederen van [verzoeker] onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand en [verweerster] h.o.d.n. [naam1] tot bewindvoerder benoemd.
4.2
[verzoeker] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot onderbewindstelling, naar het hof begrijpt, af te wijzen dan wel het bewind op te heffen.
4.3
De bewindvoerder voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van [verzoeker] af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter een bewind instellen over één of meer van de goederen die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren:
voor een bepaalde of onbepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
voor een bepaalde tijdsduur indien de meerderjarige tijdelijk niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden.
5.2
Op grond van artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.3
Het hof stelt voorop dat [verzoeker] in eerste aanleg heeft gekregen hetgeen hij heeft verzocht, zodat reeds op die grond geen hoger beroep open staat. Het hof is afgezien daarvan van oordeel dat de kantonrechter terecht een bewind heeft ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoeker] . Het hof overweegt hiertoe dat de bewindvoerder op de mondelinge behandeling in hoger beroep onbestreden heeft gesteld dat haar is gebleken dat het [verzoeker] al geruime tijd niet lukte om van zijn krappe budget – alleen een AOW-uitkering – al zijn lasten te voldoen. [verzoeker] had ten tijde van het verzoek in eerste aanleg al een paar maanden zijn huur niet voldaan waardoor er een forse huurschuld was ontstaan en waardoor zijn verblijf in de huurwoning onzeker was geworden. Verder had [verzoeker] een achterstand in de betaling van de zorgverzekering en had hij niet altijd genoeg geld om boodschappen te doen. De bewindvoerder heeft ervoor gezorgd dat er een passende betalingsregeling is getroffen met de verhuurder – van € 50,- per maand gedurende ongeveer zestig maanden – en dat alle lasten kunnen worden voldaan. Daarmee is ontruiming voorkomen. Sinds het bewind heeft [verzoeker] weer geld om boodschappen te doen. Het bewind draagt dan ook bij aan de sanering van schulden van [verzoeker] . Van belang acht het hof dat [verzoeker] nog twee inactieve besloten vennootschappen heeft waarvan de Belastingdienst wil dat deze worden geliquideerd en dat duidelijk is dat [verzoeker] niet van plan is dat te doen.
Naar het oordeel van het hof is dan ook sprake van een situatie van problematische schulden waardoor [verzoeker] niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen.
5.4
Het hof stelt wel vast dat [verzoeker] een bewind heeft verzocht op de (sub b) grond van problematische schulden en dat de kantonrechter vervolgens een bewind heeft ingesteld op de (sub a) grond dat [verzoeker] als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Hiervan is naar het oordeel van het hof echter niet gebleken. Het hof zal de gronden van de instelling het bewind door de kantonrechter dan ook in die zin verbeteren.
5.5
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de noodzaak van het bewind nog steeds aanwezig is en dat voortzetting daarvan zinvol is, zodat het hof geen aanleiding ziet om het bewind op te heffen, nog daargelaten of het hof hierover in hoger beroep zou kunnen beslissen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt, met verbetering van gronden, de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, bewindsbureau, locatie Amersfoort) van 2 november 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, J.B. de Groot en E.B. Knottnerus, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 27 juni 2023 uitgesproken door mr. P.B. Kamminga in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.