In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bewindvoering van verzoeker, die in eerste aanleg door de kantonrechter was toegewezen. Verzoeker, geboren in 1948, had op 26 oktober 2022 verzocht om een bewind in te stellen over zijn goederen vanwege zijn problematische financiële situatie. De kantonrechter had dit verzoek toegewezen, waarbij verweerster, h.o.d.n. [naam1], als bewindvoerder was benoemd. Verzoeker ging in hoger beroep tegen deze beschikking, met het verzoek om het bewind op te heffen of het verzoek tot onderbewindstelling af te wijzen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 30 mei 2023 werd duidelijk dat verzoeker al geruime tijd in financiële problemen verkeerde, met achterstanden in huur en zorgverzekering. De bewindvoerder had een betalingsregeling getroffen om ontruiming te voorkomen en de schulden van verzoeker te saneren. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht een bewind had ingesteld, omdat verzoeker niet in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het hof verbeterde echter de gronden van de beschikking, aangezien niet was gebleken dat verzoeker als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat was om zijn belangen te behartigen. Desondanks oordeelde het hof dat de noodzaak voor het bewind nog steeds aanwezig was en dat voortzetting daarvan zinvol was.
De beslissing van het hof was om de beschikking van de kantonrechter te bekrachtigen, met verbetering van gronden, en het meer of anders verzochte af te wijzen.